Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 november 2022

Uittreksel uit arrest nr. 57/2022 van 21 april 2022 Rolnummer 7615 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen. Het Grondwettelijk Hof, I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging

bron
grondwettelijk hof
numac
2022204649
pub.
18/11/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 57/2022 van 21 april 2022 Rolnummer 7615 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 82 van de faillissements wet van 8 augustus 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1997 pub. 28/10/1997 numac 1997009766 bron ministerie van justitie Faillissementswet sluiten, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, de rechters J.-P. Moerman, Y. Kherbache, T. Detienne en S. de Bethune, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus rechter R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 29 juni 2021, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 juli 2021, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 82 van de Faillissementswet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang met artikel 1 van het eerste aanvullend protocol van het EVRM, in zoverre het de rechter niet toelaat om een verschoonbaar verklaarde gefailleerde, die na zijn verschoonbaarverklaring strafrechtelijk veroordeeld werd voor feiten die dateren van vóór de verschoonbaarverklaring, uit hoofde van artikel 44 van het Strafwetboek te veroordelen tot teruggave (bij equivalent) van gelden die de gefailleerde door het misdrijf heeft verkregen, terwijl de verschoonbaarverklaring niet verhindert dat de gefailleerde wordt aangesproken voor onderhoudsschulden en voor schadevergoeding voor het overlijden of voor de aantasting van de fysieke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde - ook zonder opzet - schuld heeft ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter vraagt het Hof of artikel 82 van de faillissements wet van 8 augustus 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1997 pub. 28/10/1997 numac 1997009766 bron ministerie van justitie Faillissementswet sluiten bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het de rechter niet toelaat een verschoonbaar verklaarde gefailleerde die na zijn verschoonbaarverklaring strafrechtelijk veroordeeld werd voor feiten die dateren van vóór het faillissementsvonnis, uit hoofde van artikel 44 van het Strafwetboek te veroordelen tot teruggave (bij equivalent) van gelden die de gefailleerde door het misdrijf heeft verkregen, terwijl de verschoonbaarverklaring niet verhindert dat de gefailleerde wordt aangesproken voor onderhoudsschulden en voor schadevergoeding verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de fysieke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft.

B.2. Artikel 82 van de faillissementswet bepaalt : « Indien de gefailleerde verschoonbaar wordt verklaard, kan hij niet meer vervolgd worden door zijn schuldeisers.

De echtgenoot van de gefailleerde die persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld van zijn echtgenoot, of de voormalige echtgenoot die persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld die zijn voormalige echtgenoot tijdens de duur van het huwelijk was aangegaan, wordt ingevolge de verschoonbaarheid van die verplichting bevrijd.

De verschoonbaarheid heeft noch gevolgen voor de onderhoudsschulden, noch voor de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft ».

Bij artikel 70, eerste lid, van de wet van 11 augustus 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 11/08/2017 pub. 11/09/2017 numac 2017012998 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende invoeging van het Boek XX "Insolventie van ondernemingen", in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht sluiten « houdende invoeging van het Boek XX ' Insolventie van ondernemingen ', in het Wetboek van economisch recht, en houdende invoeging van de definities eigen aan Boek XX en van de rechtshandhavingsbepalingen eigen aan Boek XX in het Boek I van het Wetboek van economisch recht » werd de faillissementswet opgeheven, onder voorbehoud van de toepassing ervan op de faillissementsprocedures die liepen op 1 mei 2018. Die opheffing heeft geen weerslag op het onderzoek van de prejudiciële vraag.

B.3.1. Krachtens artikel 82, eerste lid, van de faillissementswet geldt de verschoonbaarheid voor alle schulden van de gefailleerde ontstaan vóór het faillissementsvonnis, en dus ook voor schulden voortvloeiend uit een misdrijf of een onrechtmatige daad.

Overeenkomstig het derde lid van die bepaling, heeft de verschoonbaarheid evenwel geen gevolgen voor de onderhoudsschulden en voor de schulden die voortvloeien uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft.

Zoals de verwijzende rechter vaststelt, leidt artikel 82 van de faillissementswet ertoe dat een verschoonbaar verklaarde gefailleerde die strafrechtelijk wordt veroordeeld voor feiten die dateren van vóór het faillissement, niet is gehouden tot de terugbetaling aan de burgerlijke partij van bedragen die hij door het misdrijf heeft verkregen, omdat dergelijke schulden zijn ontstaan vóór het faillissementsvonnis en bijgevolg de gevolgen van de verschoonbaarheid dienen te ondergaan, ook al dateren de kwalificatie door de strafrechter van de feiten als een misdrijf en de veroordeling van de gefailleerde tot het betalen van een schadevergoeding aan de burgerlijke partij van na de verschoonbaarverklaring.

B.3.2. In de prejudiciële vraag wordt in het bijzonder verwezen naar de veroordeling « uit hoofde van artikel 44 van het Strafwetboek [...] tot teruggave (bij equivalent) van gelden die de gefailleerde door het misdrijf heeft verkregen ».

Overeenkomstig artikel 44 van het Strafwetboek « [wordt] de veroordeling tot de bij de wet gestelde straffen [...] altijd uitgesproken, onverminderd de teruggave en de schadevergoeding die aan partijen mochten zijn verschuldigd ». Volgens het Hof van Cassatie « [is] de aldus bedoelde teruggave [...] een burgerrechtelijke maatregel met zakenrechtelijke werking die de rechter in geval van veroordeling verplicht dient te bevelen. Deze maatregel, die in de regel terugwerkende kracht heeft, vereist dat de terug te geven zaken aan de eigenaar zijn ontnomen, ter beschikking staan van het gerecht en nog in natura aanwezig zijn ». Het Hof van Cassatie vervolgt dat « die teruggave [daarnaast] ook elke maatregel [inhoudt] die beoogt de materiële gevolgen van het bewezen verklaarde misdrijf teniet te doen teneinde de feitelijke toestand te herstellen zoals die bestond vóór het plegen van het bewezen verklaarde misdrijf. Dit doet echter geen afbreuk aan het feit dat de rechter enkel de teruggave van een zaak die voldoet aan de hiervoor vermelde voorwaarden aan het slachtoffer van het misdrijf kan bevelen. De rechter die het slachtoffer schadevergoeding zou toekennen door hem een zaak terug te geven die niet aan deze voorwaarden voldoet, zou immers aan zijn schuldvordering op de dader een zakenrechtelijke werking verlenen die in strijd is met de artikelen 7 en 8 Hypotheekwet » (Cass., 27 februari 2018, P.17.0284.N).

B.3.3. In de verwijzingsbeslissing wordt geoordeeld dat in het bodemgeschil niet de maatregel van de teruggave met zakenrechtelijke werking kan worden bevolen, omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de aan de eigenaar terug te geven zaak nog in natura aanwezig dient te zijn. De voorschotten die door de burgerlijke partijen aan de gefailleerde werden betaald voor de niet-uitgevoerde werken in hun woning en die door die laatste bedrieglijk werden verduisterd of verspild in de zin van artikel 491 van het Strafwetboek, zijn na de vereffening van de failliete boedel niet meer aanwezig.

Uit de bij het Hof ingediende memories en de stukken van het dossier kan daarnaast worden afgeleid dat de burgerlijke partijen in het bodemgeschil het herstel beogen van de toestand zoals die bestond vóór het plegen van het misdrijf, door een schadevergoeding te vorderen overeenkomstig het gemeen recht, ter waarde van de voormelde voorschotten. De burgerlijke partijen hebben daarvoor tevens een aangifte van schuldvordering gedaan in het kader van de faillissementsprocedure. Zij hebben evenwel geen derdenverzet aangetekend tegen het vonnis van verschoonbaarverklaring. Bij de sluiting van het faillissement werden er aan hen geen bedragen uitgedeeld.

B.3.4. Het Hof moet bijgevolg het verschil in behandeling beoordelen van de schuldeisers van een verschoonbaar verklaarde gefailleerde, al naargelang hun schuldvordering betrekking heeft op, enerzijds, schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade die het gevolg is van een misdrijf dat wordt begaan door de gefailleerde vóór het faillissement, maar waarvoor hij na de verschoonbaarverklaring wordt veroordeeld, en, anderzijds, de schulden bedoeld in artikel 82, derde lid, van de faillissementswet.

Uitsluitend de laatstgenoemde categorie van schuldeisers kan de gefailleerde nog vervolgen.

B.4.1. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.4.2. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.

De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

B.5. De in het geding zijnde bepaling maakt deel uit van de faillissementswetgeving, die in essentie ertoe strekt een billijk evenwicht tot stand te brengen tussen de belangen van de schuldenaar en de belangen van de schuldeisers.

De verklaring van verschoonbaarheid vormt voor de gefailleerde een gunstmaatregel die hem in staat stelt zijn activiteiten op een aangezuiverde basis te hervatten, en zulks niet alleen in zijn belang maar ook in het belang van zijn schuldeisers of sommigen onder hen die belang erbij kunnen hebben dat hun schuldenaar zijn activiteiten op een dergelijke basis hervat, waarbij het voortzetten van een handels- of industriële activiteit bovendien het algemeen belang kan dienen (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/1, pp. 35 en 36).

De wetgever, die van oordeel is dat « de mogelijkheid tot herstel [...] utopisch [blijft] indien [de gefailleerde] de last van het passief moet blijven dragen », heeft gemeend dat « het [...] immers niet te verantwoorden [is] dat het in gebreke blijven van de schuldenaar als gevolg van omstandigheden waarvan hij het slachtoffer is, hem verhindert andere activiteiten te verrichten » (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/13, p. 50).

Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever « op een evenwichtige wijze rekening [heeft willen] houden met de gecombineerde belangen van de gefailleerde zelf, van de schuldeisers, de werknemers en de economie in zijn geheel » en voor een menselijke regeling heeft willen zorgen die de rechten van alle betrokken partijen in acht neemt (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/13, p. 29).

B.6. De wet van 4 september 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/09/2002 pub. 21/09/2002 numac 2002009854 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997, het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van vennootschappen sluiten heeft met name twee schulden uitgesloten van de verschoonbaarheid : de onderhoudsschulden en de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade verbonden aan het overlijden of aan de aantasting van de lichamelijke integriteit van een persoon waaraan de gefailleerde schuld heeft.

Het verwijzende rechtscollege wenst van het Hof te vernemen of het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie wordt geschonden doordat de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade die het gevolg is van een misdrijf dat wordt begaan door de gefailleerde vóór het faillissementsvonnis, de gevolgen van de verschoonbaarheid wel dienen te ondergaan, ook wanneer het bestaan van het misdrijf door de strafrechter wordt vastgesteld na de verschoonbaarverklaring.

B.7. Wanneer de wetgever, in het bijzonder in economische aangelegenheden, oordeelt het belang van de schuldeisers te moeten opofferen in het voordeel van bepaalde categorieën van schuldenaars, past die maatregel in het geheel van het economisch en sociaal beleid dat hij wil voeren. Het Hof zou de verschillen in behandeling die het gevolg zijn van de beleidskeuzen die hij heeft gemaakt, alleen kunnen afkeuren indien die beleidskeuzen klaarblijkelijk onredelijk zouden zijn.

B.8. Zoals het Hof heeft geoordeeld bij zijn arrest nr. 9/2008 van 17 januari 2008, past de uitsluiting van de verschoonbaarheid van bepaalde categorieën van schulden in het billijk evenwicht dat de wetgever heeft beoogd tot stand te brengen tussen de belangen van de schuldenaar en de belangen van de schuldeisers. Met de in het geding zijnde bepaling heeft hij ervoor gezorgd dat de schuldeisers ten aanzien van wie de gefailleerde een onderhoudsschuld heeft of die recht hebben op de vergoeding van lichamelijke schade, veroorzaakt door de gefailleerde, niet door diens verschoonbaarheid worden gehinderd bij de afdwinging van hun schuldvordering. Hij heeft daarmee een categorie van personen willen beschermen die hij prima facie kwetsbaarder acht dan andere schuldeisers.

B.9.1. Teneinde het doel van de verschoonbaarheid niet in het gedrang te brengen, vermocht de wetgever de uitsluiting tot bepaalde behartigenswaardige categorieën van schulden te beperken. Het blijkt niet dat hij een onredelijke keuze heeft gemaakt of op buitensporige wijze afbreuk heeft gedaan aan de rechten van de schuldeisers door de schuldvorderingen voor de vergoeding op burgerrechtelijk vlak van de schade die het gevolg is van een misdrijf dat werd begaan door de gefailleerde, niet eveneens van de verschoonbaarheid uit te sluiten.

De omstandigheid dat de schade in kwestie voortvloeit uit feiten die aanleiding geven tot een strafrechtelijke veroordeling, die dateert van na de verschoonbaarverklaring, neemt niet weg dat, zoals de verwijzende rechter vaststelt, de schuld reeds bestond vóór het faillissementsvonnis en niet door de beslissing van de strafrechter is ontstaan. Overigens worden ook schulden waarvan geen aangifte werd gedaan in het faillissement getroffen door de verschoonbaarheid om te vermijden dat de schuldeisers bewust geen aangifte zouden doen teneinde aan de verschoonbaarheid te ontsnappen en de schuldenaar na afwikkeling van het faillissement alsnog zouden aanspreken.

B.9.2. Bovendien kan, overeenkomstig artikel 80, tweede lid, van de faillissementswet, de gefailleerde enkel verschoonbaar worden verklaard wanneer hij ongelukkig en te goeder trouw is. Volgens de parlementaire voorbereiding van die bepaling moet « het begrip ' te goeder trouw handelen ' [...] worden verstaan als correct handelen voor en tijdens het faillissement. Hierbij wordt inzonderheid de handelaar bedoeld die tijdens zijn handelsactiviteiten op een eerlijke wijze en met voorzichtigheid en voorzorg winst heeft nagestreefd en die de onrechtmatig nadelige gevolgen die daaruit rechtstreeks of onrechtstreeks kunnen voortvloeien voor anderen, zelfs concurrenten, niet heeft miskend » (Parl. St., Kamer, 2000-2001, DOC 50-1132/001, pp. 13-14). Zelfs wanneer de gefailleerde aan die voorwaarden voldoet, kan hem de verschoonbaarheid door de rechtbank nog steeds worden geweigerd in geval van « gewichtige omstandigheden, met bijzondere redenen omkleed ».

Voor zover de individuele schuldeisers van mening zijn dat er aldus redenen zijn om de verschoonbaarheid niet toe te kennen, bijvoorbeeld wegens bedrieglijk handelen van de gefailleerde, verleent diezelfde bepaling hun het recht om derdenverzet aan te tekenen tegen de beslissing over de verschoonbaarheid.

B.10. Overigens doet artikel 82 van de faillissementswet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor het verwijzende rechtscollege om de vordering van de burgerlijke partij te beoordelen en daarbij de hoegrootheid vast te stellen van de schade die het gevolg is van het door de gefailleerde begane misdrijf. De verschoonbaarheid heeft immers niet het tenietgaan tot gevolg van de schulden van de gefailleerde, maar leidt er slechts toe dat de verschoonbaar gefailleerde daarvoor niet kan worden vervolgd door zijn schuldeisers (Cass., 16 november 2001, C.00.0430.F).

B.11. Artikel 82 van de faillissementswet is bijgevolg niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre die bepaling ertoe leidt dat de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade die het gevolg is van een misdrijf dat wordt begaan door de gefailleerde vóór het faillissementsvonnis, de gevolgen van de verschoonbaarheid dienen te ondergaan, ook al dateert de beslissing van de strafrechter waarbij het misdrijf wordt vastgesteld van na de verschoonbaarverklaring.

De toetsing aan artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens leidt niet tot een andere conclusie.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 82 van de faillissements wet van 8 augustus 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1997 pub. 28/10/1997 numac 1997009766 bron ministerie van justitie Faillissementswet sluiten schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre die bepaling ertoe leidt dat de schulden voortvloeiend uit de verplichting tot herstel van de schade die het gevolg is van een misdrijf dat wordt begaan door de gefailleerde vóór het faillissementsvonnis, de gevolgen van de verschoonbaarheid dienen te ondergaan, ook al dateert de beslissing van de strafrechter waarbij het misdrijf wordt vastgesteld van na de verschoonbaarverklaring.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 21 april 2022.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, L. Lavrysen

^