Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 19 december 2022

Uittreksel uit arrest nr. 87/2022 van 30 juni 2022 Rolnummer 7450 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 524, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling C Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022206529
pub.
19/12/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 87/2022 van 30 juni 2022 Rolnummer 7450 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 524, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Charleroi.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, Y. Kherbache, T. Detienne, S. de Bethune en W. Verrijdt, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 30 september 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 oktober 2020, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Charleroi, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « - Schendt artikel 524, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het de waarde van de overname van een gerechtsdeurwaarderskantoor door de opvolger van een overleden gerechtsdeurwaarder beperkt tot de boekwaarde van de infrastructuur van dat kantoor, de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, die met name blijken uit de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre het een discriminatie doet ontstaan tussen de rechtsopvolgers van de gerechtsdeurwaarders : . naargelang de overledene zijn kantoor vóór zijn overlijden al dan niet heeft overgedragen, in zoverre de prijs waartegen een vacant kantoor onder het stelsel van continuïteit wordt overgedragen, beduidend lager zou zijn dan de prijs voor de inbreng van een dergelijk kantoor ? . naargelang de overledene vóór of na de leeftijd van 70 jaar is gestorven, in zoverre het wettelijk stelsel van overdracht en continuïteit van het kantoor in geval van overlijden, ontslag of afzetting slechts van toepassing zou zijn tot de betrokkene de leeftijd van 70 jaar heeft bereikt ? - Schendt artikel 524, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het de waarde van de overname van een gerechtsdeurwaarderskantoor door de opvolger van een overleden gerechtsdeurwaarder beperkt tot de boekwaarde van de infrastructuur van dat kantoor, de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, die met name blijken uit de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre het een discriminatie doet ontstaan tussen de rechtsopvolgers van de gerechtsdeurwaarders en die van de notarissen, die een overnamevergoeding genieten die gelijk is aan tweeënhalf maal het geïndexeerde en eventueel gecorrigeerde gemiddelde inkomen van de laatste vijf jaren van het kantoor ? - Schendt artikel 524, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, in die zin geïnterpreteerd dat het de waarde van de overname van een gerechtsdeurwaarderskantoor door de opvolger van een overleden gerechtsdeurwaarder beperkt tot de boekwaarde van de infrastructuur van dat kantoor, de grondwettelijke beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie alsook van bescherming van het eigendomsrecht, die met name blijken uit de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling B.1. Artikel 524 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « § 1. De gerechtsdeurwaarder die benoemd wordt in opvolging van een overleden, afgezet of ontslagnemend gerechtsdeurwaarder neemt van rechtswege die verplichtingen over van de gerechtsdeurwaarder die hij opvolgt, voorzover die verplichtingen er zijn of behouden blijven, welke verband houden met arbeidsovereenkomsten en lopende huur-, leverings-, renting- en leasingcontracten. Alle schulden die geen verband houden met arbeidsovereenkomsten en lopende huur-, leverings-, renting- en leasingcontracten kunnen niet worden overgedragen.

De opvolger neemt verplicht en tegen boekwaarde de kantoorinfrastructuur, zoals de lichamelijke roerende goederen, software, hardware, ICT over die toebehoort aan de gerechtsdeurwaarder die hij opvolgt. Onroerende goederen zijn uitgesloten.

In voorkomend geval neemt de opvolger de kwaliteitsrekeningen over van de gerechtsdeurwaarder die hij opvolgt. § 2. De Koning bepaalt de nadere regels inzake de overname van de lopende huur-, leverings-, renting- en leasingcontracten en van de in § 1 bedoelde kantoorinfrastructuur en stelt de regels vast voor de mededeling aan de kandidaat-gerechtsdeurwaarders van de onder § 1 bedoelde verplichtingen en van de kantoorinfrastructuur en het bedrag van de vergoeding.

Verplichtingen of kantoorinfrastructuur die niet opgenomen zijn in de in het eerste lid bedoelde mededeling, kunnen niet worden overgedragen ».

B.2. De in het geding zijnde bepaling is ingevoegd naar aanleiding van een hervorming van het ambt van gerechtsdeurwaarder bij de wet van 7 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/01/2014 pub. 22/01/2014 numac 2014009011 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het statuut van de gerechtsdeurwaarders type wet prom. 07/01/2014 pub. 06/02/2014 numac 2014000041 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europees Parlement sluiten « tot wijziging van het statuut van de gerechtsdeurwaarders » (hierna : de wet van 7 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/01/2014 pub. 22/01/2014 numac 2014009011 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het statuut van de gerechtsdeurwaarders type wet prom. 07/01/2014 pub. 06/02/2014 numac 2014000041 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europees Parlement sluiten). De hervorming had tot doel de procedure voor de benoeming van de gerechtsdeurwaarders te moderniseren, de tuchtregeling en de deontologie die op hen van toepassing zijn te wijzigen, het statuut van kandidaat-gerechtsdeurwaarder te herwaarderen, alsook de regeling inzake de continuïteit van de gerechtsdeurwaarderskantoren in geval van hun ontslag, overlijden of afzetting vast te stellen bij ontstentenis van contractuele bepalingen. Die laatste doelstelling lag ten grondslag aan de aanneming van de in het geding zijnde bepaling.

In verband met die laatste doelstelling wordt in de parlementaire voorbereiding vermeld : « Het oude artikel 512 bepaalde weliswaar in § 5 dat de Koning de procedure en de regels voor de voortzetting van het kantoor bepaalde ingeval van ontslag, overlijden, schorsing of afzetting. Tot nu toe is dit koninklijk besluit niet uitgevaardigd. Deze situatie creëert een discontinuïteit, wat de openbare dienstverlening in het gedrang brengt en een slechte zaak is voor de ontslagnemende of overleden gerechtsdeurwaarder of zijn erfgenamen, personeel en opdrachtgevers.

Dit leidt in de praktijk vooral tot problemen bij de gerechtsdeurwaarder die zijn beroep nog alleen uitoefent (46 % volgens de Nationale kamer van gerechtsdeurwaarders).

De uitoefening van het beroep van gerechtsdeurwaarder is ook geëvolueerd, in die zin dat om een kantoor in stand te houden en het beroep correct uit te oefenen planmatig beheer vereist is, met investeringen, aanwerving van personeel, opbouw van clientèle, en know-how, bijscholing, organisatie van het kantoor, enz.

De gezamenlijke overdracht van alle elementen die onlosmakelijk verbonden zijn met de continuïteit van dienstverlening, dient het algemeen belang. De openbare dienst, die het ambt van gerechtsdeurwaarder biedt, kan maar daadwerkelijk zonder onderbreking worden voortgezet indien de nieuw benoemde gerechtsdeurwaarder kan beschikken over alle elementen die noodzakelijk zijn voor de verdere dienstverlening aan het publiek en dit vanaf het eerste ogenblik van zijn ambtsuitoefening. Het publiek, de clientèle, is inderdaad gebaat bij een rimpelloze voortzetting van het kantoor; die behelst de dossiers, de infrastructuur en de service.

Het openbaar belang wordt daarenboven gediend door het voortbestaan van het kantoor. Ook een sociaal belang staat op het spel, want niemand zal tegenspreken dat de overnemer van een kantoor van een gerechtsdeurwaarder, zoals bij de overname van een onderneming, het personeel mee dient over te nemen. De rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge overgang van onderneming, worden gewaarborgd, op grond van een richtlijn van 14 februari 1977, door een collectieve arbeidsovereenkomst (nr. 32 van 28 februari 1978 - thans nr. 32bis van 7 juni 1985) gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad.

In [het] licht van al het voorgaande voorziet de nieuwe regeling dan ook de verplichting voor de opvolger om de lopende arbeidsovereenkomsten over te nemen, net zoals de huur, leverings-, renting- en leasingcontracten die betrekking hebben op de kantoorinfrastructuur. Het corollarium van deze regeling is de verplichting tot overname van de kantoorinfrastructuur die in eigendom toebehoort en dit tegen boekwaarde.

Daarom wordt in dergelijke gevallen voorzien dat de opvolger de dossiers overneemt, met afrekening omtrent de tegoeden die betrekking hebben op prestaties geleverd door zijn voorganger, mét het personeel (ook ' sociaal passief ' genoemd), en de lopende huur, renting-, leverings- en leasingcontracten voortzet, voor zover ze behouden blijven » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2937/001, pp. 5-7).

En verder : « De wettelijke regeling voor de overdracht en continuïteit van het kantoor geldt in het geval van overlijden of in het geval van ontslag of afzetting tot op het ogenblik van het bereiken van de leeftijd van 70 jaar. De gerechtsdeurwaarder die kiest om te blijven werken na het bereiken van de leeftijd van 70 jaar, zal niet kunnen genieten van deze regeling.

In dat laatste geval wordt de continuïteit immers verzekerd door de 70-jarige gerechtsdeurwaarder die zelf zijn ambt blijft uitoefenen. Er is dan ook geen kantoor over te nemen.

De wettekst voorziet bovendien dat bovengenoemde verplichtingen enkel worden overgenomen ' voor zover die verplichtingen er zijn of behouden blijven '. Een wettelijke regeling wordt immers enkel noodzakelijk geacht in die gevallen dat de continuïteit en de overgang van het sociaal passief niet op een andere manier geregeld is. Er wordt dan ook voornamelijk gedacht aan de eenmanszaken, al dan niet in vennootschap georganiseerd. In het geval daarentegen van een ontslagnemende, afgezette of overleden gerechtsdeurwaarder die vennoot is of was in een associatie met één of meer andere gerechtsdeurwaarders, is de continuïteit van de dienstverlening verzekerd en zal het vennootschapscontract naar alle waarschijnlijkheid een regeling voorzien met betrekking tot de overname van de verplichtingen van de betrokken gerechtsdeurwaarder » (ibid., pp. 18-19).

Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.3. Aan het Hof wordt gevraagd of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij een discriminatie zou doen ontstaan onder de rechthebbenden van de gerechtsdeurwaarders, enerzijds, naargelang de overledene zijn kantoor al dan niet heeft overgedragen vóór zijn overlijden en, anderzijds, naargelang de gerechtsdeurwaarder vóór of na de leeftijd van 70 jaar is overleden.

B.4.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.4.2. Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens geen autonome werking omdat het enkel geldt voor het « genot van de rechten en vrijheden » welke in het Verdrag zijn vermeld (EHRM, grote kamer, 19 februari 2013, X en anderen t. Oostenrijk, § 94).

Het verwijzende rechtscollege vermeldt geen andere bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in samenhang gelezen met artikel 14 ervan. Bijgevolg onderzoekt het Hof de prejudiciële vraag niet in zoverre zij is afgeleid uit de schending van artikel 14 van het Verdrag, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Wat het eerste onderdeel van de eerste prejudiciële vraag betreft B.5. Het Hof moet nagaan of de rechthebbenden van een overleden gerechtsdeurwaarder wiens kantoor is overgedragen overeenkomstig de in het geding zijnde bepaling, anders worden behandeld dan de rechthebbenden van een gerechtsdeurwaarder die heeft gekozen voor een bij overeenkomst geregelde overdracht. De eisende partijen voor het verwijzende rechtscollege zijn van mening dat zij, wegens de toepassing van die wettelijke regeling, waarop zij geen enkele vat hebben, worden benadeeld ten opzichte van de situatie die op hen van toepassing zou zijn geweest in geval van een overdracht bij overeenkomst.

B.6. Met de in het geding zijnde bepaling beoogt de wetgever de continuïteit van het gerechtsdeurwaarderskantoor in geval van ontslag, overlijden, schorsing of afzetting te verzekeren, in het algemeen en in het openbaar belang, aangezien de gerechtsdeurwaarder opdrachten van een medewerker van het gerecht uitoefent.

Uit de in B.2 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever het algemeen belang en de belangen van de ontslagnemend gerechtsdeurwaarder of diens rechthebbenden, alsook die van zijn personeel en zijn cliënten heeft willen afwegen.

B.7. Het in het geding zijnde verschil in behandeling berust op een objectief criterium, in casu de beslissing die de gerechtsdeurwaarder heeft genomen om bij leven de overdracht van zijn kantoor al dan niet bij overeenkomst te regelen. Dat criterium is pertinent, daar het toelaat de situaties te voorkomen waarin de continuïteit van bepaalde gerechtsdeurwaarderskantoren in het gedrang komt.

B.8.1. De in het geding zijnde bepaling gaat niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om de in B.6 vermelde doelstelling te bereiken, aangezien zij voorziet in de verplichting voor de opvolger om de elementen over te nemen die noodzakelijk worden geacht voor de goede werking van het kantoor en aangezien zij de bestaande tewerkstelling waarborgt. Tevens houdt zij rekening met de belangen van de rechthebbenden door de overname mogelijk te maken van de infrastructuur van het kantoor tegen een gemakkelijk te berekenen en ondubbelzinnige waarde, namelijk de boekwaarde. De in het geding zijnde bepaling is overigens uitsluitend bedoeld voor « die gevallen dat de continuïteit en de overgang van het sociaal passief niet op een andere manier geregeld is » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2937/001, p. 19) en vormt dus een regel waarvan de gerechtsdeurwaarders bij overeenkomst kunnen afwijken.

B.8.2. In tegenstelling tot wat de eisende partijen voor het verwijzende rechtscollege aanvoeren, blijkt het niet dat een algemene praktijk van overdracht bij overeenkomst van gerechtsdeurwaarderskantoren zou bestaan voor een bedrag dat stelselmatig hoger zou liggen dan het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de in het geding zijnde bepaling. Uit de loutere mogelijkheid dat, door het spel van de onderhandeling bij een overeenkomst, in bepaalde situaties een deurwaarderskantoor zou kunnen worden overgedragen tegen een hoger bedrag dan het bedrag dat van toepassing is onder de wettelijke regeling van de continuïteit, volgt niet dat de in het geding zijnde bepaling onevenredige gevolgen heeft.

B.9. In zoverre het aanleiding geeft tot een verschil in behandeling tussen, enerzijds, rechthebbenden van een overleden gerechtsdeurwaarder wiens kantoor is overgedragen overeenkomstig de in het geding zijnde bepaling, en, anderzijds, rechthebbenden van een gerechtsdeurwaarder die heeft gekozen voor een bij overeenkomst geregelde overdracht, is artikel 524, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Wat het tweede onderdeel van de eerste prejudiciële vraag betreft B.10. Het Hof moet nagaan of de rechthebbenden van een gerechtsdeurwaarder die is overleden, verschillend worden behandeld naargelang de gerechtsdeurwaarder is overleden vóór of na de leeftijd van 70 jaar.

B.11. De in het geding zijnde bepaling maakt evenwel geen enkel onderscheid op grond van de leeftijd van de gerechtsdeurwaarder op het ogenblik van zijn overlijden.

B.12. Daar dat onderdeel van de eerste prejudiciële vraag steunt op een kennelijk verkeerde interpretatie van de in het geding zijnde bepaling, behoeft het geen antwoord.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.13. Met de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof gevraagd of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepaling een discriminatie zou doen ontstaan tussen de rechthebbenden van de gerechtsdeurwaarders en de rechthebbenden van de notarissen, aangezien die laatstgenoemden een overnamevergoeding genieten.

B.14. Om dezelfde reden als die welke in B.4.2 is vermeld, onderzoekt het Hof niet de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.15. De gerechtsdeurwaarders en de notarissen vormen te dezen voldoende vergelijkbare categorieën van personen, vermits zij beiden ministeriële ambtenaren zijn die een vrij beroep uitoefenen en vermits de wetgever voor beide categorieën heeft voorzien in een regeling inzake de continuïteit van het kantoor. Bijgevolg zijn hun rechthebbenden eveneens voldoende vergelijkbaar.

B.16.1. Artikel 55 van de wet van 16 maart 1803Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1803 pub. 28/10/2009 numac 2009000678 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet op het notarisambt Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « op het notarisambt » (hierna : de ventôsewet) regelt de manier waarop de notariskantoren worden overgedragen. Het bepaalt : « § 1. a) Alle materiële en immateriële roerende activa die verband houden met de organisatie van het kantoor en het ereloon op uitgiften en het uitvoeringsereloon, moeten tegen vergoeding aan de in opvolging benoemde notaris worden overgedragen binnen de in artikel 54, eerste lid, gestelde termijn. Alle schulden die geen verband houden met arbeidsovereenkomsten of met de uitvoering van lopende huur- en leveringscontracten, zijn van de overdracht uitgesloten. b) Wanneer de onder a) vermelde over te dragen activa deel uitmaken van het patrimonium van een meerhoofdige vennootschap bedoeld in artikel 50, § 2, geschiedt de overdracht door afstand van de aandelen van de vennootschap.Alvorens de aandelen over te dragen, nemen de vennoten hun reserves op. Zij zuiveren de schulden aan die, overeenkomstig het bepaalde in a), van de overdracht zijn uitgesloten.

De overdrager blijft ten aanzien van de overnemer aansprakelijk voor de volledige aanzuivering van deze schulden.

Indien tot het vermogen van de vennootschap een onroerend goed behoort dat geheel of gedeeltelijk wordt aangewend voor het notariskantoor of zakelijke rechten op dit onroerend goed, heeft de overnemer de keuze om hetzij het onroerend goed of de zakelijke rechten erop in de vennootschap te behouden, in voorkomend geval met de ervoor aan de vennootschap toegestane kredieten, hetzij het onroerend goed of de zakelijke rechten voor de overdracht van de aandelen te doen overdragen aan de overblijvende vennoten, samen met de erop betrekking hebbende schulden.

Voor elke keuze wordt een afzonderlijke waardebepaling van de over te dragen aandelen opgesteld.

De overnemer dient deze keuze te maken binnen de zestig dagen na de bekendmaking van zijn benoeming in het Belgisch Staatsblad. § 2. Bovendien moet de geassocieerde notaris die geen titularis is en zijn ambt neerlegt, of zijn erfgenamen, binnen de in artikel 54, eerste lid, bepaalde termijn, tegen vergoeding alle rechten overdragen die hij bezit in de lichamelijke en onlichamelijke roerende bestanddelen van het kantoor. Deze overdracht geschiedt door afstand van zijn aandelen in de vennootschap, tenzij die aandelen zijn toegekend als vergelding voor een inbreng van nijverheid en met inachtneming van het bepaalde in artikel 51, § 3, b). § 3. a) Het bedrag van de in § 1, a), bepaalde vergoeding is gelijk aan twee en een halve maal het gemiddelde, geïndexeerde en eventueel gecorrigeerde, inkomen over de laatste vijf jaar van het kantoor. b) In geval van associatie is het bedrag van de vergoeding gelijk aan twee en een halve maal het aandeel van de geassocieerde notaris in het inkomen van het kantoor bedoeld onder a), zoals dit aandeel is vastgesteld in het vennootschapscontract.c) De Koning bepaalt de regels inzake berekening en indexering van het gemiddeld inkomen van het kantoor bedoeld in a) en b), alsmede de criteria van de eventuele correctie naar beneden toe om economische of billijkheidsredenen, onder meer wanneer de overdracht gebeurt door afstand van aandelen zoals bepaald in § 1, b).Het bedrag van de overnamevergoeding wordt vastgesteld in een verslag opgemaakt door een bedrijfsrevisor of een extern accountant, aangewezen door de Nationale Kamer van notarissen. Deze revisor of extern accountant mag vooraf geen mandaat uitgeoefend hebben in het betrokken kantoor. De aangewezen revisor of extern accountant omschrijft alle bestanddelen die deel uitmaken van het over te nemen notariskantoor. d) De minister van Justitie stelt de regels vast voor de mededeling aan de kandidaat-notarissen van het bedrag van de vergoeding bedoeld in a).Deze mededeling geschiedt in ieder geval minstens eenentwintig dagen voor het verstrijken van de termijn bedoeld in artikel 43, § 1 ».

B.16.2. Het voornaamste verschil tussen de regeling inzake de continuïteit van het beroep van notaris en de regeling inzake de continuïteit van het beroep van gerechtsdeurwaarder heeft betrekking op de vaststelling van de basis van de vergoeding van de overdracht.

Voor de overname van een notariskantoor wordt de vergoeding voor de materiële en immateriële roerende activa berekend op grond van het gemiddelde inkomen van het kantoor, terwijl de in het geding zijnde bepaling voorziet in de verplichte overname van bepaalde elementen van de infrastructuur van het gerechtsdeurwaarderskantoor, berekend tegen de boekwaarde ervan.

B.17. De gerechtsdeurwaarders en de notarissen oefenen wezenlijk verschillende ambten uit, waarbij zij over onderscheiden exclusieve bevoegdheden verschillen. Terwijl de notarissen in hoofdzaak instaan voor de opmaak van bepaalde juridische akten in welomschreven materies, verlenen gerechtsdeurwaarders hun medewerking aan de uitvoering van de openbare dienst van de justitie.

Zoals de Ministerraad opmerkt, steunt het bestaan van een vergoeding voor de overdracht van notariskantoren bovendien op een historisch verschil, daar de notarissen hun kantoor al zeer lang onder bezwarende titel overdragen en de notaris die wordt opgevolgd bijgevolg in de meeste gevallen een soortgelijke vergoeding zal hebben betaald. Het blijkt niet dat een dergelijke praktijk eveneens zou bestaan bij de gerechtsdeurwaarders.

In dat verband heeft de minister van Justitie tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 7 januari 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/01/2014 pub. 22/01/2014 numac 2014009011 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het statuut van de gerechtsdeurwaarders type wet prom. 07/01/2014 pub. 06/02/2014 numac 2014000041 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europees Parlement sluiten aangegeven dat « de wet niet [voorziet] in een overnamevergoeding voor een gerechtsdeurwaarderpraktijk, zoals dat het geval is bij notarissen » (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-2937/006, p. 21).

B.18. Gelet op die verschillen is het niet kennelijk onredelijk dat de regeling inzake de continuïteit van het beroep van gerechtsdeurwaarder niet voorziet in een vergoeding die vergelijkbaar is met de vergoeding vervat in artikel 55 van de ventôsewet. De wetgever vermocht zich te baseren op de afwezigheid van een praktijk van overdracht onder bezwarende titel van gerechtsdeurwaarderskantoren om niet te voorzien in een regeling die een aanzienlijke financiële last zou doen wegen op de overnemende deurwaarders. Het gegeven dat het in beide gevallen gaat om ministeriële ambtenaren die een vrij beroep uitoefenen, vereist op zich geen gelijkwaardigheid wat betreft de wijze waarop de wetgever gebruikmaakt van de beoordelingsbevoegdheid waarover hij beschikt om de beroepen in kwestie te regelen.

B.19. In zoverre het aanleiding geeft tot een verschil in behandeling tussen gerechtsdeurwaarders en notarissen, is artikel 524, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Ten aanzien van de derde prejudiciële vraag B.20. Met de derde prejudiciële vraag wordt het Hof gevraagd of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, en met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het voormelde Verdrag, in zoverre zij afbreuk zou doen aan de eigendom van de rechthebbenden van de overleden deurwaarder.

B.21.1. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling ».

B.21.2. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.

De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

B.21.3. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens biedt niet alleen bescherming tegen een onteigening of een eigendomsberoving (eerste alinea, tweede zin), maar ook tegen elke verstoring van het genot van de eigendom (eerste alinea, eerste zin) en tegen elke regeling van het gebruik van de eigendom (tweede alinea).

Dat artikel doet geen afbreuk aan het recht dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk acht om toezicht uit te oefenen op het gebruik van de eigendom in overeenstemming met het algemeen belang.

De inmenging in het recht op het ongestoord genot van de eigendom is enkel verenigbaar met dat recht indien ze een redelijk verband van evenredigheid heeft met het nagestreefde doel, dit wil zeggen indien ze het billijke evenwicht tussen de vereisten van het algemeen belang en die van de bescherming van dat recht niet verbreekt. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens is eveneens van oordeel dat de lidstaten ter zake over een grote appreciatiemarge beschikken (EHRM, 2 juli 2013, R.Sz. t. Hongarije, § 38).

B.22. Aangezien artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens een draagwijdte heeft die analoog is met die van artikel 16 van de Grondwet, vormen de erin vervatte waarborgen een onlosmakelijk geheel met die welke zijn opgenomen in artikel 16 van de Grondwet, zodat het Hof, bij zijn toetsing van de bestreden bepaling, ermee rekening houdt.

B.23. De in het geding zijnde bepaling stelt een regeling vast voor de overdracht van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Een dergelijk mechanisme leidt dus tot een eigendomsoverdracht voor de overnemende gerechtsdeurwaarder. Bij overlijden van de gerechtsdeurwaarder en bij ontstentenis van bij overeenkomst vastgelegde bepalingen verhindert artikel 524 van het Gerechtelijk Wetboek zijn rechthebbenden om een beroep te doen op elke andere vorm van waardering van de beroepseigendom van de overledene. Te dezen voeren de eisende partijen voor het verwijzende rechtscollege aan dat die inmenging in het recht op het ongestoord genot van eigendom niet evenredig is met het nagestreefde doel, daar die de goodwill van het kantoor, die overeenstemt met de huidige meerwaarde gecreëerd door vroegere en toekomstige elementen, waaronder in hoofdzaak het cliënteel, uitsluit van de overgedragen eigendom.

B.24. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelt dat het begrip « eigendom » in de zin van artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens een autonome draagwijdte heeft die zich niet beperkt tot de eigendom van materiële goederen : sommige andere rechten en belangen die activa vormen, kunnen eveneens doorgaan voor « eigendomsrechten » en dus voor « eigendom » volgens het voormelde artikel (EHRM, 23 februari 1995, Gasus Dosier- und Fördertechnik GmbH t. Nederland, § 53; 25 maart 1999, Iatridis t. Griekenland, § 54). In dat verband heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens opgemerkt dat het beroepscliënteel, gevormd dankzij het werk, het karakter heeft van een privaat recht en wordt beschouwd als een vermogenswaarde (EHRM, 26 juni 1986, Van Marle e.a. t. Nederland, § 41; 30 november 1987, H. t.

België, § 47, b); beslissing, 25 mei 1999, Olbertz t. Duitsland; beslissing, 9 november 1999, Döring t. Duitsland; beslissing, 6 februari 2003, Wendenburg e.a. t. Duitsland; beslissing, 22 mei 2006, Lederer t. Duitsland; 13 maart 2012, Malik t. Verenigd Koninkrijk, § 89; 16 oktober 2018, Könyv-Tàr KFT e.a. t. Hongarije, § 31). Het Hof heeft eveneens erop gewezen dat het van weinig belang was te weten op welke manier dat cliënteel is verkregen (EHRM, 24 mei 2005, Buzescu t.

Roemenië, § 82), bijvoorbeeld door voordeel te halen uit een gunstige positie (EHRM, 13 maart 2012, Malik t. Verenigd Koninkrijk, § 89). In het algemeen oordeelt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat de goodwill een element is om een beroepskantoor te waarderen (EHRM, 13 maart 2012, Malik t. Verenigd Koninkrijk, § 93; 16 oktober 2018, Könyv-Tàr KFT e.a. t. Hongarije, § 31).

Ten slotte wordt reeds lang aangenomen dat de hiervoor bedoelde eigendom de bescherming geniet van artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens wanneer die de vorm heeft van een gewettigde verwachting in het kader van een erfenis (EHRM, 13 juni 1979, Marckx t. België, § 63).

B.25. Uit de regeling van de continuïteit zoals vastgelegd in de in het geding zijnde bepaling volgt dat de goodwill en het cliënteel van het betrokken gerechtsdeurwaarderskantoor niet tot de elementen behoren die verplicht en tegen de boekwaarde worden overgenomen door de in opvolging benoemde gerechtsdeurwaarder. De goodwill en het cliënteel kunnen immers niet worden beschouwd als « kantoorinfrastructuur » in de zin van de in het geding zijnde bepaling, zodat daarvoor krachtens die bepaling geen vergoeding verschuldigd is aan de gerechtsdeurwaarder die wordt opgevolgd of aan zijn rechthebbenden. Er is dus sprake van een inmenging in het recht van de rechthebbenden op het ongestoord genot van hun eigendom.

B.26. Om bestaanbaar te zijn met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens dient een inmenging een billijk evenwicht te bewerkstelligen tussen de vereisten van algemeen belang van de gemeenschap en die van de bescherming van de fundamentele rechten van het individu. Er moet een redelijk verband van evenredigheid bestaan tussen de aangewende middelen en het te bereiken doel. Een billijk evenwicht tussen het algemeen belang en de rechten van het individu zal niet worden bereikt indien de betrokkene een individuele en overdreven last heeft moeten dragen (EHRM, 13 januari 2015, Vékony t. Hongarije, § 32).

B.27. Uit de in B.2 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de in het geding zijnde bepaling ertoe strekt de continuïteit van het gerechtsdeurwaarderskantoor te verzekeren in geval van ontslag, overlijden, schorsing of afzetting, in het algemeen en het openbaar belang. Ook blijkt dat de wetgever een evenwicht heeft beoogd tussen het algemeen belang en de belangen van de ontslagnemende gerechtsdeurwaarder of diens rechthebbenden, en die van zijn personeel en zijn cliënten.

B.28.1. Door de in het geding zijnde regeling van de continuïteit in te voeren, heeft de wetgever rekening gehouden met het specifieke karakter van het beroep van gerechtsdeurwaarder, met name wat de economische praktijken ervan betreft. Immers, hoewel het juist is dat de gerechtsdeurwaarder titularis is van een vrij beroep, is hij tevens een ministerieel ambtenaar die opdrachten van een medewerker van het gerecht uitoefent en is het toch zo dat hij in die laatste hoedanigheid is onderworpen aan regels die in ruime mate afwijken van die welke van toepassing zijn op de zelfstandige beroepen en de andere vrije beroepen : het staat aan de overheid om met name het aantal gerechtsdeurwaarderskantoren vast te stellen, de gerechtsdeurwaarders te benoemen en de tarieven te bepalen die op hun opdrachten van toepassing zijn. De gerechtsdeurwaarders hebben daarnaast een aantal exclusieve taken waarvoor zij ministerieplicht hebben en die zij dus niet kunnen weigeren (artikelen 519 en 520 van het Gerechtelijk Wetboek), en mogen hun ambtelijke taken slechts uitoefenen in het gerechtelijk arrondissement dat bij het koninklijk besluit tot benoeming is bepaald (artikel 516 van het Gerechtelijk Wetboek).

Door de goodwill en het cliënteel uit te sluiten van de overdraagbare elementen van de infrastructuur van het gerechtsdeurwaarderskantoor onder de regeling van de continuïteit, heeft de wetgever bovendien rekening gehouden met het karakter intuitu personae en met de volatiele aard van de relaties tussen een gerechtsdeurwaarder en zijn cliënten.

B.28.2. De in het geding zijnde bepaling gaat niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om het evenwicht te bewaren tussen de inmenging in het recht van de rechthebbenden op het ongestoord genot van hun eigendom en het algemeen belang, en zij heeft evenmin onevenredige gevolgen.

De rechthebbenden halen immers voordeel uit de verplichting tot overname van de andere elementen van de infrastructuur van het kantoor, tegen een gemakkelijk te berekenen en ondubbelzinnige waarde.

Zij halen eveneens voordeel uit de omstandigheid dat, krachtens artikel 524, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, de in opvolging benoemde gerechtsdeurwaarder van rechtswege de verplichtingen overneemt van de gerechtsdeurwaarder die hij opvolgt, voor zover die verplichtingen er zijn of behouden blijven, welke verband houden met arbeidsovereenkomsten en lopende huur-, leverings-, renting- en leasingcontracten.

De in het geding zijnde bepaling vormt voorts een regel waarvan de gerechtsdeurwaarders kunnen afwijken door bij overeenkomst de continuïteit van hun kantoor te verzekeren, teneinde de vermogensbelangen van hun rechthebbenden te vrijwaren, onder hun eigen voorwaarden.

Ten slotte tonen de eisende partijen voor het verwijzende rechtscollege niet het bestaan aan van een algemene praktijk van overdracht bij overeenkomst van gerechtsdeurwaarderskantoren voor een bedrag dat stelselmatig hoger zou liggen dan het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de in het geding zijnde bepaling.

Uit de loutere mogelijkheid dat, door het spel van de onderhandeling bij een overeenkomst, een deurwaarderskantoor kan worden overgedragen tegen een hoger bedrag dan het bedrag dat van toepassing is onder de wettelijke regeling van de continuïteit, volgt niet dat de maatregel onevenredige gevolgen heeft.

B.29. De inmenging is derhalve verantwoord en heeft geen onevenredige gevolgen ten aanzien van de rechten van de betrokken rechthebbenden, gelet op de nagestreefde doelstellingen.

B.30. In zoverre het een beperking van het recht op ongestoord genot van de eigendom inhoudt, is artikel 524, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek niet onbestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 524, § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek schendt niet de artikelen 10, 11 en 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 30 juni 2022.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, P. Nihoul

^