Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 22 december 2023

Uittreksel uit arrest nr. 47/2023 van 16 maart 2023 Rolnummer 7896 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen I.1, eerste lid, 1°, en XX.99 van het Wetboek van economisch recht, gesteld door de Ondernemingsrechtbank Henegouwen Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter P. Nihoul en de rechters-ver(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2023044305
pub.
22/12/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 47/2023 van 16 maart 2023 Rolnummer 7896 In zake : de prejudiciële vragen betreffende de artikelen I.1, eerste lid, 1°, en XX.99 van het Wetboek van economisch recht, gesteld door de Ondernemingsrechtbank Henegouwen, afdeling Charleroi.

Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter P. Nihoul en de rechters-verslaggevers K. Jadin en D. Pieters, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 28 november 2022, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 december 2022, heeft de Ondernemingsrechtbank Henegouwen, afdeling Charleroi, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schenden de wettelijke regels inzake faillissementen, meer bepaald de artikelen I.1, 1°, en XX.99 van het Wetboek van economisch recht, indien zij worden geïnterpreteerd in die zin dat onder ` onderneming ' wordt verstaan iedere natuurlijke persoon met de hoedanigheid van bestuurder of zaakvoerder van een rechtspersoon, ongeacht de activiteit of de organisatie van die natuurlijke persoon, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? Schenden die regels de artikelen 10 en 11 van de Grondwet indien zij worden geïnterpreteerd in die zin dat de bestuurders en zaakvoerders van rechtspersonen enkel als ondernemingen worden beschouwd wanneer zij een eigen beroepsactiviteit ontplooien waarbij zij persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld met hun vermogen en die door derden wordt waargenomen als een andere activiteit dan die van de bestuurde rechtspersoon ? ».

Op 20 december 2022 hebben de rechters-verslaggevers K. Jadin en D. Pieters, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarin wordt vastgesteld dat de prejudiciële vragen geen antwoord behoeven. (...) III. In rechte 1.1. Artikel I.1, eerste lid, 1°, van het Wetboek van economisch recht, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 7 november 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/11/2013 pub. 29/11/2013 numac 2013011566 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet houdende invoeging van titel I « Algemene definities » in Boek I « Definities » van het Wetboek van economisch recht type wet prom. 07/11/2013 pub. 03/02/2014 numac 2014000029 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet houdende invoeging van titel I « Algemene definities » in Boek I « Definities » van het Wetboek van economisch recht. - Duitse vertaling sluiten « houdende invoeging van titel I ` Algemene definities ' in Boek I ` Definities ' van het Wetboek van economisch recht », vervolgens gewijzigd bij artikel 35, a) en b), van de wet van 15 april 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011795 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende hervorming van het ondernemingsrecht sluiten « houdende hervorming van het ondernemingsrecht » (hierna : de wet van 15 april 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011795 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende hervorming van het ondernemingsrecht sluiten), bepaalt : « Behoudens andersluidende bepaling, wordt voor de toepassing van dit Wetboek verstaan onder : 1° onderneming : elk van volgende organisaties : (a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;(b) iedere rechtspersoon;(c) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid. Niettegenstaande het voorgaande zijn geen ondernemingen, behoudens voor zover anders bepaald in de hierna volgende boeken of andere wettelijke bepalingen die in dergelijke toepassing voorzien : (a) iedere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid die geen uitkeringsoogmerk heeft en die ook in feite geen uitkeringen verricht aan haar leden of aan personen die een beslissende invloed uitoefenen op het beleid van de organisatie;(b) iedere publiekrechtelijke rechtspersoon die geen goederen of diensten aanbiedt op een markt;(c) de Federale Staat, de gewesten, de gemeenschappen, de provincies, de hulpverleningszones, de prezones, de Brusselse Agglomeratie, de gemeenten, de meergemeentezones, de binnengemeentelijke territoriale organen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;». 1.2. Artikel XX.99 van het Wetboek van economisch recht, zoals ingevoegd bij artikel 3 van de wet van 11 augustus 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/08/2017 pub. 11/09/2017 numac 2017012998 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende invoeging van het Boek XX "Insolventie van ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht sluiten « houdende invoeging van het Boek XX ` Insolventie van ondernemingen ', in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht », vervolgens gewijzigd bij artikel 229 van de wet van 15 april 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011795 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende hervorming van het ondernemingsrecht sluiten, bepaalt : « De schuldenaar die op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en van wie het krediet geschokt is, bevindt zich in staat van faillissement.

Degene die als natuurlijke persoon geen economische activiteit meer uitoefent kan failliet worden verklaard indien hij heeft opgehouden te betalen toen hij die activiteit nog uitoefende.

De natuurlijke persoon die overleden is nadat hij op duurzame wijze had opgehouden te betalen en wiens krediet geschokt was kan failliet verklaard worden tot zes maanden na zijn overlijden.

De ontbonden rechtspersoon kan failliet worden verklaard tot zes maanden na het sluiten van de vereffening.

In geval van faillissement van een onderneming bedoeld in artikel I.1, eerste lid, 1°, c), of van een rechtspersoon waarvan de vennoten onbeperkt aansprakelijk zijn krachtens de wet, kan enkel de curator de vennoot persoonlijk aansprakelijk stellen voor de passiva van deze onderneming ». 1.3. De « schuldenaar » in de zin van artikel XX.99 van het Wetboek van economisch recht is een « onderneming met uitzondering van iedere publiekrechtelijke rechtspersoon » (tweede artikel I.22, 8°, van dat Wetboek, zoals vervangen bij artikel 48, b), van de wet van 15 april 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011795 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende hervorming van het ondernemingsrecht sluiten). Voor de toepassing van boek XX van het Wetboek van economisch recht dient onder « onderneming » « een onderneming in de zin van artikel I.1, eerste lid, 1° » van dat Wetboek te worden verstaan (tweede artikel I.22, 7° /1, van dat Wetboek, zoals ingevoegd bij artikel 48, a), van de wet van 15 april 2018Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/04/2018 pub. 27/04/2018 numac 2018011795 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende hervorming van het ondernemingsrecht sluiten). 2.1. Uit de motieven van de verwijzingsbeslissing en uit de bewoordingen van de eerste prejudiciële vraag blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de grondwettigheid van de artikelen I.1, eerste lid, 1°, en XX.99 van het Wetboek van economisch recht, in die zin geïnterpreteerd dat zij iedere natuurlijke persoon die als bestuurder of zaakvoerder van een vennootschap is aangewezen, aanmerken als « onderneming ». 2.2. Artikel XX.99 van het Wetboek van economisch recht strekt niet ertoe de « onderneming » te definiëren in de zin van dat Wetboek.

De in artikel I.1, eerste lid, 1°, van het Wetboek van economisch recht vervatte definitie van « onderneming » bevat geen enkele rechtstreekse verwijzing naar de functies van bestuurder of zaakvoerder van een vennootschap. 2.3. Het Hof van Cassatie, dat ertoe werd gebracht die laatste wetsbepaling te interpreteren, heeft bij een arrest van 18 maart 2022 (C.21.0006.F, ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220318.1F.9) geoordeeld dat « een natuurlijke persoon enkel een onderneming in de zin van [artikel I.1, eerste lid, 1°, van het Wetboek van economisch recht], is wanneer hij een organisatie vormt die bestaat uit een indeling van materiële, financiële of menselijke middelen met het oog op de uitoefening van een zelfstandige beroepsactiviteit », zodat « de zaakvoerder of de bestuurder van een vennootschap die zijn mandaat buiten elke eigen organisatie uitoefent, geen onderneming is ».

Uit dat arrest van het Hof van Cassatie blijkt duidelijk dat niet iedere natuurlijke persoon die als bestuurder of zaakvoerder van een vennootschap is aangewezen, als « onderneming » in de zin van artikel I.1, eerste lid, 1°, van het Wetboek van economisch recht kan worden aangemerkt.

Noch de eerste prejudiciële vraag, noch de motieven van de verwijzingsbeslissing geven aan in welk opzicht die interpretatie van die wetsbepaling door het Hof van Cassatie verkeerd zou zijn. 2.4. Uit het voorgaande blijkt dat de eerste prejudiciële vraag op een kennelijk verkeerde interpretatie van de in het geding zijnde wetsbepalingen berust. 3.1. Uit de bewoordingen van de tweede prejudiciële vraag blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van de artikelen I.1, eerste lid, 1°, en XX.99 van het Wetboek van economisch recht met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. 3.2. In samenhang gelezen, leggen die beide grondwettelijke bepalingen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie vast.

Dat beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat. 3.3. Het onderzoek van de bestaanbaarheid van een wetsbepaling met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie veronderstelt bijgevolg met name de nauwkeurige identificatie van twee categorieën van personen die het voorwerp uitmaken van een verschillende of een gelijke behandeling.

De bewoordingen van de prejudiciële vraag waarin het Hof wordt verzocht een dergelijk onderzoek te verrichten, moeten dus de elementen bevatten die voor die identificatie nodig zijn. Het staat niet aan het Hof de grondwettigheid te onderzoeken van een verschil in behandeling of van een gelijke behandeling van twee categorieën van personen waarvan het zelf de contouren zou moeten bepalen, aangezien die bepaling in de prejudiciële vraag niet voldoende wordt gedaan. 3.4. Te dezen wordt in de tweede prejudiciële vraag niet aangegeven of het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de grondwettigheid van een verschil in behandeling of van een gelijke behandeling.

In de prejudiciële vraag worden evenmin categorieën van personen geïdentificeerd wier situaties vergelijkbaar of wezenlijk verschillend zouden kunnen worden geacht in het kader van het onderzoek van de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde wetsbepalingen met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. 3.5. De tweede prejudiciële vraag bevat dus niet de elementen die voor het Hof noodzakelijk zijn om zich uit te spreken over de inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, zegt voor recht : De prejudiciële vragen behoeven geen antwoord.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 16 maart 2023.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, P. Nihoul

^