gepubliceerd op 28 november 2023
Uittreksel uit arrest nr. 62/2023 van 13 april 2023 Rolnummer 7777 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 30 van de wet van 8 juni 2006 « houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens », gesteld door de Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 62/2023 van 13 april 2023 Rolnummer 7777 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 30 van de
wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
08/06/2006
pub.
09/06/2006
numac
2006009449
bron
federale overheidsdienst justitie
Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens
sluiten « houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens », gesteld door de Raad van State.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia, W. Verrijdt en K. Jadin, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 253.179 van 8 maart 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 16 maart 2022, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 30 van de wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, zoals gewijzigd bij artikel 160 van de wet van 5 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2019 pub. 24/05/2019 numac 2019030435 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek sluiten houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, eventueel in samenhang gelezen met de artikelen 160 en 161 van de Grondwet en met de artikelen 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre het de verzoeker die het administratief beroep bij de minister van Justitie heeft ingesteld zonder gebruik te hebben gemaakt van een aangetekend schrijven of na de wettelijke termijn van vijftien dagen en de verzoeker die een soortgelijk beroep via een aangetekend schrijven en binnen die termijn heeft ingesteld maar zonder een kopie van de bestreden beslissing bij te voegen, hetgeen inhoudt dat niet alleen zijn administratief beroep onontvankelijk zal zijn maar dat zulks ook het geval zal zijn voor een jurisdictioneel beroep bij de Raad van State, op dezelfde wijze behandelt ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De Raad van State ondervraagt het Hof over artikel 30 van de wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten « houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens » (hierna : de Wapenwet). Die bepaling voorziet in een administratief beroep bij de minister van Justitie of zijn gemachtigde tegen onder meer de beslissingen van de gouverneur tot weigering, beperking, schorsing of intrekking van een vergunning of een recht tot het voorhanden hebben van een wapen.
B.2. In het bijzonder heeft de prejudiciële vraag betrekking op de verplichting om bij het verzoekschrift een kopie van de bestreden beslissing te voegen. Die verplichting wordt opgelegd bij artikel 30, tweede lid, van de Wapenwet, dat bepaalt : « Op straffe van onontvankelijkheid wordt het gemotiveerd verzoekschrift aangetekend verzonden aan de federale wapendienst uiterlijk vijftien dagen na vaststelling dat er geen beslissing werd genomen binnen de in artikel 31 bedoelde termijnen of na kennisname van de beslissing van de gouverneur vergezeld van een kopie van de bestreden beslissing. De uitspraak wordt gedaan binnen zes maanden na de ontvangst van het verzoekschrift ».
Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die bepaling.
B.3. Initieel bevatte artikel 30, tweede lid, van de Wapenwet een komma tussen de woorden « gouverneur » en « vergezeld ». Die komma werd opgeheven bij artikel 160 van de wet van 5 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2019 pub. 24/05/2019 numac 2019030435 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek sluiten « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek ». Luidens de memorie van toelichting had die wetswijziging « als doel tegemoet te komen aan het arrest van de Raad van State nr. 201.488 van 4 maart 2010, door in een zin de komma weg te laten. Indien een kopie van de bestreden beslissing ontbreekt, is het verzoekschrift onontvankelijk » (Parl. St., Kamer, 2018-2019, DOC 54-3515/001, p. 250).
Bij zijn arrest nr. 201.488 van 4 maart 2010, waarnaar de voormelde memorie van toelichting verwijst, heeft de Raad van State geoordeeld dat het initiële artikel 30, tweede lid, van de Wapenwet « er niet duidelijk over [was] of het voorschrift dat het verzoekschrift vergezeld moet zijn van een kopie van de bestreden beslissing mee ` [op] straffe van onontvankelijkheid ' is gesteld ». Volgens de Raad van State was er « tenminste gelet op die omstandigheden [...] geen reden toe om het beroep bij de federale wapendienst wegens gemis aan een kopie van de bestreden beslissing onontvankelijk te verklaren, wanneer het doel van de zogezegd op straffe van onontvankelijkheid voorgeschreven vormvereiste onbetwistbaar is bereikt. Dat doel bestaat er kennelijk in de federale wapendienst in staat te stellen de bestreden beslissing te identificeren, zodat het dossier met betrekking tot die beslissing probleemloos kan worden opgevraagd ».
B.4. De Raad van State vraagt het Hof of het aldus gewijzigde artikel 30, tweede lid, van de Wapenwet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 160 en 161 van de Grondwet en met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het een identieke behandeling in het leven roept van, enerzijds, een verzoeker die geen kopie van de bestreden beslissing bij zijn verzoekschrift voegt en, anderzijds, een verzoeker die zijn verzoekschrift niet aangetekend verstuurt of die het beroep pas instelt na het verstrijken van de termijn van vijftien dagen. In al die gevallen dient de minister van Justitie het beroep onontvankelijk te verklaren.
B.5. De prejudiciële vraag vermeldt niet in welk opzicht de in het geding zijnde bepaling afbreuk zou kunnen doen aan de artikelen 160 en 161 van de Grondwet, die respectievelijk het bestaan van de Raad van State verankeren en de oprichting van de administratieve rechtscolleges voorbehouden aan de wetgever. Zulks kan evenmin uit de verwijzingsbeslissing worden afgeleid.
Het Hof onderzoekt derhalve de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.6.1. Artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens houdt een recht in op toegang tot de bevoegde rechter. Dat recht wordt eveneens gewaarborgd bij artikel 13 van de Grondwet en bij een algemeen rechtsbeginsel.
B.6.2. Artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgt voor personen van wie de in dat Verdrag vermelde rechten en vrijheden zijn geschonden, een recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie.
B.6.3. In beginsel zijn de procedurele waarborgen ten aanzien van de toegang tot een daadwerkelijk rechtsmiddel, vervat in artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, minder strikt dan die welke zijn vastgelegd bij artikel 6 van dat Verdrag (EHRM, 12 januari 2010, Grieks-katholieke parochie Sâmbata Bihor t. Roemenië, ECLI:CE:ECHR:2010:0112JUD004810799, § 85; 15 juli 2003, Ernst en anderen t. België, ECLI:CE:ECHR:2003:0715JUD003340096, §§ 80-81; 26 oktober 2000, Kudla t. Polen, ECLI:CE:ECHR:2000:1026JUD003021096, §§ 146-149). Het volstaat bijgevolg te onderzoeken of de waarborgen van die laatste verdragsbepaling al dan niet zijn geschonden.
B.7.1. De toegang tot de rechter kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden. Die voorwaarden mogen echter niet ertoe leiden dat het recht op zodanige wijze wordt beperkt dat de kern ervan wordt aangetast. Dat zou het geval zijn wanneer de opgelegde beperkingen geen wettig doel nastreven en indien er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel. De verenigbaarheid van die beperkingen met het recht op toegang tot een rechterlijke instantie hangt af van de bijzonderheden van de in het geding zijnde procedure en wordt beoordeeld in het licht van het proces in zijn geheel (EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière A.S.B.L. t. België, ECLI:CE:ECHR:2009:0224JUD004923007, § 36; 29 maart 2011, RTBF t.
België, ECLI:CE:ECHR:2011:0329JUD005008406, § 69; 18 oktober 2016, Miessen t. België, ECLI:CE:ECHR:2016:1018JUD003151712, § 64; 17 juli 2018, Ronald Vermeulen t. België, ECLI:CE:ECHR:2018:0717JUD000547506, § 43).
B.7.2. Meer in het bijzonder zijn de regels betreffende de vormvoorschriften en termijnen om beroep in te stellen gericht op een goede rechtsbedeling en het weren van risico's van rechtsonzekerheid.
Die regels mogen de rechtzoekenden echter niet verhinderen de beschikbare rechtsmiddelen te doen gelden.
Bovendien dienen de rechtbanken, bij het toepassen van de procedureregels, zowel een overdreven formalisme dat afbreuk zou doen aan het eerlijke karakter van de procedure, als een buitensporige soepelheid die zou leiden tot het afschaffen van de bij de wet vastgestelde procedurele vereisten, te vermijden (EHRM, 26 juli 2007, Walchli t. Frankrijk, ECLI:CE:ECHR:2007:0726JUD003578703, § 29; 25 mei 2004, Kadlec en anderen t. Tsjechische Republiek, ECLI:CE:ECHR:2004:0525JUD004947899, § 26). Het recht op toegang tot een rechter wordt immers aangetast wanneer de reglementering ervan niet langer de doelstellingen van de rechtszekerheid en de goede rechtsbedeling dient en een soort van hinderpaal vormt die de rechtzoekende verhindert zijn geschil ten gronde door het bevoegde rechtscollege beslecht te zien (EHRM, 18 oktober 2016, Miessen t.
België, ECLI:CE:ECHR:2016:1018JUD003151712, § 66).
B.8. De in de prejudiciële vraag vermelde identieke behandeling van verzoekers vloeit voort uit de toepassing van de diverse procedurevoorschriften met betrekking tot het administratief beroep tegen een beslissing van de gouverneur tot weigering, beperking, schorsing of intrekking van een vergunning of een recht tot het voorhanden hebben van een wapen. Die voorschriften houden verband met de wijze van verzending, met de termijn en met de inhoud van het verzoekschrift en de bijlagen daarbij.
Een dergelijke identieke behandeling houdt op zich geen discriminatie in. Zoals is vermeld in B.7.2, zijn de regels betreffende de vormvoorschriften en de termijnen om beroep in te stellen immers gericht op een goede rechtsbedeling en het weren van risico's van rechtsonzekerheid. Het staat aan de wetgever te oordelen of en in welke mate een onregelmatigheid naar de vorm of de niet-naleving van een proceduretermijn al dan niet kan worden bestraft. Het Hof zou een dergelijke keuze enkel kunnen afkeuren indien die keuze onredelijk is of indien zij op onevenredige wijze afbreuk zou doen aan de rechten van een categorie van rechtzoekenden, waaronder het recht op toegang tot de rechter, gewaarborgd bij artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
B.9. De verplichting om een kopie van de bestreden beslissing bij het verzoekschrift te voegen is een voorwaarde om een ontvankelijk administratief beroep in te stellen bij de minister van Justitie, die zelf geen rechterlijke instantie is in de zin van artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Zoals ook wordt opgemerkt in de verwijzingsbeslissing, kan evenwel slechts op ontvankelijke wijze een beroep tot nietigverklaring worden ingesteld bij de Raad van State indien de verzoekende partij het georganiseerd administratief beroep op rechtsgeldige wijze heeft uitgeput (zie onder meer RvSt, 27 december 2022, nr. 255.391). Daaruit volgt dat het recht op toegang tot de rechter te dezen van toepassing is.
B.10. Op het ogenblik van de indiening van het in artikel 30 van de Wapenwet voorziene administratief beroep beschikt de minister van Justitie in beginsel niet over de beslissing van de gouverneur waartegen dat beroep is gericht, indien de verzoeker hem die beslissing niet meedeelt. Er bestaat immers geen wettelijke verplichting voor de gouverneur om elke beslissing tot weigering, beperking, schorsing of intrekking van een vergunning of een recht tot het voorhanden hebben van een wapen op eigen initiatief mee te delen aan de minister van Justitie. Weliswaar moet de gouverneur het Centraal Wapenregister in kennis stellen van de intrekking, schorsing of wijziging van een machtiging of een dergelijk recht en heeft ook de minister van Justitie toegang tot dat register, maar de beslissingen zelf worden niet in dat register opgenomen (zie de artikelen 28 tot 30 van het koninklijk besluit van 20 september 1991 « tot uitvoering van de wapenwet », hierna : het koninklijk besluit van 20 september 1991).
B.11.1. Opdat de minister van Justitie met kennis van zaken uitspraak kan doen, is het noodzakelijk dat hij inzage heeft in de integrale beslissing waartegen het beroep is ingesteld. Het kan niet volstaan dat de verzoeker de motieven van die beslissing weergeeft in het verzoekschrift, aangezien die weergave selectief kan zijn en zulks de minister van Justitie kan verhinderen de juistheid en de volledigheid daarvan te controleren. De verplichting om een kopie van de bestreden beslissing bij het verzoekschrift te voegen draagt dus bij tot de goede rechtsbedeling in het kader van de administratieve beroepsprocedure bij de minister van Justitie. Een dergelijk vormvereiste laat de minister van Justitie toe om van bij de aanvang van de administratieve beroepsprocedure de bestreden beslissing correct te identificeren en de precieze draagwijdte ervan te kennen.
B.11.2. Die verplichting maakt het niet onmogelijk of buitensporig moeilijk voor de betrokkene om een beroep in te stellen tegen de beslissing van de gouverneur, aangezien de betrokkene in de regel in kennis wordt gesteld van die beslissing en niets hem belet daarvan een kopie te maken (zie de artikelen 14 en 18 van het koninklijk besluit van 20 september 1991).
De wetgever vermocht bijgevolg van de persoon die het in artikel 30 van de Wapenwet voorziene administratief beroep instelt te verwachten dat hij zijn medewerking verleent aan een snelle en efficiënte behandeling van dat beroep, door hem de verplichting op te leggen een kopie van de bestreden beslissing bij het verzoekschrift te voegen. De omstandigheid dat de minister krachtens artikel 28, § 3, van de Wapenwet de gouverneur kan verzoeken hem alle informatie te bezorgen die noodzakelijk of nuttig is voor de beoordeling van het beroep, doet daaraan geen afbreuk.
B.12. De zorg voor een goede rechtsbedeling kan evenwel niet verantwoorden dat de minister van Justitie het beroep steeds onontvankelijk dient te verklaren, zodra hij vaststelt dat de verzoeker geen kopie van de bestreden beslissing bij het verzoekschrift heeft gevoegd. Het zou van een overdreven formalisme getuigen om in die situatie aan de verzoeker niet de mogelijkheid te bieden om alsnog een kopie van de bestreden beslissing over te zenden.
Een dergelijke mogelijkheid tot regularisatie zou de goede rechtsbedeling in het kader van de administratieve beroepsprocedure bij de minister van Justitie niet fundamenteel in het gedrang brengen.
In die mate doet de in het geding zijnde bepaling op onevenredige wijze afbreuk aan het recht op toegang tot de rechter.
B.13. Artikel 30, tweede lid, van de Wapenwet is niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, zij het slechts in zoverre die bepaling niet voorziet in een mogelijkheid voor de verzoeker die geen kopie van de bestreden beslissing bij het verzoekschrift heeft gevoegd, om het beroep op dat punt te regulariseren.
B.14. Aangezien de in B.13 gedane vaststelling van de lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die toelaten de in het geding zijnde bepaling toe te passen met inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het Hof zijn toetsingsbevoegdheid uitoefent, staat het aan het verwijzende rechtscollege een einde te maken aan de schending van die normen in afwachting van het optreden van de wetgever.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 30, tweede lid, van de wet van 8 juni 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/06/2006 pub. 09/06/2006 numac 2006009449 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens sluiten « houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens », zoals gewijzigd bij artikel 160 van de wet van 5 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2019 pub. 24/05/2019 numac 2019030435 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek sluiten « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek », schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepaling in geen enkele mogelijkheid voorziet voor de verzoeker die geen kopie van de bestreden beslissing bij het verzoekschrift heeft gevoegd, om het beroep te regulariseren door alsnog een kopie van de bestreden beslissing over te zenden.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 13 april 2023.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, P. Nihoul