Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 03 februari 2006

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 12 december 2005 in zake E. Martin tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 1. « Schenden de bepalingen van artikel 21, §§ 1 en 2, van de wet van 15 mei 1984 houdend(...)

bron
arbitragehof
numac
2006200282
pub.
03/02/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 12 december 2005 in zake E. Martin tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 21 december 2005, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Gent de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schenden de bepalingen van artikel 21, §§ 1 en 2, van de wet van 15 mei 1984 houdende de maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door het ambtshalve openen van een overlevingspensioendossier door de Administratie der Pensioenen op naam van de uit de echt gescheiden echtgenoot afhankelijk te stellen van het al dan niet bestaan van een langstlevende echtgenoot ? »;2. « Schendt artikel 6 van de wet van 15 mei 1984 houdende de maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door het subjectief recht van de uit de echt gescheiden echtgenoot op een overlevingspensioen afhankelijk te stellen van een aanvraag binnen het jaar na de overlijdensdatum van de ex-echtgenoot indien er eveneens sprake is van een langstlevende echtgenoot terwijl er geen enkele termijnvereiste geldt indien er geen sprake is van een langstlevende echtgenoot ? »;3. « Schendt artikel 6, tweede lid, van de wet van 15 mei 1984 houdende de maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door de uit de echt gescheiden echtgenoot te beroven van het subjectief recht op een overlevingspensioen na het overlijden van de ex-echtgenoot op grond van een criterium dat een pensioenaanvraag moet worden ingediend bij de Administratie der Pensioenen binnen het jaar volgend op het overlijden van de ex-echtgenoot indien er sprake is van een langstlevende echtgenoot ook al heeft de uit de echt gescheiden echtgenoot geen feitelijke kennis van het overlijden van de ex-echtgenoot waardoor de langstlevende echtgenoot alsdan een volledig overlevingspensioen, zijnde een louter bijkomend financieel voordeel, bekomt ten nadele en bij gebreke van enige rechtsbescherming van de subjectieve rechten van de uit de echt gescheiden echtgenoot terwijl de Administratie der Pensioenen over alle mogelijkheden beschikt de vereiste rechtsbescherming wel te bieden ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 3834 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^