Etaamb.openjustice.be
Besluit Van De Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 april 2002
gepubliceerd op 31 mei 2002

Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering waarbij de exploitanten van bepaalde ingedeelde inrichtingen een meldingsplicht wordt opgelegd

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2002031209
pub.
31/05/2002
prom.
18/04/2002
ELI
eli/besluit/2002/04/18/2002031209/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

18 APRIL 2002. - Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering waarbij de exploitanten van bepaalde ingedeelde inrichtingen een meldingsplicht wordt opgelegd


De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging;

Gelet op beschikking 2000/479/EG van de Commissie van 17 juli 2000 inzake de totstandbrenging van een Europees emissieregister van verontreinigende stoffen (EPER), overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn 96/61/EG van de Raad inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC);

Gelet op de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, inzonderheid op artikel 6, § 1;

Gelet op de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IA (als bedoeld in artikel 4) van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;

Gelet op het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;

Gelet op het advies van de Raad voor het Leefmilieu van 18 september 2001;

Gelet op advies 32.364/3 van de Raad van State, gegeven op 26 februari 2002 en ontvangen op 19 maart 2002;

Op voorstel van de Minister van Leefmilieu, Na beraadslaging, Besluit :

Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de ingedeelde inrichtingen waarin één of meer van de in bijlage 1 vermelde activiteiten plaatsvinden.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° ingedeelde inrichting : een inrichting die als zodanig wordt aangewezen in de ordonnantie van 22 april 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IA (als bedoeld in artikel 4) van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen, of in het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 4 maart 1999 tot vaststelling van de ingedeelde inrichtingen van klasse IB, II en III met toepassing van artikel 4 van de ordonnantie van 5 juni 1997 betreffende de milieuvergunningen;2° emissie : elke uitstoot in de lucht of lozing in het water van een in bijlage II vermelde verontreinigende stof waarvoor de in de bijlage vastgestelde drempelwaarde wordt overschreden;3° BIM : Brussels Instituut voor Milieubeheer.

Art. 3.Elke exploitant van een in artikel 1 bedoelde inrichting moet het BIM jaarlijks, bij een ter post aangetekende brief of met behulp van elektronische gegevensoverdracht, alle gegevens verstrekken over de emissies van zijn inrichting tijdens het voorgaande kalenderjaar.

Die gegevens moeten uiterlijk op 1 maart van elk jaar worden doorgegeven.

De jaarlijkse meldingsplicht ontslaat de exploitant niet van de verplichting om de overheid de gegevens te verstrekken die eventueel door de milieuvergunning worden opgelegd.

Art. 4.De gegevens moeten volgens het in bijlage III opgenomen model worden gerapporteerd, waarbij alle in artikel 1 bedoelde activiteiten moeten worden beschreven.

Art. 5.De exploitant van een in artikel 1 bedoelde ingedeelde inrichting moet zich binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit bij de afdeling Vergunningen en Planning van het BIM bekendmaken.

Art. 6.De in artikel 3 bedoelde verplichting is voor de eerste keer van toepassing in het jaar 2003, met betrekking tot de gegevens voor het jaar 2002.

Art. 7.De Minister van Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, 18 april 2002.

Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister-President, F.-X. de DONNEA De Minister van Leefmilieu, D. GOSUIN

Bijlage I IN ARTIKEL 1 BEDOELDE CATEGORIEEN VAN INDUSTRIELE ACTIVITEITEN 1. Dit besluit heeft geen betrekking op installaties of delen van installaties die voor onderzoek, ontwikkeling en beproeving van nieuwe producten en procédés worden gebruikt.2. De hieronder genoemde drempelwaarden hebben in het algemeen betrekking op de productiecapaciteit of op het vermogen van de installatie.Wanneer een exploitant in dezelfde installatie of op dezelfde plaats verscheidene activiteiten van dezelfde rubriek verricht, worden de capaciteiten van de activiteiten bij elkaar opgeteld. 1. Energie-industrie 1.1. Stookinstallaties met een hoeveelheid vrijkomende warmte van meer dan 50 MW. 1.2. Aardolie- en gasraffinaderijen. 1.3. Cokesfabrieken. 1.4. Installaties voor het vergassen en vloeibaar maken van steenkool. 2. Productie en verwerking van metalen 2.1. Installaties voor het roosten of sinteren van ertsen, met inbegrip van zwavelhoudend erts. 2.2. Installaties voor de productie van ijzer of staal (primaire of secundaire smelting), met inbegrip van uitrusting voor continugieten met een capaciteit van meer dan 2,5 ton per uur. 2.3. Installaties voor verwerking van ferrometalen door : a) warmwalsen met een capaciteit van meer dan 20 ton ruwstaal per uur;b) smeden met hamers met een slagarbeid van meer dan 50 kilojoule per hamer, wanneer een thermisch vermogen van meer dan 20 MW wordt gebruikt;c) het aanbrengen van deklagen van gesmolten metaal, met een verwerkingscapaciteit van meer dan 2 ton ruwstaal per uur. 2.4. Smelterijen van ferrometalen met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag. 2.5. Installaties : a) voor de winning van ruwe non-ferrometalen uit erts, concentraat of secundaire grondstoffen met metallurgische, chemische of elektrolytische procédés;b) voor het smelten van non-ferrometalen, met inbegrip van legeringen, inclusief terugwinningsproducten (affineren, vormgieten) met een smeltcapaciteit van meer dan 4 ton per dag voor lood en cadmium of 20 ton per dag voor alle andere metalen. 2.6. Installaties voor oppervlaktebehandeling van metalen en kunststoffen door middel van een elektrolytisch of chemisch procédé, wanneer de inhoud van de gebruikte behandelingsbaden meer dan 30 m3 bedraagt. 3. Minerale industrie 3.1. Installaties voor de productie van cementklinkers in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 500 ton per dag, of van kalk in draaiovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag, of in andere ovens met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag. 3.2. Installaties voor de winning van asbest en de fabricage van asbestproducten. 3.3. Installaties voor de fabricage van glas, met inbegrip van installaties voor de fabricage van glasvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag. 3.4. Installaties voor het smelten van minerale stoffen, met inbegrip van installaties voor de fabricage van mineraalvezels, met een smeltcapaciteit van meer dan 20 ton per dag. 3.5. Installaties voor het fabriceren van keramische producten door middel van verhitting, met name dakpannen, bakstenen, vuurvaste stenen, tegels, aardewerk of porselein, met een productiecapaciteit per kilo van meer dan 75 ton per dag, en/of een ovencapaciteit van meer dan 4 m3 en met een plaatsingsdichtheid per oven van meer dan 300 kg/m3. 4. Chemische industrie Onder fabricage in de zin van de categorieën van activiteiten van deel 4 wordt verstaan de fabricage van de in 4.1 tot en met 4.6 genoemde stoffen of groepen van stoffen op industriële schaal door chemische omzetting. 4.1. Chemische installaties voor de fabricage van organisch-chemische basisproducten, zoals : a) eenvoudige koolwaterstoffen (lineaire of cyclische, verzadigde of onverzadigde, alifatische of aromatische), b) zuurstofhoudende koolwaterstoffen, zoals alcoholen, aldehyden, ketonen, carbonzuren, esters, acetaten, ethers, peroxyden, epoxyharsen, c) zwavelhoudende koolwaterstoffen, d) stikstofhoudende koolwaterstoffen, zoals aminen, amiden, nitroso-, nitro- en nitraatverbindingen, nitrillen, cyanaten, isocyanaten, e) fosforhoudende koolwaterstoffen, f) halogeenhoudende koolwaterstoffen, g) organometaalverbindingen, h) kunststof-basisproducten (polymeren, kunstvezels, cellulosevezels), i) synthetische rubber, j) kleurstoffen en pigmenten, k) oppervlakteactieve stoffen en tensiden. 4.2. Chemische installaties voor de fabricage van anorganisch-chemische basisproducten, zoals : a) gassen, zoals ammoniak, chloor of chloorwaterstof, fluor of fluorwaterstof, kooloxiden, zwavelverbindingen, stikstofoxiden, waterstof, zwaveldioxide, carbonyldichloride, b) zuren, zoals chroomzuur, fluorwaterstofzuur, fosforzuur, salpeterzuur, zoutzuur, zwavelzuur, oleum, zwavelig zuur, c) basen, zoals ammoniumhydroxide, kaliumhydroxide, natriumhydroxide, d) zouten, zoals ammoniumchloride, kaliumchloraat, kaliumcabonaat, natriumcarbonaat, perboraat, zilvernitraat, e) niet-metalen, metaaloxiden of andere anorganische verbindingen, zoals calciumcarbide, silicium, siliciumcarbide. 4.3. Chemische installaties voor de fabricage van fosfaat-, stikstof- of kaliumhoudende meststoffen (enkelvoudige of samengestelde meststoffen). 4.4. Chemische installaties voor de fabricage van basisproducten voor gewasbescherming en van biociden. 4.5. Installaties voor de fabricage van farmaceutische basisproducten die een chemisch of biologisch procédé gebruiken. 4.6. Chemische installaties voor de fabricage van explosieven. 5. Afvalbeheer 5.1. Installaties voor de verwijdering of nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 10 ton per dag. 5.2. Installaties voor de verbranding van stedelijk afval met een capaciteit van meer dan 3 ton per uur. 5.3. Installaties voor de verwijdering van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 50 ton per dag. 5.4. Stortplaatsen die meer dan 10 ton per dag ontvangen of een totale capaciteit van meer dan 25 000 ton hebben, met uitzondering van stortplaatsen voor inerte afvalstoffen. 6. Overige activiteiten 6.1. Industriële installaties voor : a) de fabricage van papierpulp uit hout of uit andere vezelstoffen;b) de fabricage van papier en karton met een productiecapaciteit van meer dan 20 ton per dag. 6.2. Installaties voor de voorbehandeling (wassen, bleken, merceriseren) of het verven van vezels of textiel met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag. 6.3. Installaties voor het looien van huiden met een verwerkingscapaciteit van meer dan 12 ton eindproducten per dag. 6.4. a) abattoirs met een productiecapaciteit van meer dan 50 ton per dag geslachte dieren;b) bewerking en verwerking voor de fabricage van levensmiddelen op basis van : - dierlijke grondstoffen (andere dan melk) met een productiecapaciteit van meer dan 75 ton per dag eindproducten; - plantaardige grondstoffen met een productiecapaciteit van meer dan 300 ton per dag eindproducten (gemiddelde waarde op driemaandelijkse basis); c) bewerking en verwerking van melk, met een hoeveelheid ontvangen melk van meer dan 200 ton per dag (gemiddelde waarde op jaarbasis). 6.5. Installaties voor de vernietiging of verwerking van kadavers en dierlijk afval met een verwerkingscapaciteit van meer dan 10 ton per dag. 6.6. Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan : a) 40.000 plaatsen voor pluimvee; b) 2.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg); of c) 750 plaatsen voor zeugen. 6.7. Installaties voor de oppervlaktebehandeling van stoffen, voorwerpen of producten, waarin organische oplosmiddelen worden gebruikt, in het bijzonder voor het appreteren, bedrukken, aanbrengen van een laag, ontvetten, vochtdicht maken, lijmen, verven, reinigen of impregneren, met een verbruikscapaciteit van meer dan 150 kg oplosmiddel per uur, of meer dan 200 ton per jaar. 6.8. Installaties voor de fabricage van koolstof (harde gebrande steenkool) of elektrografiet door verbranding of grafitisering.

Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering waarbij de exploitanten van bepaalde ingedeelde inrichtingen een meldingsplicht wordt opgelegd Brussel, 18 april 2002.

De Minister-President, F.-X. de DONNEA De Minister van Leefmilieu, D. GOSUIN Bijlage II LIJST VAN VERONTREINIGENDE STOFFEN WAARVOOR BIJ OVERSCHRIJDING VAN DE DREMPELWAARDE RAPPORTAGE VERPLICHT IS Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering waarbij de exploitanten van bepaalde ingedeelde inrichtingen een meldingsplicht wordt opgelegd.

Brussel, 18 april 2002.

De Minister-President, F.-X. de DONNEA De Minister van Leefmilieu, D. GOSUIN

Bijlage III TYPEFORMULIER VOOR DE RAPPORTAGE VAN EMISSIEGEGEVENS AAN DE AFDELING « VERGUNNINGEN » VAN HET BIM Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering waarbij de exploitanten van bepaalde ingedeelde inrichtingen een meldingsplicht wordt opgelegd Brussel, 18 april 2002.

De Minister-President, F.-X. de DONNEA De Minister van Leefmilieu, D. GOSUIN

Bijlage IV BRONCATEGORIEEN EN CODE VOLGENS NOSE-P VOOR DE RAPPORTAGE Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 18 april 2002 waarbij de exploitanten van bepaalde ingedeelde inrichtingen een meldingsplicht wordt opgelegd.

De Minister-President, F.-X. de DONNEA De Minister van Leefmilieu, D. GOSUIN

^