gepubliceerd op 07 september 2006
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 8 juin 2006 in zake M.-T. Wattier tegen de Rijksdienst voor Pensioenen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is i 1. « Schenden artikel 580, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 21, §§ 2 en 8, van(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 8 juin 2006 in zake M.-T. Wattier tegen de Rijksdienst voor Pensioenen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 13 juni 2006, heeft de Arbeidsrechtbank te Charleroi de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schenden artikel 580, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 21, §§ 2 en 8, van de wet van 13 juni 1966 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden, in die zin geïnterpreteerd dat elk beroep bij de rechterlijke macht is uitgesloten tegen beslissingen waarbij wordt geweigerd te verzaken aan het terugvorderen van de door de Rijksdienst voor Pensioenen onterecht betaalde uitkeringen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en met artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, omdat zij de eiseres een natuurlijke rechter ontzeggen die over een toereikende saisine beschikt om de wettigheid van een dergelijke beslissing daadwerkelijk te toetsen ? »;2. « Indien de voormelde vraag bevestigend wordt beantwoord : Schenden artikel 580, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 21, §§ 2 en 8, van de wet van 13 juni 1966 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden, in die zin geïnterpreteerd dat niet elk beroep bij de rechterlijke macht is uitgesloten tegen beslissingen waarbij wordt geweigerd te verzaken aan het terugvorderen van de door de Rijksdienst voor Pensioenen onterecht betaalde uitkeringen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het beginsel vervat in de artikelen 33, 36, 37 en 40 van de Grondwet volgens hetwelk het in het Belgische recht toepasselijke stelsel van de scheiding der machten de rechterlijke macht verbiedt zich tijdens een besluitvormingsproces in de plaats te stellen van de organen van het actief bestuur ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 3998 van de rol van het Hof.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.