Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 januari 2023

Uittreksel uit arrest nr. 73/2022 van 25 mei 2022 Rolnummer 7592 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 38, § 5, van de wet van 16 maart 1968 « betreffende de politie over het wegverkeer », gesteld door de Rechtbank van eerste aan Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022206523
pub.
18/01/2023
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 73/2022 van 25 mei 2022 Rolnummer 7592 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 38, § 5, van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegverkeer », gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia en W. Verrijdt, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 27 mei 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 juni 2021, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 38 § 5 van het KB van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en artikelen 10 en 11 van de Grondwet door de rechter de wettelijke verplichting op te leggen om een verval van het recht tot sturen uit te spreken en het herstel van het recht tot sturen op zijn minst afhankelijk te maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot het verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige personen sinds minder dan twee jaar houder zijn van het Belgisch rijbewijs B doch wel reeds meer dan twee jaar houder zijn van een geldig niet-Europees erkend rijbewijs hoewel er geen theoretische of praktijk testen zijn gekoppeld aan de omzetting van het niet-Europees erkend rijbewijs in het Belgisch rijbewijs B terwijl deze verzwaring niet geldt ten overstaan van personen die sinds meer dan twee jaar houder zijn van het Belgisch rijbewijs B en een dergelijke overtreding begaan ? 2. Schendt artikel 38 § 5 van het KB van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en artikelen 10 en 11 van de Grondwet door de rechter de wettelijke verplichting op te leggen om een verval van het recht tot sturen uit te spreken én het herstel van het recht tot sturen op zijn minst afhankelijk te maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot het verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige personen sinds minder dan twee jaar houder zijn van het Belgisch rijbewijs B doch wel reeds meer dan twee jaar houder zijn van een geldig niet-Europees erkend rijbewijs hoewel er geen theoretische of praktijk testen zijn gekoppeld aan de omzetting van het niet-Europees erkend rijbewijs in het Belgisch rijbewijs B terwijl deze categorie van personen niet kan vergeleken worden met de beginnende bestuurder die sinds minder dan twee jaar het rijbewijs B heeft behaald ? 3.Schendt artikel 38 § 5 van het KB van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie en artikelen 10 en 11 van de Grondwet door de rechter de wettelijke verplichting op te leggen om een verval van het recht tot sturen uit te spreken en het herstel van het recht tot sturen op zijn minst afhankelijk te maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot het verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige personen sinds minder dan twee jaar houder zijn van het Belgisch rijbewijs B doch wel reeds meer dan twee jaar houder zijn van een geldig niet-Europees erkend rijbewijs terwijl die wettelijke verplichting niet geldt voor personen die houder zijn van een geldig niet-Europees erkend rijbewijs die een dergelijke overtreding heeft begaan tijdens de periode van 185 dagen waarin geen omzetting is vereist ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. In de drie prejudiciële vragen wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 38, § 5, van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegverkeer » (hierna : de Wegverkeerswet) met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre de rechter verplicht is om de in de in het in geding zijnde bepaling voorgeschreven verzwaring toe te passen op schuldige personen die sinds minder dan twee jaar houder zijn van het Belgisch rijbewijs B, doch reeds meer dan twee jaar houder zijn van een geldig niet-Europees erkend rijbewijs.

Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die situatie.

B.2.1. Artikel 38, § 5, van de Wegverkeerswet bepaalt : « De rechter moet het verval van het recht tot sturen uitspreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B. Het eerste lid is niet van toepassing op artikel 38, § 1, 2°, in geval van een verkeersongeval met enkel lichtgewonden.

Het eerste lid is niet van toepassing op de overtredingen van de tweede graad, zoals bedoeld in artikel 29, § 1 ».

B.2.2. De keuze van de wetgever wordt in de parlementaire voorbereiding van de in het geding zijnde bepaling als volgt onderbouwd : « Kennis en vaardigheid zijn betrouwbaar te testen op het rijexamen, maar attitude en gedrag zijn dat niet. Daarom wordt het eerste jaar dat men zijn rijbewijs heeft behaald beschouwd als een jaar waarbinnen de praktijk moet uitwijzen of de nieuwe, meestal ook jonge, bestuurder een veilige rijstijl heeft ontwikkeld.

Is dat niet het geval, dan moet hij zijn theoretisch en/of praktisch rijexamen opnieuw afleggen.

Onder meer de volgende overtredingen komen volgens de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer in aanmerking voor een verval van het recht tot sturen : - alcohol en dronkenschap in het verkeer; - overtredingen van de tweede, derde of vierde graad; - drugs in het verkeer; - een radarverklikker aan boord hebben; - verkeersongevallen met doden of ernstige gewonden veroorzaken; - recidive (reeds drie keer veroordeeld in het jaar voorafgaand aan de overtreding); - rijden zonder houder te zijn van een rijbewijs of rijden terwijl men medisch ongeschikt is; - vluchtmisdrijf; - de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 30 kilometer per uur overschrijden; - de toegelaten maximumsnelheid met meer dan 20 kilometer per uur overschrijden in een bebouwde kom, zone 30 of woonerf » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2836/001, p. 4).

Een amendement werd aangenomen dat de vermelde termijn van één op twee jaar brengt (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC 51-2836/002).

B.2.3. De maatregel van het verval van het recht tot besturen van een motorvoertuig wordt derhalve verantwoord door de bekommernis verkeersongevallen te verminderen en op die manier de verkeersveiligheid te bevorderen.

De in het geding zijnde maatregel strekt ertoe bestuurders met een geringe ervaring in het wegverkeer aan een strenger toezicht te onderwerpen dan andere bestuurders. Door bestuurders met een geringe ervaring te verplichten, wanneer zij wegens bepaalde overtredingen zijn veroordeeld, hun theoretische kennis of praktische vaardigheden opnieuw te bewijzen, draagt de maatregel bij tot een verbetering van de veiligheid van de andere weggebruikers en van de verkeersveiligheid in het algemeen. De maatregel is bovendien beperkt tot bestuurders die bepaalde ernstige verkeersovertredingen hebben begaan.

B.3. Bij zijn arrest van 22 mei 2012 (AR P.11.1859.N) heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat artikel 38, § 5, van de Wegverkeerswet geen uitzondering inhoudt « voor degene die langer dan twee jaar houder is van een rijbewijs behaald in het buitenland en dat omgezet is in een Belgisch rijbewijs ».

Derhalve dient te worden aangenomen dat de datum waarop bestuurders met een geldig niet-Europees erkend rijbewijs hun rijbewijs hebben omgezet in een Belgisch rijbewijs, als aanvangsdatum voor de berekening van de in artikel 38, § 5, van de Wegverkeerswet bepaalde periode van twee jaar moet worden beschouwd.

Wat betreft de eerste prejudiciële vraag B.4. In de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof gevraagd of artikel 38, § 5, van de Wegverkeerswet strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet « door de rechter de wettelijke verplichting op te leggen om een verval van het recht tot sturen uit te spreken en het herstel van het recht tot sturen op zijn minst afhankelijk te maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot het verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige personen sinds minder dan twee jaar houder zijn van het Belgisch rijbewijs B doch wel reeds meer dan twee jaar houder zijn van een geldig niet-Europees erkend rijbewijs hoewel er geen theoretische of praktische testen zijn gekoppeld aan de omzetting van het niet-Europees erkend rijbewijs in het Belgisch rijbewijs B terwijl deze verzwaring niet geldt ten overstaan van personen die sinds meer dan twee jaar houder zijn van het Belgisch rijbewijs B en een dergelijke overtreding begaan ».

B.5. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.6. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium, te weten de vaststelling of een bestuurder reeds meer dan twee jaar beschikt over een Belgisch rijbewijs B. B.7. Zoals reeds is vermeld in B.2.3, wordt de in het geding zijnde maatregel verantwoord door de bekommernis verkeersongevallen te verminderen en op die manier de verkeersveiligheid te bevorderen.

De in het geding zijnde maatregel strekt ertoe bestuurders met een geringe ervaring in het Belgisch wegverkeer, zoals te dezen als houder van het Belgisch rijbewijs B, aan een strenger toezicht te onderwerpen dan andere bestuurders. Door de bestuurders te verplichten, wanneer zij wegens bepaalde overtredingen zijn veroordeeld, hun theoretische kennis of praktische vaardigheden opnieuw te bewijzen, draagt de maatregel bij tot een verbetering van de veiligheid van de andere weggebruikers en van de verkeersveiligheid in het algemeen. De maatregel is bovendien beperkt tot bestuurders die bepaalde ernstige verkeersovertredingen hebben begaan.

Aan de andere bestuurders die wegens dezelfde overtredingen zijn veroordeeld, kan precies dezelfde verplichting worden opgelegd, alleen behoort het dan tot de beoordelingsvrijheid van de rechter om die verplichting al dan niet op te leggen.

De wetgever mocht ervan uitgaan dat de grootste risico's te maken hebben met houders van een Belgisch rijbewijs van categorie B met een geringe rijervaring in België. Gelet op de doelstelling van de in het geding zijnde maatregel leidt de keuze van de wetgever om de beoordelingsvrijheid van de politierechter ten aanzien van een bepaalde categorie van bestuurders uit te sluiten, niet tot een kennelijk onredelijk verschil in behandeling of tot een kennelijk onevenredige straf. De omstandigheid dat de bestuurder in voorkomend geval reeds meer dan twee jaar een geldig niet-Europees erkend rijbewijs heeft, verandert hieraan niets.

Bovendien heeft de rechter steeds de mogelijkheid enkel de theoretische kennis of de praktische vaardigheden te controleren, teneinde te kunnen vaststellen of de bestuurder een « veilige rijstijl » heeft ontwikkeld.

B.8. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Wat betreft de tweede prejudiciële vraag B.9. In de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof gevraagd of artikel 38, § 5, van de Wegverkeerswet strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet « door de rechter de wettelijke verplichting op te leggen om een verval van het recht tot sturen uit te spreken én het herstel van het recht tot sturen op zijn minst afhankelijk te maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot het verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige personen sinds minder dan twee jaar houder zijn van het Belgisch rijbewijs B doch wel reeds meer dan twee jaar houder zijn van een geldig niet-Europees erkend rijbewijs hoewel er geen theoretische of praktijk testen zijn gekoppeld aan de omzetting van het niet-Europees erkend rijbewijs in het Belgisch rijbewijs B terwijl deze categorie van personen niet kan vergeleken worden met de beginnende bestuurder die sinds minder dan twee jaar het rijbewijs B heeft behaald ».

B.10. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.11.1. Niettegenstaande voor de politierechter de verplichting om het herstel van het recht tot sturen afhankelijk te maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen, enkel bestaat ten aanzien van de bestuurders die sedert minder dan twee jaar houder zijn van het Belgisch rijbewijs B, dient te worden vastgesteld dat de politierechter ook ten aanzien van andere bestuurders die houder zijn van een Belgisch rijbewijs B en die wegens dezelfde overtredingen zijn veroordeeld, dezelfde verplichting kan opleggen; alleen behoort het dan tot de beoordelingsvrijheid van de politierechter om die verplichting van het slagen voor het theoretisch en/of praktisch examen al dan niet op te leggen.

B.11.2. Gelet op de doelstelling van de in het geding zijnde maatregel, leidt de keuze van de wetgever om de beoordelingsvrijheid van de politierechter ten aanzien van een bepaalde categorie van bestuurders uit te sluiten, niet tot een kennelijk onredelijke gelijke behandeling of tot een kennelijk onredelijke straf.

Het gegeven dat de wetgever de rechter tot dezelfde gestrengheid heeft verplicht ten aanzien van bestuurders die sinds minder dan twee jaar houder zijn van het Belgisch rijbewijs B doch reeds meer dan twee jaar houder zijn van een geldig niet-Europees erkend rijbewijs, ontneemt de in het geding zijnde bepaling niet haar verantwoording. De proefperiode van twee jaar is ingevoerd teneinde het gedrag van een bestuurder in een Belgische verkeersomgeving te testen, en vast te stellen of de bestuurder al dan niet een veilige rijstijl heeft ontwikkeld.

B.12. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Wat betreft de derde prejudiciële vraag B.13. In de derde prejudiciële vraag wordt het Hof gevraagd of artikel 38, § 5, van de Wegverkeerswet strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet « door de rechter de wettelijke verplichting op te leggen om een verval van het recht tot sturen uit te spreken en het herstel van het recht tot sturen op zijn minst afhankelijk te maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot het verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige personen sinds minder dan twee jaar houder zijn van het Belgisch rijbewijs B doch wel reeds meer dan twee jaar houder zijn van een geldig niet-Europees erkend rijbewijs terwijl die wettelijke verplichting niet geldt voor personen die houder zijn van een geldig niet-Europees erkend rijbewijs die een dergelijke overtreding heeft begaan tijdens de periode van 185 dagen waarin geen omzetting is vereist ».

B.14. Allereerst dient te worden vastgesteld dat artikel 21 van de Wegverkeerswet bepaalt dat niemand op de openbare weg een motorvoertuig mag besturen, tenzij hij houder is, en het tevens bij zich heeft, van een rijbewijs in België regelmatig afgegeven of een nationaal of internationaal rijbewijs onder de voorwaarden vastgesteld door de bepalingen die inzake internationaal wegverkeer van toepassing zijn.

Personen die zijn ingeschreven in het bevolkingsregister, in het vreemdelingenregister of het wachtregister van een Belgische gemeente en die in België hun gewone verblijfplaats hebben, mogen slechts een motorvoertuig in België besturen op basis van een Belgisch rijbewijs (artikel 3, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 23 maart 1998Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 23/03/1998 pub. 30/04/1998 numac 1998014078 bron ministerie van verkeer en infrastructuur Koninklijk besluit betreffende het rijbewijs sluiten « betreffende het rijbewijs »). De personen die in België hun gewone verblijfplaats hebben, zijn personen die gedurende ten minste 185 dagen per jaar, wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen of, voor iemand zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont, in België verblijven.

Derhalve mag een persoon die is ingeschreven in het bevolkingsregister, in het vreemdelingenregister of het wachtregister van een Belgische gemeente, met een geldig niet-Europees erkend rijbewijs in België een motorvoertuig besturen, zolang hij in België nog geen gewone verblijfplaats heeft en dus minder dan 185 dagen is ingeschreven.

B.15.1. Artikel 38, § 5, van de Wegverkeerswet verplicht de rechter om het verval van het recht tot sturen uit te spreken en het herstel van het recht tot sturen minstens afhankelijk te maken van het slagen voor het theoretisch of praktisch examen indien hij veroordeelt wegens een overtreding begaan met een motorvoertuig die tot een verval van het recht tot sturen kan leiden en de schuldige sinds minder dan twee jaar houder is van het rijbewijs B. Het gaat erom de bestuurders met weinig ervaring in het verkeer, hetgeen voortvloeit uit het feit dat zij sinds minder dan twee jaar houder zijn van het rijbewijs B, te onderwerpen aan een strengere controle dan die welke geldt voor de andere bestuurders.

De personen die worden beoogd door de maatregel waarin die bepaling voorziet, zijn diegenen die houder zijn van een Belgisch rijbewijs B. B.15.2. Zoals blijkt uit het arrest van het Hof nr. 82/2020 van 4 juni 2020 is de Belgische overheid bevoegd om het recht tot sturen van de houders van een Belgisch of buitenlands rijbewijs op het Belgisch grondgebied vervallen te verklaren.

De Belgische overheid is tevens bevoegd om de voorwaarden vast te stellen voor het verkrijgen van een Belgisch rijbewijs. Zij is bevoegd om de afgifte van het Belgisch rijbewijs gepaard te laten gaan met een periode tijdens welke het gedrag van de nieuwe bestuurder wordt getest en om te bepalen dat, wanneer die nieuwe bestuurder zich gedurende die periode schuldig maakt aan een bepaalde overtreding, de rechter het verval van het recht tot sturen moet uitspreken en de bestuurder het afleggen van nieuwe examens moet opleggen.

De Belgische overheid is daarentegen niet bevoegd om de voorwaarden te bepalen waaronder een persoon een buitenlands rijbewijs kan verkrijgen, noch a fortiori om een testperiode vast te stellen die analoog is aan die waarin het in het geding zijnde artikel 38, § 5, voorziet.

B.15.3. Het in de derde prejudiciële vraag opgeworpen verschil in behandeling vloeit voort uit de respectieve bevoegdheden van de Belgische overheden en van de buitenlandse overheden.

B.16. De derde prejudiciële vraag behoeft derhalve geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 38, § 5, van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten « betreffende de politie over het wegverkeer » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 25 mei 2022.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux L. Lavrysen

^