gepubliceerd op 16 maart 2002
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 24 december 2001 in zake het openbaar ministerie tegen F. Desimpelaere, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is in « 1. Schenden de artikelen 149, § 1, en 150, van het decreet houdende de organisatie van de ru(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 24 december 2001 in zake het openbaar ministerie tegen F. Desimpelaere, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 25 januari 2002, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Ieper de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schenden de artikelen 149, § 1, en 150, van het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 (Belgisch Staatsblad van 8 juni 1999) artikel 10 van de Grondwet, al dan niet in samenhang met artikel 6.1. van het Europees Verdrag tot bescherming van rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en artikel 144 van de Grondwet, a. doordat zij aan wie het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening heeft overtreden niet dezelfde jurisdictionele waarborgen bieden als aan de burgers over wiens geschil over andere burgerlijke rechten door de rechtbanken wordt beslist en met name de hoven en rechtbanken het recht ontzegt de door de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur en/of het college van burgemeester en schepenen gemaakte optie omtrent de te vorderen herstelmaatregel en de gevorderde herstelmaatregel zelf op hun opportuniteit te toetsen, behoudens wanneer er een niet overeenstemmende herstelvordering is van een burgerlijke partij, b.en/of doordat zij aan wie het decreet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening heeft overtreden niet dezelfde waarborgen bieden door de hoven en rechtbanken het recht te ontzeggen de door de voormelde administratieve overheden of een van hen gemaakte optie omtrent de op te leggen herstelmaatregel en de gevorderde herstelmaatregel zelf op hun opportuniteit te toetsen wanneer er geen niet overeenstemmende herstelvordering is van een burgerlijke partij, terwijl dit krachtens artikel 150 van hetzelfde decreet wel het geval is wanneer er een herstelvordering is van een burgerlijke partij die niet overeenstemt met deze van de stedenbouwkundige inspecteur en/of van het college van burgemeester en schepenen, c. en/of doordat zij aan wie het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening heeft overtreden niet dezelfde waarborgen bieden door de rechter de bevoegdheid te ontzeggen om de herstelmaatregel te bevelen die hij meest passend acht wanneer de door de voormelde administratieve overheden geformuleerde herstelvorderingen niet overeenstemmen, terwijl hij die bevoegdheid wel heeft wanneer de vorderingen van die bevoegde administratieve overheden en van de burgerlijke partij niet overeenstemmen ? 2.Schenden artikel 149, §§ 1 en 2, van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening, juncto artikel 197 van datzelfde decreet, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten, inbegrepen de regels voorzien door artikel 124bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989, a. in zover zij de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur en/of het college van burgemeester en schepenen machtigen om bij gewone brief één van de in de bepalingen voorziene vordering bij het strafgerecht in te leiden, b.en/of in zover zij het strafgerecht bevoegd verklaren om die herstelmaatregelen uit te spreken, en, naargelang het geval, de termijn van uitvoering te bepalen, c. en/of in zover zij het strafgerecht bevoegd verklaren een dwangsom uit te spreken, d.en/of geïnterpreteerd in de zin dat zij de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur en/of het college van burgemeester en schepenen eveneens toelaten in het strafproces als partij tussen te komen teneinde de bij het parket ingeleide vordering te ondersteunen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 2333 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.