Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 01 maart 2024

Uittreksel uit arrest nr. 73/2023 van 4 mei 2023 Rolnummer 7763 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 91, § 1, eerste lid, en § 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gesteld door de Franstali Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023046956
pub.
01/03/2024
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 73/2023 van 4 mei 2023 Rolnummer 7763 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 91, § 1, eerste lid, en § 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 4 februari 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 februari 2022, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 91, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het bepaalt dat een nalatigheidsinterest van 0,8 pct. per maand - wat neerkomt op een jaarlijkse rentevoet van 9,6 % - van rechtswege verschuldigd is wanneer de belasting niet voldaan is, terwijl artikel 414, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalt dat, bij wanbetaling binnen de in de artikelen 412, 413 en 413/1 van hetzelfde Wetboek gestelde termijnen, de verschuldigde sommen ten bate van de Schatkist, voor de duur van het verwijl, in afwijking van artikel 2, § 2, van de wet van 5 mei 1865Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/1865 pub. 06/09/2011 numac 2011000565 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de lening tegen intrest sluiten betreffende de lening tegen intrest, een interest opbrengen tegen een rentevoet die jaarlijks wordt aangepast en die overeenkomt met het gemiddelde van de referte-indexen J met betrekking tot de lineaire obligaties op 10 jaar van de maanden juli, augustus en september van het laatste jaar dat het jaar waarin de rentevoet van toepassing is voorafgaat, zonder dat deze minder dan 4 pct. of meer dan 10 pct. mag bedragen, gelet op onder meer de verschillende behandeling van, enerzijds, de personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn krachtens artikel 91, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (die onevenredig kunnen blijken en die niet worden aangepast aan de economische realiteit) en, anderzijds, de personen die de nalatigheidsinteresten bepaald bij artikel 414, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 verschuldigd zijn (die wel worden aangepast aan de economische realiteit) en de personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn die zijn berekend tegen de wettelijke rentevoet, op de sommen die zij, hetzij als belasting, hetzij op een andere grond verschuldigd zijn ? Indien het Hof, in zijn antwoord op de voorgaande vraag, zou oordelen dat artikel 91, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde discriminerend en ongrondwettig is, zou de Belgische Staat, in zoverre hij, krachtens artikel 91, § 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, moratoriuminteresten verschuldigd is die zijn berekend tegen dezelfde rentevoet van 0,8 pct. per maand, op sommen die moeten worden teruggegeven, een onverantwoord verschil in behandeling ondergaan wanneer men hem vergelijkt met personen die een niet-voldane belasting verschuldigd zijn, doordat die laatsten in dat geval geen nalatigheidsinterest verschuldigd zijn die is berekend tegen dezelfde rentevoet ? Ondergaat de Belgische Staat, in zoverre hij, krachtens artikel 91, § 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, moratoriuminteresten verschuldigd is die zijn berekend tegen dezelfde rentevoet van 0,8 pct. per maand, op sommen die moeten worden teruggegeven, een onverantwoord verschil in behandeling wanneer men hem vergelijkt met andere publiekrechtelijke personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn op terug te geven belastingen, of met personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn die zijn berekend tegen de wettelijke rentevoet, op sommen die zij verschuldigd zijn ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de draagwijdte ervan B.1.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 91, § 1, eerste lid, en § 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde (hierna : het BTW-Wetboek), in zoverre het de rentevoet van de nalatigheidsinteresten en van de moratoriuminteresten vaststelt op 0,8 % per maand.

B.1.2. Vóór de wijziging ervan bij de wet van 20 november 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/11/2022 pub. 30/11/2022 numac 2022034191 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen sluiten « houdende diverse fiscale en financiële bepalingen » (hierna : de wet van 20 november 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/11/2022 pub. 30/11/2022 numac 2022034191 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen sluiten) voorzag artikel 91, § 1, eerste lid, van het BTW-Wetboek in verschillende gevallen waarin een nalatigheidsinterest van 0,8 % per maand van rechtswege verschuldigd was over de sommen die moesten worden teruggegeven in geval van niet-tijdige betaling van de btw door de belastingplichtige. Artikel 91, § 3, van het BTW-Wetboek voorzag dan weer in verschillende gevallen waarin een moratoriuminterest tegen dezelfde rentevoet van rechtswege verschuldigd was over de door de Staat terug te geven sommen.

Daarenboven werd in artikel 91, § 5, van het BTW-Wetboek gepreciseerd dat de Koning de in artikel 91, § 1, eerste lid, en § 3, bedoelde rentevoet kon aanpassen « wanneer zulks ingevolge de op de geldmarkt toegepaste rentevoeten verantwoord is ».

B.1.3. Artikel 17 van de wet van 20 november 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/11/2022 pub. 30/11/2022 numac 2022034191 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen sluiten heeft de in artikel 91, § 1, eerste lid, en § 3, van het BTW-Wetboek vastgestelde rentevoet van 0,8 % later gewijzigd. Voortaan wordt de rentevoet bepaald overeenkomstig artikel 2, § 2/1, eerste lid, 1°, van de wet van 5 mei 1865Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/1865 pub. 06/09/2011 numac 2011000565 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de lening tegen intrest sluiten « betreffende de lening tegen intrest », verhoogd met vier procentpunten in het geval van nalatigheidsinteresten (artikel 91, § 1, tweede lid, van het BTW-Wetboek) en verminderd met twee procentpunten in het geval van moratoriuminteresten (artikel 91, § 5, eerste lid, van het BTW-Wetboek). Bij het voormelde artikel 17 werd de mogelijkheid voor de Koning om de rentevoet van de nalatigheids- en moratoriuminteresten te wijzigen daarenboven afgeschaft.

B.1.4. De inwerkingtreding van artikel 17 van de wet van 20 november 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/11/2022 pub. 30/11/2022 numac 2022034191 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen sluiten wordt vastgesteld op 1 januari 2023 bij artikel 38 van diezelfde wet.

Oorspronkelijk voorzag artikel 37 van het voorontwerp dat aan de oorsprong van de wet van 20 november 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/11/2022 pub. 30/11/2022 numac 2022034191 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen sluiten lag, in een onmiddellijke toepassing van de nieuwe rentevoet van de nalatigheidsinteresten op alle lopende situaties (Parl. St., Kamer, 2021-2022, DOC 55-2899/001, p. 92).In haar advies heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State dienaangaande opgemerkt : « De onmiddellijke werking op alle lopende situaties waarin artikel 37 van het voorontwerp voorziet, is slechts verenigbaar met het verbod op non-retroactiviteit indien dit zo wordt opgevat dat bij de berekening van de verschuldigde interesten voor het tijdvak tot de inwerkingtreding van de aan te nemen wet, de toen geldende interestvoeten worden toegepast, en voor het tijdvak na de inwerkingtreding van die wet, de nieuw ingevoerde interestvoeten » (ibid., p. 140).

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever de opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State op dat punt is gevolgd : « [...] artikel 37 van het voorontwerp [werd] geschrapt, zodat het beginsel van de onmiddellijke toepassing van de nieuwe wet moet worden uitgelegd in de zin van punt 2 van bovengenoemd advies » (ibid., pp. 21-22).

B.1.5. Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de rentevoet van 0,8 % die is vastgesteld in artikel 91, § 1, eerste lid, en § 3, van het BTW-Wetboek, zoals die luidde vóór de wijziging ervan bij de wet van 20 november 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/11/2022 pub. 30/11/2022 numac 2022034191 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen sluiten, van toepassing is op het geschil voor het verwijzende rechtscollege, zodat de prejudiciële vragen niet zonder voorwerp zijn geworden ingevolge het aannemen van die wet.

B.2.1. Artikel 91 van het BTW-Wetboek maakt deel uit van hoofdstuk XIV van dat Wetboek, met als opschrift « Vervolgingen en gedingen ». Uit de parlementaire voorbereiding van het BTW-Wetboek blijkt dat dat hoofdstuk is geïnspireerd op de regeling van het Wetboek der met het zegel gelijkgestelde taksen - het huidige Wetboek diverse rechten en taksen (Parl. St., Kamer, 1968, nr. 88/1, pp. 70-72). In de parlementaire voorbereiding van de bepaling die aan de oorsprong van artikel 2043 van het Wetboek diverse rechten en taksen ligt, dat met name bepaalt dat de in te vorderen of terug te geven sommen aanleiding geven tot interesten, wordt gepreciseerd dat het doel van de wetgever erin bestond de juiste inning van de belasting te verzekeren, fiscale fraude te voorkomen en de toepasselijke wetgeving inzake nalatigheidsinteresten in fiscale zaken te uniformiseren (Parl. St., Kamer, 1946-1947, nr. 44, pp. 74 en 86).

B.2.2. De rentevoet van 0,8 % die is vastgesteld in artikel 91, § 1, eerste lid, en § 3, van het BTW-Wetboek, vloeit voort uit de wet van 4 augustus 1986 « houdende fiscale bepalingen » (hierna : de wet van 4 augustus 1986). Door de vroegere rentevoet, die 1 % bedroeg, te verlagen, heeft de wetgever « de rentevoet die van rechtswege verschuldigd is inzake de in te vorderen of terug te geven inkomstenbelastingen en belasting over de toegevoegde waarde[, dichter willen brengen bij de rentestand van de geldmarkt] » (Parl. St., Senaat, 1985-1986, nr. 310/1, p. 3).

B.2.3. In de parlementaire voorbereiding van de wet van 4 augustus 1986 wordt dienaangaande gepreciseerd : « Gelet op het huidige tarief van de wettelijke rentevoet (10 pct.) en op de daling van de rentetarieven, is de Regering van oordeel dat het tarief van de momenteel aangerekende nalatigheids- en moratoriuminteresten (nl. 1 pct. per kalendermaand of 12 pct. per jaar) zowel inzake directe belastingen als inzake belasting over de toegevoegde waarde niet meer verantwoord is. Daarom wordt voorgesteld dat tarief terug te brengen tot 0,8 pct.

Daarenboven wordt voorzien dat de Koning in de toekomst de bedoelde tarieven kan aanpassen wanneer zulks ingevolge de op de geldmarkt toegepaste rentevoeten verantwoord is » (ibid., p. 16).

En : « Een commissielid vraagt hoe de Minister het tarief van 0,8 pct. heeft vastgesteld : het lijkt hem immers te hoog in vergelijking met de andere thans toegepaste tarieven. Tevens vraagt spreker de kostprijs van deze maatregel te bevestigen.

Wat betreft de berekening van die 0,8 pct., erkent de Minister dat interest wegens vertraging op dit ogenblik achterhaald is sedert de rentevoet op de markt is gedaald. Daarom wordt aan de Koning de mogelijkheid geboden dit tarief te wijzigen. [...] De Minister is van oordeel dat in voorkomend geval de rentevoet jaarlijks zal dalen.

Een ander lid vraagt zich af of het niet wijzer zou zijn het tarief van 0,8 pct. te schrappen en de vaststelling ervan aan de Koning over te laten.

De Minister is van oordeel dat dit tarief moet behouden blijven in de wet omdat de maatregel voor 1986 niet meer mag kosten dan 200 miljoen frank. Hij vindt het overigens nuttig dat de belastingbetaler in de wet zelf een indicatie vindt. Van de andere kant is het zinvol aan de Koning de macht te geven om dit tarief te wijzigen » (Parl. St., Senaat, 1985-1986, nr. 310/2-1, p. 92).

Overigens werd een amendement verworpen dat ertoe strekte de Koning uitdrukkelijk te verplichten het tarief van de nalatigheids- en moratoriuminteresten te wijzigen zodra dat tarief meer dan 1,5 % zou afwijken van de wettelijke rentevoet (ibid., nr. 310/3, p. 2). De minister van Financiën onderstreepte daaromtrent dat « in geval van een te grote afwijking van de rentevoet die op de markt wordt toegepast, de logica gebiedt dat de Regering de tarieven van de interesten aanpast ». Hij was van mening « dat geen dwingende maatregelen nodig zijn voor wat in feite van de markt zelf afhangt » en achtte « het niet opportuun dat aan de Regering dergelijke bepalingen op een dwingende en mechanische wijze worden opgelegd » (ibid., nr. 310/58, pp. 5-6).

Ten aanzien van de prejudiciële vragen B.3.1. De eerste prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van het verschil in behandeling tussen de personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn op grond van artikel 91, § 1, eerste lid, van het BTW-Wetboek in zoverre het een rentevoet van 0,8 % per maand vaststelt en, enerzijds, de personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn op grond van artikel 414, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : het WIB 1992), dat voorziet in een rentevoet die jaarlijks wordt aangepast aan de economische realiteit, zonder dat die minder dan 4 % of meer dan 10 % mag bedragen, en, anderzijds, de personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn die zijn berekend tegen de wettelijke rentevoet, op de sommen die zij, hetzij als belasting, hetzij op een andere grond verschuldigd zijn.

B.3.2. De tweede prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van het verschil in behandeling tussen de Belgische Staat die moratoriuminteresten verschuldigd is op grond van artikel 91, § 3, van het BTW-Wetboek, in zoverre het een rentevoet van 0,8 % per maand vaststelt, en verschillende andere categorieën van personen, namelijk, ten eerste, de personen die de niet-voldane belasting verschuldigd zijn, waarbij die laatsten in dat geval geen nalatigheidsinterest verschuldigd zijn die is berekend tegen dezelfde rentevoet gelet op het antwoord op de eerste prejudiciële vraag; ten tweede, andere publiekrechtelijke personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn op terug te geven belastingen en, ten derde, personen die nalatigheidsinteresten verschuldigd zijn die zijn berekend tegen de wettelijke rentevoet, op sommen die zij verschuldigd zijn.

B.4. De prejudiciële vragen betreffen de hoogte van de nalatigheids- en moratoriuminteresten van toepassing op de belasting over de toegevoegde waarde. Krachtens artikel 91, §§ 1, en 3, van het BTW-Wetboek, zoals het van toepassing was voor het verwijzende rechtscollege, bedragen die interesten 0,8 % per maand. Die interestvoet zou niet langer de evolutie van de marktrente weerspiegelen, in tegenstelling tot onder meer de interestvoeten van toepassing op de personen- en vennootschapsbelasting, die van rechtswege worden aangepast, overeenkomstig artikel 2, § 2/1, eerste lid, 1°, van de wet van 5 mei 1865Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/1865 pub. 06/09/2011 numac 2011000565 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de lening tegen intrest sluiten « betreffende de lening tegen intrest » (artikel 414 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992). Gelet op hun onderlinge samenhang, onderzoekt het Hof de beide prejudiciële vragen samen.

B.5. Zoals is vermeld in B.1.2, bepaalt artikel 91, § 5, zoals het van toepassing was voor het verwijzende rechtscollege, dat, teneinde rekening te houden met de rentevoeten op de geldmarkt, « de Koning [...] de in de §§ 1, 2 en 3 bedoelde interestvoeten [kan] aanpassen ».

B.6. Bij het bepalen van zijn beleid in fiscale zaken beschikt de wetgever over een ruime beoordelingsvrijheid. Dat is met name het geval wanneer hij de nadere regels voor de berekening van de door de belastingplichtige inzake btw verschuldigde nalatigheidsinteresten bepaalt. Het Hof vermag, in die aangelegenheid, de beleidskeuzen van de wetgever, alsook de motieven die daaraan ten grondslag liggen, slechts af te keuren indien zij op een manifeste vergissing zouden berusten of indien zij zonder redelijke verantwoording zouden zijn.

Voor zover het niet de wezenlijke bestanddelen van de belasting betreft, behoort het eveneens tot de beoordelingsvrijheid van de wetgever om een bevoegdheid te delegeren aan de Koning. De bevoegdheid om de bedoelde interestvoeten aan te passen maakt geen deel uit van de wezenlijke bestanddelen van de belasting.

B.7. Het Hof mag zich slechts uitspreken over het al dan niet verantwoorde karakter van een verschil in behandeling, ten aanzien van de bepalingen van de Grondwet op de naleving waarvan het Hof mag toezien, wanneer dat verschil aan een norm met wetgevend karakter kan worden toegeschreven.

Uit hetgeen is vermeld in B.5, blijkt dat de concrete verschillen in behandeling waarover het Hof wordt gevraagd zich uit te spreken, niet dienen te worden toegeschreven aan een norm met wetgevend karakter, maar aan het uitblijven van een koninklijk besluit tot aanpassing van de in artikel 91, §§ 1, en 3, bedoelde interestvoeten.

Wanneer een wetgever een machtiging verleent, moet worden aangenomen - behoudens aanwijzingen in de tegenovergestelde zin - dat hij de gemachtigde enkel de bevoegdheid verleent om die machtiging aan te wenden in overeenstemming met de Grondwet.

Noch artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten, noch enige andere grondwettelijke of wettelijke bepaling verleent het Hof de bevoegdheid om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de wijze waarop de Koning de Hem door de wetgever toegekende machtigingen al dan niet heeft uitgeoefend. Die bevoegdheid komt toe aan de gewone rechter en aan de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, die overeenkomstig artikel 14, § 3, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, overigens bevoegd is uitspraak te doen over beroepen tot nietigverklaring van een stilzwijgen van de overheid.

B.8. Wanneer de wetgever een verschil in behandeling doet ontstaan, schendt hij de artikelen 10 en 11 van de Grondwet indien niet wordt aangetoond dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

Aangezien de wetgever een aanpassing van de intrestvoeten mogelijk heeft gemaakt, heeft hij de beginselen van redelijkheid en evenredigheid nageleefd.

B.9. Bijgevolg is artikel 91, §§ 1, en 3, van het BTW-Wetboek, zoals het van toepassing is voor het verwijzende rechtscollege, bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 91, § 1, eerste lid, en § 3, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, zoals het van toepassing was vóór de wijziging ervan bij de wet van 20 november 2022Relevante gevonden documenten type wet prom. 20/11/2022 pub. 30/11/2022 numac 2022034191 bron federale overheidsdienst financien Wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen sluiten « houdende diverse fiscale en financiële bepalingen », schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 4 mei 2023.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux P. Nihoul

^