gepubliceerd op 04 november 1999
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 10 augustus 1999 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 11 augustus 1 Die zaak is ingeschreven onder nummer 1757 van de rol van het Hof. De wnd. griffier, B. Rena(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 10 augustus 1999 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 11 augustus 1999, hebben de Vereniging van handelaars in ruwe diamant, met zetel te 2018 Antwerpen, Pelikaanstraat 78, en D. Abittan, met zetel te 2018 Antwerpen, Hoveniersstraat 2, Bus 338, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 81 tot 92 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 april 1999), wegens schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Die zaak is ingeschreven onder nummer 1757 van de rol van het Hof.
De wnd. griffier, B. Renauld.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 16 september 1999 in zake de n.v. Encomo tegen de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 24 september 1999, heeft het Hof van Beroep te Gent volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 89, § 2, 1°, van de wet van 8 augustus 1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 (Belgisch Staatsblad van 15 augustus 1980) dat aan de ambtenaren van de B.B.I. retroactief de bevoegdheid van onderzoek en van het vaststellen van een belastingaanslag verleent, het gelijkheidsbeginsel door de onrechtsgeldigheid van handelingen gesteld door op dat ogenblik onbevoegde ambtenaren op te heffen voor de ambtenaren van de B.B.I., terwijl dit niet het geval is voor handelingen gesteld door andere (belasting)ambtenaren die eveneens niet over de passende bevoegdheid beschikten ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1771 van de rol van het Hof.
De wnd. griffier, B. Renauld.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 15 september 1999 in zake N. Bolain tegen de n.v.
Generali Belgium, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 27 september 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Namen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 12 van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het het voordeel van een lijfrente voorbehoudt aan de noch uit de echt, noch van tafel en bed gescheiden echtgenoot alsmede aan de uit de echt of van tafel en bed gescheiden echtgenoot die een onderhoudsgeld genoot ten laste van de getroffene ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1772 van de rol van het Hof.
De wnd. griffier, B. Renauld.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 september 1999 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 september 1999, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 4, 8 en 9 (partim) van de wet van 23 maart 1999 betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 27 maart 1999), wegens schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, door B. Claus, wonende te 9880 Aalter, Lentakkerstraat 6, bus C. Deze zaak is ingeschreven onder het nummer 1773 van de rol van het Hof.
De wnd. griffier, B. Renauld.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 20 september 1999 in zake J. De Bouw tegen L. Lagae en Mr. B. Van Reempts, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 28 september 1999, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 332, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre dat de vordering in vaderschapsbetwisting door de moeder dient te worden ingesteld binnen één jaar na de geboorte en door de echtgenoot eveneens binnen één jaar na de geboorte of na de ontdekking ervan, terwijl de moeder steeds kennis heeft of kan hebben van de omstandigheden van de verwekking en de vordering tijdig kan inleiden, en de echtgenoot die wel kennis heeft van de geboorte doch geen kennis heeft van de omstandigheden van verwekking en pas nadat de termijn van één jaar is verstreken te weten komt of vermoedt dat zijn vaderschap betwistbaar is de vordering niet tijdig kan inleiden ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1777 van de rol van het Hof.
De wnd. griffier, B. Renauld.