Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 25 januari 2000

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij beslissing van 24 november 1999 in zake C. Kocks, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 december 1999, heeft « Schenden de artikelen 73, 142 tot 144 en 157 van de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet betreffend(...)

bron
arbitragehof
numac
2000021028
pub.
25/01/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij beslissing van 24 november 1999 in zake C. Kocks, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 december 1999, heeft de Controlecommissie ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schenden de artikelen 73, 142 tot 144 en 157 van de op 14 juli 1994 gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? Of, in de veronderstelling dat de Controlecommissie tot taak heeft administratieve sancties op te leggen, wordt mevrouw Kocks te dezen gediscrimineerd om reden dat zij zich in een op grond van de taal ongunstiger jurisdictionele toestand bevindt dan elke andere overtreder die in Eupen een foutieve overtreding heeft begaan die kan leiden tot een ontneming van goederen ten belope van 1 586 216 frank ? Of, in de veronderstelling dat de Controlecommissie tot taak heeft een teruggave van ten onrechte uitbetaalde bedragen te gelasten, wordt mevrouw Kocks te dezen gediscrimineerd om reden dat zij zich in een op grond van de taal ongunstiger jurisdictionele toestand bevindt dan elke andere rechtsonderhorige die woonachtig is in Eupen en die met het oog op een soortgelijke burgerrechtelijke sanctie van terugvordering van 1 586 216 frank kan worden gedagvaard ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1836 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 8 december 1999 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 december 1999, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 41 en 42 van de wet van 4 mei 1999 houdende diverse fiscale bepalingen, waarbij wordt gewijzigd het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 12 juni 1999), wegens schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, door de v.z.w. Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf, met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Lombardstraat 39-42, en de n.v. Maes, met maatschappelijke zetel te 9000 Gent, Toemaattragel 1.

Die zaak is ingeschreven onder nummer 1838 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 1 december 1999 in zake A. Marchini-Camia en anderen tegen C. Unikowski en I. Waaker, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 10 december 1999, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 137, tweede lid, van de ordonnantie van de Brusselse Hoofdstedelijke Raad van 29 augustus 1991 houdende organisatie van de planning en de stedebouw, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet, doordat het een stelsel van stilzwijgende vergunning instelt, a) waarvan de aard elk beroep tot nietigverklaring en, in voorkomend geval, tot schorsing, voor de afdeling administratie van de Raad van State zou uitsluiten;b) waarvan het toezicht door de hoven en rechtbanken van de rechterlijke orde niet gelijkwaardig zou zijn met de jurisdictionele toetsingen die worden uitgeoefend ten aanzien van een stedenbouwkundige vergunning uitgereikt door een daartoe bevoegde overheid, inzonderheid : - in zoverre dat toezicht niet zou kunnen steunen op de schending van andere bepalingen dan de bepalingen die de aanvrager krachtens artikel 137, tweede lid, van de ordonnantie houdende organisatie van de planning en de stedebouw moet naleven; - in zoverre dat toezicht, zelfs marginaal, geen betrekking zou kunnen hebben op de inachtneming van de beginselen van goede ruimtelijke ordening of de inachtneming van de voorwaarden voor een afwijking of een uitzondering op een vooraf bestaand bouwverbod ? 2. Bestaat die schending op zijn minst niet wanneer die stilzwijgende vergunning voortvloeit uit het ontbreken van een beslissing van de Gewestregering terwijl de andere bevoegde overheid of overheden die zich in eerste of tweede aanleg zouden hebben uitgesproken, geweigerd zouden hebben de stedenbouwkundige vergunning uit te reiken ? 3.Bestaat die schending op zijn minst niet wanneer die stilzwijgende vergunning geen betrekking heeft op een grond waarop in principe mag worden gebouwd, maar op een grond waarop bouwen, om reden van een erfdienstbaarheid non aedificandi in principe is uitgesloten en slechts uitzonderlijk kan worden toegestaan middels een daadwerkelijke en met redenen omklede beoordeling van de administratieve overheid die betrekking heeft op het bestaan van specifieke plaatselijke omstandigheden ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1841 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

^