gepubliceerd op 10 oktober 2022
Uittreksel uit arrest nr. 77/2022 van 9 juni 2022 Rolnummer 7509 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 17, § 1, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 « betreffende de taxidiensten en de die Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 77/2022 van 9 juni 2022 Rolnummer 7509 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 17, § 1, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 « betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur » en artikel 19 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 « betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur », gesteld door het Hof van Beroep te Brussel.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia en W. Verrijdt, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 15 januari 2021Relevante gevonden documenten type arrest prom. 15/01/2021 pub. 15/01/2021 numac 2021020153 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest houdende verlenging van het besluit van 26 oktober 2020 tot bepaling van bijkomende maatregelen naast degene die bepaald zijn door de minister van Binnenlandse Zaken om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken type arrest prom. 15/01/2021 pub. 15/01/2021 numac 2021020152 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot wijziging van het politiebesluit van 4 november 2020 dat uithuiszettingen tijdelijk verbiedt type arrest prom. 15/01/2021 pub. 15/01/2021 numac 2021020154 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot wijziging van het politiebesluit van 26 oktober 2020 tot uitvaardiging van een avondklok van 22u tot 6u op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sluiten, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 1 februari 2021, heeft het Hof van Beroep te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schendt artikel 17, § 1, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur (VVC), geïnterpreteerd in die zin dat het de VVC-bedrijven die over een vergunning beschikken die is afgegeven krachtens die regelgeving verhindert om hun voertuig uit te rusten met een smartphone die dient om aanvragen voor diensten van bezoldigd personenvervoer op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, uitgaande van gebruikers, te ontvangen en te beantwoorden, en in zoverre het de voertuigen die worden gebruikt voor de exploitatie van een VVC-dienst verbiedt op dat grondgebied te stationeren of zich erop te begeven zonder voorafgaandelijk te zijn verhuurd, wat bijgevolg het aanbieden van een dienst als Uber X zou beletten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, al dan niet in samenhang gelezen met het beginsel van de vrijheid van ondernemen, dat is gewaarborgd bij de artikelen II.3 en II.4 van het Wetboek van economisch recht, en met dat van de vrijheid van vestiging, dat is gewaarborgd bij artikel 49 van het VWEU ? Schenden artikel 19 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur, in zoverre het een verbod bevat, voor een voertuig dat wordt gebruikt voor de exploitatie van een VVC-dienst, om op de openbare weg of op een voor het publiek toegankelijke privéweg te stationeren of te rijden indien het niet voorafgaandelijk is verhuurd op de zetel van het bedrijf dat houder is van de vergunning en, in samenhang ermee, artikel 16, tweede lid, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, geïnterpreteerd in die zin dat het de VVC-bedrijven die beschikken over een vergunning die is afgegeven krachtens de Waalse regelgeving waarvan zij bepaalde exploitatievoorwaarden niet in acht nemen, verhindert om diensten te leveren van bezoldigd personenvervoer waarvan het vertrekpunt (voor de gebruiker) gelegen is op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, waardoor die twee gecombineerde bepalingen het aanbieden van een dienst als Uber X beletten, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, al dan niet in samenhang gelezen met het beginsel van de vrijheid van ondernemen, dat is gewaarborgd bij de artikelen II.3 en II.4 van het Wetboek van economisch recht, en met dat van de vrijheid van vestiging, dat is gewaarborgd bij artikel 49 van het VWEU ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op de exploitatievoorwaarden van de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur (hierna : VVC-diensten). Het bodemgeschil betreft een vordering tot staking ingesteld tegen verschillende houders van een vergunning om VVC-diensten te exploiteren en tegen « Uber B.V. », een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Nederlands recht, in zoverre het door die laatste aangeboden elektronisch platform « UberX » de betrokken vergunninghouders toelaat om in contact te worden gebracht met hun gebruikers.
Het Hof dient zich meer bepaald uit te spreken over artikel 17, § 1, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 « betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur » (hierna : de ordonnantie van 27 april 1995) (eerste prejudiciële vraag) en over artikel 19 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 « betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur » (hierna : het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten), in samenhang gelezen met artikel 16, tweede lid, van de ordonnantie van 27 april 1995 (tweede prejudiciële vraag).
Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen en de context ervan B.2.1. Artikel 2, 2°, van de ordonnantie van 27 april 1995 omschrijft de VVC-diensten als « alle diensten van bezoldigd vervoer van personen door middel van automobielen, die geen taxidiensten zijn en die verzekerd zijn door middel van voertuigen van het type auto, auto voor dubbel gebruik of minibus, met uitzondering van de voertuigen die als ziekenwagen uitgerust zijn ».
B.2.2. In de parlementaire voorbereiding van de ordonnantie van 27 april 1995 wordt uiteengezet dat de VVC-diensten « worden omschreven als de overblijvende categorie van het bezoldigd personenvervoer per automobiel, dat wil zeggen diensten die noch taxidiensten, noch collectieve taxidiensten zijn » (Parl. St., Brusselse Hoofdstedelijke Raad, 1994-1995, nr. A-368/1, p. 11), waarbij de volgende vaststelling wordt gedaan : « Het totaal gebrek aan een toepasbare reglementering op de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur maakt elk verweer tegen deze diensten, in werkelijkheid vermomde taxi's, onmogelijk. Dit ontwerp poogt tegemoet te komen aan deze ernstige tekortkoming met instemming van de betrokken middens zowel in de taxisector als in de sector van de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, die beiden de schadelijke gevolgen moeten ondergaan van de handelingen van diegenen die nu voordeel trekken uit de verwarring » (ibid., pp. 6-7).
Ten aanzien van de taxidiensten wordt daarnaast vermeld dat « de taxi [...] van sinds zijn verschijnen een bijkomende vervoermogelijkheid [was] die een bijzondere plaats innam tussen het openbaar vervoer en de eigen auto, en door het openbaar nut van de verleende dienst werd [...] opgenomen in het kader van het door de Staat georganiseerd of gereglementeerd personenvervoer ». De ordonnantiegever wees erop dat « het mobiliteitsprobleem [...] zich in elke grote moderne stedelijke samenleving [stelt], in toenemende mate », en meende dat taxi's deel uitmaken van de oplossing voor de behoeften inzake vervoer (ibid., p. 1). Uit de parlementaire voorbereiding blijkt bovendien dat de ordonnantiegever zich geïnspireerd heeft op de conclusies van een studie over de rentabiliteit van de taxidiensten, volgens welke het onevenwicht van die sector « van [die] aard [was] dat de meeste exploitanten niet meer in staat [zouden] zijn het minimum wettelijk inkomen aan hun chauffeurs te waarborgen, waardoor, meer nog dan in het verleden, toevlucht [zou] genomen worden tot onregelmatige praktijken, wat voor de sector een zo zware crisis met zich zou brengen dat deze dienst van openbaar nut niet meer verzekerd zou kunnen worden ». Tot de vier schadelijke bronnen die « de kwaliteit en zelfs de overleving van deze dienst voor het publiek » bedreigen, behoort volgens de studie onder meer « de concurrentie van de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, die hun natuurlijke activiteitensfeer overschrijden » (ibid., pp. 2-3).
B.2.3. De exploitatie van VVC-diensten op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is onderworpen aan een vergunning van de Regering (artikel 16 van de ordonnantie van 27 april 1995) en aan voorwaarden die door de Regering zijn vastgesteld en die minstens de toepassing van de in artikel 17 van de ordonnantie van 27 april 1995 opgesomde beginselen bekrachtigen, « die gedwongen overgenomen moeten worden teneinde het specifieke karakter van de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur ten opzichte van de taxidiensten te verzekeren », aangezien de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur « aan de bijzondere behoefte [beantwoorden] van het bezoldigd vervoer van persoon [lees : personen] categorie ' luxe ' » (ibid., p. 21).
De vergunning wordt afgegeven na een onderzoek betreffende de door de aanvrager gegeven zedelijke waarborgen, zijn beroepsbekwaamheid en zijn solvabiliteit alsook betreffende de kwaliteit van de voertuigen (artikel 19), aan elke natuurlijke op rechtspersoon die erom verzoekt, zonder beperking van het totale aantal afgeleverde exploitatievergunningen voor de exploitatie van een dienst voor het verhuren van voertuigen (artikel 18), op voorwaarde dat hij eigenaar is van het of de voertuigen, of erover beschikt bij een contract van verkoop op afbetaling, een contract van huurfinanciering of een contract van huurverkoop (artikel 21, eerste lid).
De vergunning tot het exploiteren van een VVC-dienst is persoonlijk, ondeelbaar en onoverdraagbaar (artikel 23) en ze geeft aanleiding tot het innen van een jaarlijkse en ondeelbare taks ten laste van de natuurlijke of rechtspersoon die houder is van de vergunning (artikel 26).
De vergunning is geldig voor een duur van vijf jaar en kan hernieuwd worden voor eenzelfde duur of voor een kortere duur (artikel 20, § 1).
De vergunning kan worden ingetrokken of geschorst wanneer de exploitatieverplichtingen niet worden nagekomen (artikel 25).
Het aantal vergunningen voor het exploiteren van VVC-diensten wordt niet beperkt, in tegenstelling tot de vergunningen voor het exploiteren van taxidiensten, waarvan het aantal wel wordt beperkt overeenkomstig artikel 5 van de ordonnantie van 27 april 1995.
De VVC-diensten en de taxidiensten zijn aan gemeenschappelijke bepalingen onderworpen (artikelen 28 tot 34).
B.2.4. Bij de ordonnantie van 10 december 2021 « tot invoeging van een afwijkende overgangsregeling in de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur » werd een hoofdstuk IVbis ingevoegd in de ordonnantie van 27 april 1995, bestaande uit de artikelen 34bis tot 34sexies. Die ordonnantie is tot stand gekomen naar aanleiding van de beslissing van « Uber B.V. » om het elektronisch platform « UberX » in Brussel ontoegankelijk te maken vanaf 26 november 2021, beslissing die werd genomen ingevolge een arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 23 november 2021. De ordonnantiegever had de bedoeling onder bepaalde voorwaarden de voortzetting mogelijk te maken van de via een dergelijk platform aangeboden diensten, in afwachting van een globale hervorming van de Brusselse wetgeving die van toepassing is op de diensten van bezoldigd personenvervoer (Parl. St., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2021-2022, nr. A-472/1, p. 1).
De aldus ingevoerde overgangsregeling laat de chauffeurs die houder zijn van een vergunning voor de exploitatie van een VVC-dienst die uiterlijk op 15 januari 2021 werd aangevraagd of die in de hoedanigheid van chauffeur werken voor de houder van een dergelijke vergunning, uitzonderlijk toe om taxidiensten te verlenen na een voorafgaande reservatie middels een elektronisch platform, zonder dat zij moeten voldoen aan bepaalde voorwaarden die gelden voor het exploiteren van een taxidienst en zonder dat zij als taxidiensten kunnen worden gekwalificeerd. Zij mogen de benaming « taxi » niet gebruiken en mogen geen voorbehouden standplaatsen voor taxi's innemen (artikel 34quater van de ordonnantie van 27 april 1995). Die overgangsregeling is van toepassing tot 22 juli 2022, tenzij de Regering, uiterlijk op die datum, beslist om de toepassing ervan met maximaal drie maanden te verlengen. Die beslissing tot verlenging mag slechts één keer worden genomen (artikel 34ter van de ordonnantie van 27 april 1995).
De bij de ordonnantie van 10 december 2021 ingevoerde overgangsregeling, die gedeeltelijk is geschorst bij arrest nr. 60/2022 van 21 april 2022, heeft geen weerslag op het onderzoek van de onderhavige zaak.
B.3.1. Het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 wil een antwoord bieden op meerdere punten waarover de sector van het bezoldigd personenvervoer zich zorgen maakt, onder meer het ontbreken van een regeling voor de VVC-diensten, vanuit de vaststelling dat « de kwalificatie van diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur wordt misbruikt om zonder vergunning en buiten elke controle taxidiensten te verrichten », wat aldus « een bron van onredelijke concurrentie is in het nadeel van de taxiondernemingen » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 640/1, p. 3).
Artikel 1, 2°, van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten definieert de diensten voor de verhuur van wagens met chauffeur als : « de diensten voor het bezoldigd vervoer van personen in auto's die noch taxidiensten noch collectieve taxidiensten zijn en die verzorgd worden door voertuigen die, naar constructie en uitrusting, geschikt zijn voor het vervoer van ten hoogste negen personen - de chauffeur inbegrepen - en die daartoe bestemd zijn en aan één van de volgende voorwaarden voldoen : - de wagen wordt ter beschikking van het publiek gesteld ofwel met het oog op een ceremonie, ofwel met het oog op een minimum drie uur durende verplaatsing; - de wagen wordt voorbehouden voor het vervoer van klanten van een welbepaald hotel; - de wagen wordt ter beschikking gesteld van een welbepaalde persoon bij een contract dat betrekking heeft op een geheel van prestaties die verricht moeten worden tijdens een periode van minstens zeven opeenvolgende dagen ».
B.3.2. De exploitatie van VVC-diensten op het grondgebied van het Waalse Gewest is onderworpen aan een vergunning van de Regering (artikel 18 van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten) en aan voorwaarden die door de Regering zijn vastgesteld en die minstens de toepassing van de in artikel 19 van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten opgesomde beginselen bekrachtigen.
De vergunning wordt verleend na een onderzoek van de morele waarborgen, de beroepskwalificatie en de solvabiliteit van de verzoeker (artikel 21), aan elke natuurlijke of rechtspersoon die een daartoe strekkende aanvraag indient (artikel 20), voor zover hij eigenaar is van het of van de voertuigen of erover beschikt bij een contract van verkoop op afbetaling, een financieringshuurcontract of een huurkoopcontract (artikel 23, § 1).
De vergunning om een VVC-dienst met chauffeur te exploiteren is persoonlijk, ondeelbaar en onoverdraagbaar (artikel 25) en kan aanleiding geven tot het innen van een jaarlijkse en ondeelbare belasting ten laste van de natuurlijke of rechtspersoon die houder is van de vergunning (artikel 28). De vergunning is geldig voor een duur van vijf jaar en kan hernieuwd worden voor eenzelfde duur of voor een kortere duur (artikel 22, § 1). De vergunning kan worden ingetrokken of geschorst wanneer de exploitatieverplichtingen niet worden nagekomen (artikel 27).
Ten gronde B.4.1. De eerste prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 17, § 1, van de ordonnantie van 27 april 1995, « geïnterpreteerd in die zin dat het de VVC-bedrijven die over een vergunning beschikken die is afgegeven krachtens die regelgeving verhindert om hun voertuig uit te rusten met een smartphone die dient om aanvragen voor diensten van bezoldigd personenvervoer op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, uitgaande van gebruikers, te ontvangen en te beantwoorden, en in zoverre het de voertuigen die worden gebruikt voor de exploitatie van een VVC-dienst verbiedt op dat grondgebied te stationeren of zich erop te begeven zonder voorafgaandelijk te zijn verhuurd, wat bijgevolg het aanbieden van een dienst als UberX zou beletten ».
De tweede prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 19 van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten « in zoverre het een verbod bevat, voor een voertuig dat wordt gebruikt voor de exploitatie van een VVC-dienst, om op de openbare weg of op een voor het publiek toegankelijke privéweg te stationeren of te rijden indien het niet voorafgaandelijk is verhuurd op de zetel van het bedrijf dat houder is van de vergunning », en « geïnterpreteerd in die zin dat het de VVC-bedrijven die beschikken over een vergunning die is afgegeven krachtens de Waalse regelgeving waarvan zij bepaalde exploitatievoorwaarden niet in acht nemen, verhindert om diensten te leveren van bezoldigd personenvervoer waarvan het vertrekpunt (voor de gebruiker) gelegen is op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest », waardoor die bepaling, in samenhang gelezen met artikel 16, tweede lid, van de ordonnantie van 27 april 1995, « het aanbieden van een dienst als UberX [belet] ».
De twee prejudiciële vragen betreffen de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepalingen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en met artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, al dan niet in samenhang gelezen met de vrijheid van ondernemen, zoals gewaarborgd bij de artikelen II.3 en II.4 van het Wetboek van economisch recht, en met de vrijheid van vestiging, zoals gewaarborgd bij artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna : het VWEU).
B.4.2. Gelet op hun onderlinge samenhang, onderzoekt het Hof die prejudiciële vragen samen.
B.5.1. Uit de formulering van de prejudiciële vragen en de motivering van de verwijzingsbeslissing blijkt dat twee exploitatievoorwaarden van de VVC-diensten in het geding zijn, in zoverre zij van toepassing zouden zijn op diensten als die welke met behulp van het elektronisch platform « UberX » worden aangeboden : - enerzijds, het vereiste dat het voertuig « niet [mag] uitgerust zijn met een zend- of ontvangsttoestel voor radioverbinding naar de zin van [lees : in de zin van] artikel 1, 4°, van de wet van 30 juli 1979Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/1979 pub. 24/06/2011 numac 2011000394 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de radioberichtgeving » (artikel 17, § 1, 9°, van de ordonnantie van 27 april 1995); - anderzijds, het vereiste dat het voertuig « zich noch op de openbare weg of op een voor het publiek toegankelijke privéweg [mag] begeven noch erop [mag] stationeren, indien het niet voorafgaandelijk ten zetel van de onderneming het voorwerp van een verhuring heeft uitgemaakt » (artikel 17, § 1, 5°, van de ordonnantie van 27 april 1995 en artikel 19, § 1, 6°, van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten).
B.5.2. Een geïntimeerde partij voor het verwijzende rechtscollege is van mening dat de prejudiciële vragen noodzakelijkerwijs ook betrekking hebben op de voorwaarde van een minimumduur van drie uur voor de verhuur, die is vastgelegd in artikel 17, § 1, 4°, van de ordonnantie van 27 april 1995 en in artikel 19, § 1, 4°, van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten. Zij meent bovendien dat ook de artikelen 102 en 106 van het VWEU zijn geschonden.
Het staat evenwel niet aan de partijen de inhoud van de prejudiciële vragen te wijzigen of te laten wijzigen.
B.5.3. Het onderzoek van het Hof is bijgevolg beperkt tot de in B.5.1 vermelde aspecten van de in het geding zijnde bepalingen. Het staat niet aan het Hof de overige voorwaarden te onderzoeken die van toepassing zijn op de VVC-diensten, net zomin als de bepalingen met betrekking tot de taxidiensten, zoals vastgesteld in hoofdstuk II van de ordonnantie van 27 april 1995 en in hoofdstuk II van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten.
B.6.1. In de verwijzingsbeslissing heeft het verwijzende rechtscollege geoordeeld dat de diensten die worden aangeboden via het elektronisch platform « UberX » niet in overeenstemming zijn met de voormelde voorwaarde dat het voertuig niet mag zijn uitgerust met een zend- of ontvangsttoestel, in zoverre bij de exploitatie gebruik wordt gemaakt van een smartphone. Er werd eveneens geoordeeld dat die diensten de voormelde voorwaarde van een voorafgaande verhuur omzeilen. Het verwijzende rechtscollege besliste vervolgens om het Hof te ondervragen over die voorwaarden, in zoverre zij zouden gelden voor diensten die worden aangeboden via een dergelijk elektronisch platform.
B.6.2. In de regel komt het de verwijzende rechter toe te oordelen of het antwoord op de prejudiciële vraag nuttig is voor het oplossen van het geschil. Alleen indien dat klaarblijkelijk niet het geval is, kan het Hof beslissen dat de vraag geen antwoord behoeft.
In tegenstelling tot wat de appellanten voor het verwijzende rechtscollege aanvoeren, is het antwoord op de prejudiciële vragen te dezen niet klaarblijkelijk zonder nut voor het oplossen van het bodemgeschil. Voor zover het Hof de ongrondwettigheid vaststelt van de in het geding zijnde voorwaarden van de ordonnantie van 27 april 1995 en van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten die volgens het verwijzende rechtscollege niet worden nageleefd bij het aanbieden van vervoersdiensten met behulp van het elektronisch platform « UberX », zouden die voorwaarden in het bodemgeschil immers niet langer kunnen worden toegepast en zou de niet-naleving daarvan niet de staking van de betwiste activiteiten kunnen verantwoorden.
B.7.1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
B.7.2. Artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen bepaalt dat de gewesten hun bevoegdheden uitoefenen « met inachtneming van de beginselen van het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitalen en van de vrijheid van handel en nijverheid, alsook met inachtneming van het algemeen normatief kader van de economische unie en de monetaire eenheid, zoals vastgesteld door of krachtens de wet, en door of krachtens de internationale verdragen ».
B.7.3.1. De vrijheid van ondernemen, bedoeld in artikel II.3 van het Wetboek van economisch recht, moet worden uitgeoefend « met inachtneming van de in België van kracht zijnde internationale verdragen, van het algemeen normatief kader van de economische unie en de monetaire eenheid zoals vastgesteld door of krachtens de internationale verdragen en de wet » (artikel II.4 van hetzelfde Wetboek).
De vrijheid van ondernemen dient derhalve in samenhang te worden gelezen met de toepasselijke bepalingen van het Europese Unierecht, alsook met artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, waaraan, als bevoegdheidverdelende regel, het Hof rechtstreeks vermag te toetsen.
B.7.3.2. De vrijheid van ondernemen kan niet als een absolute vrijheid worden opgevat. Zij belet niet dat de bevoegde wetgever de economische bedrijvigheid van personen en ondernemingen regelt. Deze zou pas onredelijk optreden indien hij de vrijheid van ondernemen zou beperken zonder dat daartoe enige noodzaak bestaat of indien die beperking onevenredig zou zijn met het nagestreefde doel.
B.7.4. De vrijheid van ondernemen is nauw verwant met de vrijheid van beroep, het recht om te werken en de vrijheid van ondernemerschap, die door de artikelen 15 en 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden gewaarborgd, en met een aantal fundamentele vrijheden die gewaarborgd zijn bij het VWEU, zoals de vrijheid van vestiging (artikel 49 van het VWEU).
Uit die verdragsbepaling volgt dat nationale maatregelen die het gebruik van de vrijheid van vestiging verbieden, belemmeren of minder aantrekkelijk maken, als beperkingen van die vrijheid moeten worden beschouwd. Nationale maatregelen die het gebruik van de in het VWEU gewaarborgde fundamentele vrijheden kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk kunnen maken, zijn niettemin toelaatbaar indien zij een rechtvaardiging vinden in dwingende redenen van algemeen belang, geschikt zijn om de verwezenlijking van het beoogde doel te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken (HvJ, grote kamer, 13 november 2018, C-33/17, Cepelnik d.o.o., punt 42).
B.8.1. Artikel 17, § 1, 9°, van de ordonnantie van 27 april 1995 bepaalt dat het voertuig dat wordt gebruikt in het kader van VVC-diensten, « niet [mag] uitgerust zijn met een zend- of ontvangsttoestel voor radioverbinding naar de zin van [lees : in de zin van] artikel 1, 4°, van de wet van 30 juli 1979Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/1979 pub. 24/06/2011 numac 2011000394 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de radioberichtgeving ».
Die bepaling werd ingevoerd bij een amendement, dat werd verantwoord door het feit dat, « volgens de vertegenwoordigers van de sector zelf, het gebruik van een radio niet nodig is voor dit soort exploitatie » (Parl. St., Brusselse Hoofdstedelijke Raad, 1994-1995, nr. A-368/2, p. 14).
B.8.2. De in artikel 1, 4°, van de wet van 30 juli 1979Relevante gevonden documenten type wet prom. 30/07/1979 pub. 24/06/2011 numac 2011000394 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten « betreffende de radioberichtgeving » gedefinieerde begrippen « zendtoestel voor radioverbinding », « zend-ontvangtoestel voor radioverbinding » en « ontvangtoestel voor radioverbinding » werden overgenomen in artikel 2, 35° tot 37°, van de wet van 13 juni 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2005 pub. 20/06/2005 numac 2005011238 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de elektronische communicatie sluiten « betreffende de elektronische communicatie » (hierna : de wet van 13 juni 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2005 pub. 20/06/2005 numac 2005011238 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de elektronische communicatie sluiten). Artikel 2, 36°, definieerde het begrip « zend- en ontvangtoestel voor radiocommunicatie » als « iedere generator en ontvanger van elektromagnetische trillingen gebouwd om radiocommunicatie uit te zenden en te ontvangen », waarbij « radiocommunicatie », krachtens artikel 2, 34°, werd gedefinieerd als « elke overbrenging, door middel van radiogolven, van inlichtingen van alle aard, in het bijzonder van klanken, teksten, beelden, overeengekomen tekens, numerieke of analoge uitdrukkingen, seinen voor afstandsbediening, seinen bestemd voor de opsporing of voor de bepaling van de plaats of de beweging van voorwerpen, met uitsluiting van de exclusieve transmissie van signalen van audiovisuele mediadiensten ».
Inmiddels werd artikel 2, 35° tot 37°, van de wet van 13 juni 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 13/06/2005 pub. 20/06/2005 numac 2005011238 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de elektronische communicatie sluiten opgeheven bij artikel 2, 28°, van de wet van 21 december 2021 « houdende omzetting van het Europees Wetboek voor elektronische communicatie en wijziging van diverse bepalingen inzake elektronische communicatie », waarbij de begrippen « zendtoestel voor radioverbinding », « zend-ontvangtoestel voor radioverbinding » en « ontvangtoestel voor radioverbinding » werden vervangen door het omvattende begrip « radioapparatuur », zoals gedefinieerd in artikel 2, 38° (zie ook Parl. St., Kamer, 2021-2022, DOC 55-2256/001, p. 26).
B.8.3. Het verwijzende rechtscollege interpreteert het begrip « zend- of ontvangsttoestel voor radioverbinding » in die zin dat het van toepassing is op een smartphone, aangezien het voertuig daarmee noodzakelijkerwijze dient te zijn uitgerust opdat het kan worden gebruikt voor de exploitatie van de VVC-diensten waarvan de staking wordt gevorderd in het bodemgeschil. Een smartphone is immers onontbeerlijk voor de werking van het betrokken elektronisch platform, in zoverre hij, zoals wordt vermeld in de eerste prejudiciële vraag, « dient om aanvragen voor diensten van bezoldigd personenvervoer op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, uitgaande van gebruikers, te ontvangen en te beantwoorden ». Volgens het verwijzende rechtscollege wordt het verbod op de uitrusting van het voertuig met een toestel zoals een smartphone verklaard door « het feit dat de voertuigen met een VVC-vergunning niet worden geacht op de openbare weg te rijden op zoek naar of in afwachting van vervoersaanvragen en zijn zij, bijgevolg, niet bedoeld om te zijn verbonden met een platform dat hen toelaat om aanvragen te ontvangen voor ogenblikkelijk uit te voeren ritten ».
B.8.4. Het staat in de regel aan het verwijzende rechtscollege de bepalingen te interpreteren die het toepast, onder voorbehoud van een kennelijk verkeerde lezing ervan, hetgeen te dezen niet het geval is.
B.9. Bij zijn arrest nr. 56/96 van 15 oktober 1996 heeft het Hof reeds geoordeeld dat het verbod, opgenomen in artikel 17, § 1, 9°, van de ordonnantie van 27 april 1995, om het voertuig dat wordt gebruikt in het kader van VVC-diensten uit te rusten met een zend- of ontvangsttoestel voor radioverbinding, geen discriminerende beperking inhoudt van de vrijheid van ondernemen. Het Hof oordeelde dat een dergelijk verbod in verhouding staat tot de door de ordonnantiegever nagestreefde doelstelling om te vermijden dat de VVC-diensten de activiteiten van de taxidiensten, die dienen te worden beschouwd als een dienstverlening met een karakter van openbaar nut, in het gedrang zouden brengen. Een dergelijke verbodsbepaling kan immers de criteria van onderscheid tussen de taxidiensten en de VVC-diensten kracht bijzetten (B.16).
De omstandigheid dat, ingevolge de technologische ontwikkelingen die zich sinds dat arrest hebben voorgedaan, een toestel voor mobiele telefonie zoals een smartphone eveneens de functie zou kunnen vervullen van een zend- of ontvangsttoestel voor radioverbinding zoals bedoeld in de in het geding zijnde bepaling, in zoverre een op die smartphone geïnstalleerd elektronisch platform zou toelaten om in verbinding te worden gebracht met personen die ogenblikkelijk vervoersdiensten wensen aan te vragen, wijzigt die vaststelling niet.
B.10. Krachtens artikel 17, § 1, 5°, van de ordonnantie van 27 april 1995 en artikel 19, § 1, 6°, van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten mag een voertuig dat wordt gebruikt in het kader van diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur « zich noch op de openbare weg of op een voor het publiek toegankelijke privéweg begeven noch erop stationeren, indien het niet voorafgaandelijk ten zetel van de onderneming het voorwerp van een verhuring heeft uitgemaakt ».
B.11.1. Wat artikel 19, § 1, 6°, van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten betreft, combineert het verwijzende rechtscollege de bij die bepaling vastgelegde voorwaarde met artikel 16, tweede lid, van de ordonnantie van 27 april 1995. Het verwijzende rechtscollege interpreteert die bepaling in die zin dat zij de exploitanten van VVC-diensten die beschikken over een vergunning die is afgegeven krachtens de regelgeving van het Waalse Gewest en die bepaalde in die regelgeving vastgestelde exploitatievoorwaarden niet in acht nemen, verhindert om vervoersdiensten te leveren waarvan het vertrekpunt gelegen is op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
B.11.2. Artikel 16 van de ordonnantie van 27 april 1995 bepaalt : « Niemand mag, zonder vergunning van de Regering, een dienst voor het verhuren van voertuigen met chauffeur op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest exploiteren door middel van één of meer voertuigen.
Enkel de exploitanten die houder zijn van een door de Regering afgegeven vergunning mogen dienstleveringen afleggen waarvan het vertrekpunt (voor de gebruiker) gelegen is op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
De vergunning voor het exploiteren omvat geen toelating voor het stationeren op bepaalde plaatsen op de openbare weg ».
B.11.3. Bij zijn arrest nr. 41/2010 van 29 april 2010 oordeelde het Hof met betrekking tot artikel 16 van de ordonnantie van 27 april 1995 : « B.5.1. Het voormelde artikel 16 wordt als volgt in de parlementaire voorbereiding verantwoord : ' Teneinde te vermijden dat diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, die op het grondgebied van een ander Gewest gelegen zijn en zodus totaal vrij blijven van elke toepasbare wetgeving, schade zouden kunnen berokkenen aan de belangen van enerzijds de taxidiensten en anderzijds de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegde diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, wordt voorzien dat enkel de exploitanten die houder zijn van een door de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest verleende vergunning ertoe gemachtigd zullen worden ritten uit te voeren waarvan het vertrekpunt gelegen is op het grondgebied van het Gewest.
Dit criterium verleent tegelijkertijd het Gewest de bevoegdheid wetten uit te vaardigen in deze materie alsook het beoogde resultaat in verband met de vooropgestelde bepalingen te verkrijgen ' (Parl. St., Brusselse Hoofdstedelijke Raad, 1994-1995, nr. A-368/1, p. 20).
B.5.2. In zijn arrest nr. 56/96 van 15 oktober 1996 heeft het Hof geoordeeld : ' B.7.3. Uit de tekst van voormeld artikel 16 en de parlementaire voorbereiding ervan blijkt dat enkel een vergunning vereist is voor dienstverleningen waarvan het vertrekpunt voor de gebruiker gelegen is op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Die bepaling staat er niet aan in de weg dat ritten voor een dienstverlening met chauffeur met een vertrekpunt buiten het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest kunnen worden voortgezet op het grondgebied van dat gewest, zonder dat daartoe een vergunning is vereist. Zij houdt bijgevolg geen onevenredige aantasting van de vrije dienstverlening in.
Overigens biedt het gehanteerde criterium, namelijk het vertrekpunt van de dienstverlening, een relevant aanknopingspunt dat het mogelijk maakt de te regelen aangelegenheid uitsluitend binnen de territoriale bevoegdheidssfeer van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest te brengen.
B.7.4. Daaruit vloeit voort dat de betwiste bepalingen geen inbreuk maken op de regels vastgesteld bij artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten, zodat de gewestwetgever de bevoegdheden die hem bij de artikelen 2 en 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 zijn toegewezen, niet heeft geschonden '.
B.5.3. Het Hof merkt echter op dat, sinds het voormelde arrest nr. 56/96, het Waalse Gewest en het Vlaamse Gewest ter zake een eigen wetgeving hebben aangenomen waarbij de uitoefening, door een op hun grondgebied gevestigde dienstverlener, van de activiteit van het verhuren van voertuigen met chauffeur aan een vergunning is onderworpen.
Volgens het beginsel van de wederzijdse erkenning, dat inherent is aan de economische en monetaire unie tussen de deelgebieden van de Staat, wordt een persoon die diensten aanbiedt op het grondgebied van één van die deelgebieden en zich daarbij gedraagt naar de toepasselijke regels, verondersteld die activiteit vrij te kunnen uitoefenen op het grondgebied van elk ander deelgebied van de Staat, tenzij dat deelgebied aantoont dat striktere regels moeten worden opgelegd teneinde een wettig doel te bereiken.
De wil om de dienstverleners die op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest zijn gevestigd te beschermen tegen de concurrentie van andere marktdeelnemers, om de enige reden dat die zijn gevestigd in het Waalse Gewest of het Vlaamse Gewest, is per definitie onverenigbaar met het beginsel zelf van de economische en monetaire unie en zou niet als een wettig doel kunnen worden beschouwd.
Voor het overige blijkt niet dat de verplichting om te voldoen aan de door de Waalse of de Vlaamse decreetgever bepaalde voorwaarden niet zou toelaten de met de in het geding zijnde bepaling nagestreefde doelstellingen te bereiken.
B.6. Hieruit volgt dat de in het geding zijnde bepaling in strijd is met het beginsel van de economische en monetaire unie, in zoverre zij diensten regelt voor het verhuren van voertuigen met chauffeur die zich uitstrekken over het grondgebied van meer dan één gewest ».
Het Hof zegde voor recht : « In zoverre het van toepassing is op elke dienstverlening door een vennootschap waarvan de maatschappelijke zetel is gevestigd op het grondgebied van een ander gewest, schendt artikel 16 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, dat van toepassing is op het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest krachtens artikel 4 van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen ».
B.11.4. Uit het arrest nr. 41/2010 van 29 april 2010 volgt dat artikel 16, tweede lid, van de ordonnantie van 27 april 1995 niet in aanmerking moet worden genomen omdat, krachtens het beginsel van wederzijdse erkenning, de exploitanten van VVC-diensten die over een door de Waalse Regering verleende vergunning beschikken, moeten worden geacht die activiteit vrij te kunnen uitoefenen op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, tenzij dat laatste aantoont dat striktere regels moeten worden opgelegd teneinde een wettig doel te bereiken, hetgeen te dezen niet het geval is. De door de Waalse Regering verleende vergunning dient bijgevolg voldoende te worden geacht om VVC-diensten te kunnen verrichten op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Zulks ontdoet die exploitanten evenwel niet van de verplichting om de voorwaarden na te leven die krachtens de regelgeving van het Waalse Gewest van toepassing zijn op VVC diensten, met inbegrip van de voorwaarde vastgesteld in artikel 19, § 1, 6°, van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten, volgens welke het voertuig « zich noch op de openbare weg of op een voor het publiek toegankelijke privéweg [mag] begeven noch erop [mag] stationeren, indien het niet voorafgaandelijk ten zetel van de onderneming het voorwerp van een verhuring heeft uitgemaakt ».
B.12. Zoals het Hof heeft geoordeeld bij het voormelde arrest nr. 56/96, zijn ook de beperkingen die krachtens artikel 17, § 1, 5°, van de ordonnantie van 27 april 1995 worden opgelegd aan de activiteiten van verhuring van voertuigen met chauffeur in overeenstemming met het door de ordonnantiegever nagestreefde doel en zijn zij evenmin ermee onevenredig. Door te verbieden dat de voertuigen zich op de openbare weg begeven of erop stationeren tenzij zij het voorwerp van een voorafgaandelijke verhuring hebben uitgemaakt, heeft de ordonnantiegever maatregelen genomen die geschikt zijn om het aan die voertuigen opgelegde verbod om taxidiensten te verrichten, te doen naleven en om de naleving van dat verbod te controleren (B.14-B.15).
Die beoordeling geldt eveneens voor artikel 19, § 1, 6°, van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten, dat een voorwaarde bevat die identiek is aan die waarin artikel 17, § 1, 5°, van de ordonnantie van 27 april 1995 voorziet.
B.13. Aan het voorgaande wordt geen afbreuk gedaan door het standpunt van de geïntimeerde partijen voor het verwijzende rechtscollege, volgens wie de bestaande regelgevende kaders in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Waalse Gewest niet langer zouden zijn aangepast aan de opkomst van nieuwe technologieën en marktspelers in de sector van het individueel bezoldigd personenvervoer, zodat het voor hen onmogelijk of buitensporig moeilijk zou zijn om vervoersdiensten te verstrekken in overeenstemming met hun economisch model. Hetzelfde geldt voor zover die partijen aanvoeren dat hun vervoersdiensten zouden bijdragen tot een betere stedelijke mobiliteit en voordeliger zouden zijn voor de gebruikers, dan wel betwisten dat de exploitatie van taxidiensten onder de huidige regelgeving economisch rendabel zou zijn.
Het komt immers aan de bevoegde wetgever toe te bepalen hoe het individueel bezoldigd personenvervoer op zijn grondgebied dient te worden georganiseerd. Het staat niet aan het Hof te oordelen over de opportuniteit of de wenselijkheid van de daarbij gemaakte beleidskeuzes, zoals de keuze om de diensten voor individueel bezoldigd personenvervoer op te delen in taxidiensten en diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, waarbij elk van die diensten aan onderscheiden exploitatievoorwaarden wordt onderworpen.
Het Hof vermag dergelijke beleidskeuzen, alsook de motieven die daaraan ten grondslag liggen, slechts af te keuren indien zij op een manifeste vergissing zouden berusten of indien zij kennelijk niet redelijk verantwoord zouden zijn, hetgeen te dezen niet wordt aangetoond.
Bovendien komen de voormelde kritieken van de geïntimeerde partijen voor het verwijzende rechtscollege in essentie erop neer dat hen wordt verhinderd om bezoldigde vervoersdiensten te verrichten in hetzelfde marktsegment als de taxidiensten, met name vervoersdiensten die worden gekenmerkt door het feit dat het voertuig aan het publiek ter beschikking wordt gesteld vanop de openbare weg of een andere toegankelijke plaats, zonder voorafgaandelijk te zijn verhuurd. Aldus blijken zij in werkelijkheid niet de voorwaarden inzake VVC-diensten te bekritiseren waarover het Hof wordt ondervraagd, maar wel de bepalingen betreffende de taxidiensten, zoals onder meer vastgesteld in hoofdstuk II van de ordonnantie van 27 april 1995, waaronder de machtiging aan de Regering om « het maximum aantal voertuigen vast [te stellen] waarvoor exploitatievergunningen afgegeven kunnen worden, met name in functie van de behoeften » overeenkomstig artikel 5, derde lid, van dezelfde ordonnantie. Die bepalingen maken niet het voorwerp uit van de prejudiciële vragen.
B.14. Uit het bovenstaande volgt dat de in het geding zijnde exploitatievoorwaarden voor VVC-diensten de vrijheid van ondernemen niet op onevenredige wijze beperken, in het licht van de daarmee nagestreefde doelstellingen om te vermijden dat de VVC-diensten de activiteiten van de taxidiensten, die kunnen worden beschouwd als diensten van openbaar nut, in het gedrang zouden brengen.
De toetsing aan de vrijheid van vestiging, zoals gewaarborgd bij artikel 49 van het VWEU, leidt niet tot een andere conclusie.
B.15. Artikel 17, § 1, 5° en 9°, van de ordonnantie van 27 april 1995 en artikel 19, § 1, 6°, van het decreet van 18 oktober 2007Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/10/2007 pub. 20/11/2007 numac 2007203364 bron ministerie van het waalse gewest Decreet betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur sluiten zijn bijgevolg bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en met artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, in samenhang gelezen met de vrijheid van ondernemen, zoals gewaarborgd bij de artikelen II.3 en II.4 van het Wetboek van economisch recht, en met de vrijheid van vestiging, zoals gewaarborgd bij artikel 49 van het VWEU. Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 17, § 1, 5° en 9°, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 « betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur » en artikel 19, § 1, 6°, van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 « betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur » schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, in samenhang gelezen met de vrijheid van ondernemen, zoals gewaarborgd bij de artikelen II.3 en II.4 van het Wetboek van economisch recht, en met de vrijheid van vestiging, zoals gewaarborgd bij artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie niet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 9 juni 2022.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, P. Nihoul