Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 15 september 2011

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij vonnis van 12 juni 2011 in zake Jean-Paul Labruyère tegen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dr « Schendt artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het niet van to(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2011204589
pub.
15/09/2011
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten Bij vonnis van 12 juni 2011 in zake Jean-Paul Labruyère tegen het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp (DBDMH), waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 26 juli 2011, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het niet van toepassing zou zijn op de rechtsplegingen voor de Raad van State en niet van rechtswege recht zou geven op ten minste de gemiddelde rechtsplegingsvergoeding waarin die bepaling voorziet (volgens het in het koninklijk besluit van 21 april 2007 vastgestelde barema), en in samenhang gelezen met artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de tegenpartij die in het gelijk wordt gesteld in het raam van een rechtspleging voor de Raad van State niet kan worden vergoed voor de in het raam van die rechtspleging gemaakte kosten terwijl, indien het geschil bij de gewone rechtscolleges aanhangig was gemaakt, zij de forfaitaire terugbetaling zou hebben verkregen van de voor haar verdediging gemaakte kosten en betaalde erelonen ? ».

Die zaak is ingeschreven onder nummer 5190 van de rol van het Hof.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

^