Etaamb.openjustice.be
Bericht
gepubliceerd op 02 april 1999

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 19 februari 1999 in de zaak L. Beirnaert tegen de n.v. West Vlaamse Betonwerkerij en in de zaken D. De Ridder en P. De Block tegen « Schendt artikel 52 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij d(...)

bron
arbitragehof
numac
1999021118
pub.
02/04/1999
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 19 februari 1999 in de zaak L. Beirnaert tegen de n.v.

West Vlaamse Betonwerkerij en in de zaken D. De Ridder en P. De Block tegen de n.v. De Vreese & Simon, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 25 februari 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Brugge de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 52 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat de bescherming van de leden van de vakbondsafvaardiging die ermee belast is de opdrachten van de Comités uit te oefenen, welke dezelfde is als de bescherming van de personeelsafgevaardigden in de Comités, zoals die wordt bepaald in de wet van 19 maart 1991 houdende bijzondere ontslagregeling voor de personeelsafgevaardigden in de ondernemingsraden en in de comités voor veiligheid, gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen alsmede voor de kandidaat-personeelsafgevaardigden, slechts aanvangt op de datum van het begin van hun opdracht - in de interpretatie dat deze opdracht pas begint vanaf hun aanstelling of vanaf de kennisgeving van hun namen aan de werkgever - en dus niet geldt voor de kandidaat-vakbondsafgevaardigden in ruime zin (waaronder degenen die zich kandidaat stellen voor aanduiding of verkiezing en degenen die reeds aangeduid of verkozen zijn maar wier namen nog niet aan de werkgever werden ter kennis gebracht of die nog niet werden aangesteld of aanvaard), en zodoende een ongelijkheid wordt geschapen in vergelijking met de kandidaat-personeelsafgevaardigden in de comités, wier bescherming reeds aanvangt uiterlijk 65 dagen vooraleer de werkgever door indiening van de kandidatenlijsten kennis krijgt van hun namen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1626 van de rol van het Hof.

De griffier, L. Potoms.

Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 22 februari 1999 in zake de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid tegen de n.v. Radermacher, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 4 maart 1999, heeft de Arbeidsrechtbank te Verviers de volgende prejudiciële vragen gesteld : In hoofdorde : « Schendt artikel 30ter van de wet van 27 juni 1969 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de algemene rechtsbeginselen (waaronder het redelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel) die de wetgever en de administratie worden opgelegd, en in samenhang gelezen met artikel 6 van het internationale Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of met artikel 14 van het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten; in zoverre de verwerende vennootschap hier een straf wordt ontzegd die door de administratie en door de rechter kan worden aangepast op basis van beginselen en gewoonten van de personalisering van de straffen in het niet-privaatrecht ? » In ondergeschikte orde : « Schendt artikel 30ter van de wet van 27 juni 1969 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de algemene rechtsbeginselen (waaronder het redelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel) die de wetgever en de administratie worden opgelegd, en in samenhang gelezen met artikel 6 van het internationale Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of met artikel 14 van het Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten; in zoverre de verwerende vennootschap hier de toegang tot een Belgisch rechtscollege wordt ontzegd dat over voldoende rechtsmacht beschikt om een daadwerkelijke controle uit te oefenen op de beroving van 930.000 frank die haar door de administratieve overheid, de R.S.Z., is opgelegd ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1634 van de rol van het Hof en werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 1346.

De griffier, L. Potoms.

^