gepubliceerd op 02 september 2022
Uittreksel uit arrest nr. 98/2022 van 14 juli 2022 Rolnummer 7742 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 34bis van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 « betreffende de taxidiensten en de dienst Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 98/2022 van 14 juli 2022 Rolnummer 7742 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 34bis van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 « betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur », zoals ingevoegd bij artikel 2 van de ordonnantie van 10 december 2021 « tot invoeging van een afwijkende overgangsregeling in de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur », ingesteld door Taoufik Azouz en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune, E. Bribosia en W. Verrijdt, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 26 januari 2022 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2022, is beroep tot vernietiging van artikel 34bis van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 « betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur », zoals ingevoegd bij artikel 2 van de ordonnantie van 10 december 2021 « tot invoeging van een afwijkende overgangsregeling in de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 december 2021), ingesteld door Taoufik Azouz, de bv « El Mahi Cars », de bv « S BROTHERS COMPANY », Mohamed Jerdioui, de bv « AHNIFI & CO », Tomasz Klimczyk, Fraterne Kabiligi, de bv « YASTRADE TRANSPORT », Nourddine Sayer, de bv « ILY GROUP », de bvba « QAOUD GROUP », de bv « AIT & B », Jean Dzuko, de bv « TNH SERVICES », Adam El Hammouchi, de comm.v. « N.S.B SERVICES », Samir Boukamza, de bv « SAMSERVICE », Kodjo Atsrika, de bv « SB LIMO », de bvba « NBB-CONSULTING », de bv « RMA PROJECT », de bvba « HMD TRANSPORT », de gcv « TRANSPORT FALCON », de bv « BOUN'S & CO », de bvba « NMS TRANSPORT », de bvba « K2 POINT », de bv « MEDIA CONNECT SERVICES », de bvba « LYNATRANSPORT », de bvba « LUXOR LIMO », de bv « DRIVMIIZ », Abdel-Karim Daimoussi, de bvba « Amir Company », de bv « MY FACILE CLEAN », de bv « AMIRA TRANSPORT », de bvba « KARIZ », de bvba « MOBAK » en de bv « CJI TRANS », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. C. Dony, advocaat bij de balie van Waals-Brabant.
Bij hetzelfde verzoekschrift vorderden de verzoekende partijen eveneens de schorsing van dezelfde ordonnantiebepaling. Bij het arrest nr. 60/2022 van 21 april 2022, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 april 2022, heeft het Hof die ordonnantiebepaling geschorst. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling en de context ervan B.1.1. Het beroep tot vernietiging heeft betrekking op artikel 34bis van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 « betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur » (hierna : de ordonnantie van 27 april 1995), zoals ingevoegd bij artikel 2 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 10 december 2021 « tot invoeging van een afwijkende overgangsregeling in de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur » (hierna : de ordonnantie van 10 december 2021).
B.1.2. De ordonnantie van 27 april 1995 maakt inzake het personenvervoer in Brussel een onderscheid tussen, enerzijds, de taxidiensten, en, anderzijds, de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur (hierna : de VVC-diensten), die beide aan een verschillend juridisch regime zijn onderworpen. De bestreden bepaling heeft enkel betrekking op de VVC-diensten, omschreven bij artikel 2, 2°, van de ordonnantie van 27 april 1995 als « alle diensten van bezoldigd vervoer van personen door middel van automobielen, die geen taxidiensten zijn en die verzekerd zijn door middel van voertuigen van het type auto, auto voor dubbel gebruik of minibus, met uitzondering van de voertuigen die als ziekenwagen uitgerust zijn ».
B.1.3. De ordonnantie van 10 december 2021 is tot stand gekomen naar aanleiding van de stopzetting door de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Nederlands recht « Uber BV », van het elektronisch platform UberX, waarbij de houders van een VVC-vergunning in contact werden gebracht met passagiers via het gebruik van dat platform. Die stopzetting was het gevolg van een arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 23 november 2021, waarbij dat Hof, zetelend in graad van beroep als beslagrechter, heeft vastgesteld dat « Uber BV » en « Uber International BV » het stakingsbevel hebben overtreden dat door de voorzitter van de Nederlandstalige Ondernemingsrechtbank te Brussel was opgelegd bij vonnis van 23 september 2015, door, via het UberX-platform, bezoldigde taxiritten toe te vertrouwen aan chauffeurs die enkel beschikken over een VVC-vergunning en niet over een toelating in de zin van artikel 3 van de ordonnantie van 27 april 1995. Bij een arrest van 23 november 2021 heeft het Hof van Beroep de verbeurde dwangsommen bepaald op basis van de overtreding van het voormelde stakingsbevel. B.1.4. Met betrekking tot het doel van de ordonnantie van 10 december 2021 vermeldt de parlementaire voorbereiding : « Op 25 november 2021 heeft de Brusselse regering een akkoord bereikt over de hervorming van de sector van het bezoldigd personenvervoer, die aansluit bij het regeerakkoord dat beoogt mobiliteitsoplossingen voor iedereen uit te werken.
Het toeval wil dat het Hof van Beroep te Brussel op 23 november 2021 een arrest heeft gewezen dat kadert in de juridische saga die al vele jaren aan de gang is tussen de taxisector en de sector van de verhuur van voertuigen met chauffeur (hierna : ' VVC ').
Naar aanleiding van de uitspraak heeft Uber beslist om zijn UberX-platform vanaf 26 november ontoegankelijk te maken voor houders van een door het Brussels Gewest afgegeven vergunning om een VVC-dienst te exploiteren.
Deze eenzijdige beslissing van Uber brengt de exploitanten die van dit platform afhankelijk zijn om hun brood te verdienen in grote moeilijkheden. Sinds de aankondiging van Uber hebben zij hun ongenoegen geuit door dagelijks belangrijke verkeerswegen in het Gewest te blokkeren.
Aangezien de hervorming waarover de regering op 25 november een akkoord bereikt heeft pas ten vroegste over enkele maanden in werking zal treden, is het van essentieel belang en dringend dat een tijdelijke situatie wordt gecreëerd die Uber in staat stelt op zijn beslissing terug te komen, zodat de betrokken exploitanten opnieuw kunnen werken. Dat is het doel van dit voorstel van wijzigingsordonnantie » (Parl. St., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2021-2022, nr. A-472/1, pp. 1 en 2).
B.1.5. Het bestreden artikel 34bis van de ordonnantie van 27 april 1995 bepaalt : « De in dit hoofdstuk bepaalde afwijkende overgangsregeling wordt uitsluitend ingesteld voor de chauffeurs die voldoen aan alle volgende voorwaarden : 1° houder zijn van een vergunning voor de exploitatie van een dienst voor het verhuren van voertuigen met chauffeur die op basis van een tot de administratie gerichte aanvraag op uiterlijk 15 januari 2021 is afgegeven of in de hoedanigheid van chauffeur werken voor de houder van zo'n vergunning op basis van een arbeids- of zelfstandige samenwerkingsovereenkomst;2° als exploitant-chauffeur in hoofdberoep of als chauffeur die geen exploitant is minstens twintig uur per week werken als chauffeur van het voertuig of van een van de voertuigen waarop de onder 1° bedoelde vergunning betrekking heeft ». B.1.6. Die overgangsregeling laat de chauffeurs die houder zijn van een vergunning voor de exploitatie van een VVC-dienst die uiterlijk op 15 januari 2021 werd aangevraagd of die in de hoedanigheid van chauffeur werken voor de houder van een dergelijke vergunning, uitzonderlijk toe om taxidiensten te verlenen na een voorafgaande reservatie middels een elektronisch platform, zonder dat zij moeten voldoen aan bepaalde voorwaarden die gelden voor het exploiteren van een taxidienst en zonder dat zij als taxidiensten kunnen worden gekwalificeerd. Zij mogen de benaming « taxi » niet gebruiken en mogen geen voorbehouden standplaatsen voor taxi's innemen (artikel 34quater van de ordonnantie van 10 december 2021). De overgangsregeling is van toepassing tot 22 juli 2022, tenzij de regering, uiterlijk op die datum, beslist om de toepassing ervan met maximaal drie maanden te verlengen. Die beslissing tot verlenging mag slechts één keer worden genomen (artikel 34ter van de ordonnantie van 10 december 2021).
B.1.7. In hoofdorde vorderen de verzoekende partijen enkel de vernietiging van de verwijzing, vervat in artikel 34bis van de ordonnantie van 27 april 1995, naar de datum van 15 januari 2021. In ondergeschikte orde vorderen zij de vernietiging van het volledige artikel, maar met handhaving van de gevolgen tot de ordonnantiegever een nieuwe regeling heeft aangenomen.
B.1.8. Met betrekking tot de bewoordingen van de bestreden bepaling moet worden opgemerkt dat de Nederlandse tekst niet ondubbelzinnig is geformuleerd. Waar uit de Franse tekst duidelijk blijkt dat de VVC-vergunning uiterlijk op 15 januari 2021 moet zijn aangevraagd, kan uit de Nederlandse tekst niet met zekerheid worden opgemaakt of de vergunning op die datum moet zijn aangevraagd dan wel zijn afgegeven.
Uit de gecombineerde lezing van de beide tekstversies en rekening houdend met hetgeen in de parlementaire voorbereiding is vermeld (Parl. St., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2021-2022, nr. A-472/3, pp. 4 en 30), blijkt dat de Nederlandse tekst, in overeenstemming met de Franse tekst, zo moet worden begrepen dat de aanvraag van de vergunning op uiterlijk 15 januari 2021 tot de administratie moest zijn gericht.
Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.2.1. Het beroep tot vernietiging werd ingediend door 38 verzoekende partijen, waaronder zowel rechtspersonen als natuurlijke personen.
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement voeren aan dat het beroep tot vernietiging niet ontvankelijk zou zijn wegens gebrek aan belang van de verzoekende partijen.
B.2.2. Bij zijn arrest nr. 60/2022 van 21 april 2022 heeft het Hof geoordeeld : « B.2.5. Artikel 34bis, 1°, van de ordonnantie van 27 april 1995 vermeldt als voorwaarde om de afwijkende overgangsregeling te kunnen genieten, dat de chauffeur ' houder [moet] zijn van een vergunning voor de exploitatie van een dienst voor het verhuren van voertuigen met chauffeur die op basis van een tot de administratie gerichte aanvraag op uiterlijk 15 januari 2021 is afgegeven of in de hoedanigheid van chauffeur werken voor de houder van zo'n vergunning op basis van een arbeids- of zelfstandige samenwerkingsovereenkomst '.
Hoewel het begrip ' chauffeur ' betrekking heeft op een natuurlijke persoon, hebben ook de verzoekende partijen die rechtspersonen zijn een afdoende belang bij de schorsing en de vernietiging van de spildatum van 15 januari 2021, nu de bestreden bepaling tot gevolg heeft dat zij geen taxidiensten met behulp van een elektronisch platform mogen laten verrichten door chauffeurs op wie zij via een arbeidsovereenkomst of een zelfstandige samenwerkingsovereenkomst een beroep doen, indien zij geen VVC-vergunning hebben aangevraagd op uiterlijk 15 januari 2021. Bijgevolg dient het belang van de verzoekende partijen die natuurlijke personen zijn niet te worden onderzocht.
Voorts tonen de bij het Hof ingediende stukken aan dat meerdere verzoekende partijen die rechtspersonen zijn een aanvraag voor een VVC-vergunning hebben ingediend na 15 januari 2021. In tegenstelling tot wat de Brusselse Regering en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement aanvoeren, zou het de verzoekende partijen niet kunnen worden verweten dat zij op het ogenblik van de indiening van hun beroep nog geen houder waren van een VVC-vergunning, aangezien zij geen invloed hebben op de voortgang van het onderzoek van hun aanvraag. Zij dienden bovendien het antwoord op hun aanvraag niet af te wachten alvorens hun beroep in te stellen bij het Grondwettelijk Hof. Aangezien zij hun aanvraag tot vergunning hebben ingediend na 15 januari 2021, zouden ze overigens van de bestreden overgangsregeling worden uitgesloten, zelfs indien ze een vergunning verkregen, zodat hun belang vaststaat ».
B.2.3. Uit het beperkte onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging waartoe het Hof is overgegaan in het kader van de vordering tot schorsing is niet gebleken dat het beroep tot vernietiging en dus de vordering tot schorsing als niet-ontvankelijk moesten worden beschouwd.
B.2.4. In tegenstelling tot wat het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering aanvoeren, bestaat te dezen geen enkel motief eigen aan de vernietigingsprocedure om anders te beslissen.
B.2.5. De excepties worden verworpen.
Ten aanzien van het enige middel B.3.1. De verzoekende partijen leiden een enig middel af uit de schending, door artikel 34bis, 1°, van de ordonnantie van 27 april 1995, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en van artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, in samenhang gelezen met de vrijheid van handel en nijverheid, met het vrij verrichten van diensten, met de vrijheid van ondernemen, met de artikelen II.3, II.4 en III.13 van het Wetboek van economisch recht, en met artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
B.3.2. De verzoekende partijen voeren aan dat artikel 34bis van de ordonnantie van 27 april 1995, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de ordonnantie van 10 december 2021, een niet redelijk verantwoord verschil in behandeling invoert tussen de exploitanten van een VVC-dienst die een vergunning hebben aangevraagd op uiterlijk 15 januari 2021 en de exploitanten van een VVC-dienst die dezelfde aanvraag na die datum hebben ingediend, in zoverre de laatstgenoemden de bij de ordonnantie van 10 december 2021 ingevoerde afwijkende regeling niet kunnen genieten.
B.4. De ordonnantie van 10 december 2021 maakt het de houders van een VVC-vergunning tijdelijk mogelijk om taxidiensten aan te bieden via een elektronisch platform zoals UberX. Het Hof dient te onderzoeken of het verschil in behandeling dat voortvloeit uit artikel 34bis van de ordonnantie van 27 april 1995, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de ordonnantie van 10 december 2021, redelijk verantwoord is, in zoverre enkel de houders van een VVC-vergunning die werd aangevraagd op uiterlijk 15 januari 2021 die tijdelijke regeling kunnen genieten.
B.5.1. De keuze van de datum van 15 januari 2021 valt samen met die van het door het Hof van Beroep te Brussel gewezen arrest.
B.5.2. Bij dat arrest heeft het Hof van Beroep vastgesteld, zij het ten voorlopige titel, dat het gebruik van contracten afgesloten tussen de VVC-ondernemingen en de door « Uber » opgerichte « Platform Rider Association (PRA) », waarbij de houders van een VVC-vergunning vervoersdiensten konden aanbieden via het elektronisch platform UberX, wetsontduiking vormde. Het Hof van Beroep stelde eveneens vast dat de VVC-vergunninghouders die gebruik maakten van het UberX-platform, hun activiteiten uitoefenden zonder de voorwaarden die waren vervat in de ordonnantie van 27 april 1995 na te leven.
B.5.3. Alvorens uitspraak ten gronde te doen heeft het Hof van Beroep aan het Grondwettelijk Hof evenwel twee prejudiciële vragen gesteld.
Het Hof heeft die vragen beantwoord bij zijn arrest nr. 77/2022 van 9 juni 2022. Dat arrest heeft geen invloed op de voorliggende zaak.
B.6.1. Met betrekking tot de door de verzoekende partijen bekritiseerde datum van 15 januari 2021 vermeldt de parlementaire voorbereiding : « Deze overgangsregeling geldt overigens alleen voor exploitanten van VVC-diensten die hun exploitatievergunningen uiterlijk op 15 januari 2021 hebben verkregen, de datum waarop in een ander arrest van het Hof van Beroep te Brussel is geoordeeld dat de juridische constructie waarop het UberX-platform is gebaseerd, wetsontduiking vormt. Het doel van deze beperking is alleen exploitanten die te goeder trouw zijn in aanmerking te laten komen voor de afwijkende overgangsregeling, d.w.z. exploitanten die hun beroepsactiviteit hebben aangevangen zonder zich noodzakelijkerwijs bewust te zijn van het probleem van de niet-naleving van de bepalingen van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende taxidiensten en diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur » (Parl. St., Brussels Hoofdstedelijk Gewest, 2021-2022, nr. A-472/1, p. 2).
B.6.2. Met betrekking tot de keuze voor die datum heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State opgemerkt : « Op basis van enkel maar de datum waarop dat arrest van het Hof van Beroep te Brussel is uitgesproken, namelijk 15 januari 2021, valt echter niet af te leiden dat alleen de exploitanten die tot en met die datum hun activiteit hebben aangevangen, beschouwd moeten worden als exploitanten die ' hun beroepsactiviteit hebben aangevangen zonder zich noodzakelijkerwijs bewust te zijn van het probleem van de niet-naleving van de bepalingen van de ordonnantie betreffende taxidiensten en diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur ', noch dat diegenen die hun beroepsactiviteit hebben aangevangen na die datum, in tegenstelling tot die eerste groep niet beschouwd kunnen worden als exploitanten die te goeder trouw zijn.
De problematiek van de juridische situatie van diensten voor betalend vervoer van personen waarbij gebruikgemaakt wordt van informaticatoepassingen of -platformen, heeft namelijk het voorwerp uitgemaakt van rechtspraak die de stellers van het voorstel zelf in de toelichting omschrijven als een ' juridische saga die al vele jaren aan de gang is tussen de taxisector en de sector van de verhuur van voertuigen met chauffeur '.
In dat verband vormt de keuze van de datum waarop de toegang tot het UberX-platform voor houders van een vergunning voor de exploitatie van een dienst voor het verhuren van voertuigen met chauffeur onderbroken wordt, of op zijn minst de keuze van de datum waarop het Hof van Beroep te Brussel zijn recente arresten gewezen heeft, namelijk 23 november 2021, een oplossing die makkelijker te verantwoorden valt als het gaat om de inachtneming van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie dat vervat ligt in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet » (Parl. St., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2021-2022, nr. A-472/2, p. 5).
B.6.3. In antwoord op de opmerking van de afdeling wetgeving van de Raad van State bij de keuze voor de datum van 15 januari 2021 veeleer dan de datum waarop de toegang tot het UberX-platform voor de houders van een vergunning voor de exploitatie van een dienst voor het verhuren van voertuigen met chauffeur onderbroken werd of de datum van 23 november 2021 die de datum is van het door het Hof van Beroep te Brussel gewezen arrest, vermeldt de parlementaire voorbereiding : « Het arrest van 15 januari wordt relevanter geacht dan dat van 23 november als ' beslissend moment ' om te beoordelen of de betrokkenen te goeder trouw zijn of niet, omdat het Hof op dat moment gewezen heeft op het wetsontduikend karakter van het geldende systeem. De arresten van 23 november, die geen beslissingen ten gronde zijn (het gaat om procedures met betrekking tot het bedrag van de dwangsommen die betaald moeten worden in uitvoering van een vorige beslissing van 2015), namen in deze enkel de conclusies over die in januari van dit jaar al waren getrokken. Bovendien heeft de beslissing van 15 januari ook veel weerklank gekregen in de media, wat resulteerde in vele persartikels, maar ook in televisiedebatten tussen vertegenwoordigers van de taxi- en van de VVC-sector over de gevolgen van deze beslissing. Tot dan waren in eerste aanleg verscheidene andersluidende uitspraken gedaan, wat noopte tot een zeker begrip van de wijze waarop aanvragers van nieuwe VVC-vergunningen begrepen wat al dan niet was toegestaan. Sinds het arrest van het Hof van Beroep van 15 januari 2021 en de daarmee gepaard gaande media-aandacht is deze interpretatie niet langer toegestaan. Elke aanvrager van een nieuwe VVC-vergunning weet - of zou alleszins moeten weten - dat hij de ordonnantie van 1995 overtreedt indien hij onder dekking van deze vergunning beoogt zijn diensten aan te bieden via een elektronisch reservatieplatform. De uitzonderingsregeling die met deze ordonnantie wordt ingevoerd, mag immers niet ten goede komen aan personen die welbewust besloten hebben zich te onttrekken aan het geldend wettelijk kader » (Parl. St., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2021-2022, nr. A-472/3, p. 31).
B.6.4. Opgemerkt moet worden dat, gelet op het advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State, de bestreden bepaling het voordeel van de afwijkende overgangsregeling afhankelijk maakt van de datum waarop een vergunning voor de exploitatie van een VVC-dienst werd aangevraagd, en niet, zoals in het oorspronkelijke voorstel van ordonnantie werd bepaald, van de datum waarop die vergunning werd verleend (Parl. St., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2021-2022, nr.
A-472/2, p. 5, en nr. A-472/3, pp. 4 en 30). Die aanpassing neemt evenwel niet weg dat de datum van 15 januari 2021, waarop het voormelde arrest van het Hof van Beroep is gewezen, bepalend blijft voor de toepassing van de bestreden bepaling.
B.6.5. Hoewel het Hof van Beroep te Brussel bij zijn arrest van 15 januari 2021Relevante gevonden documenten type arrest prom. 15/01/2021 pub. 15/01/2021 numac 2021020152 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot wijziging van het politiebesluit van 4 november 2020 dat uithuiszettingen tijdelijk verbiedt type arrest prom. 15/01/2021 pub. 15/01/2021 numac 2021020153 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest houdende verlenging van het besluit van 26 oktober 2020 tot bepaling van bijkomende maatregelen naast degene die bepaald zijn door de minister van Binnenlandse Zaken om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken type arrest prom. 15/01/2021 pub. 15/01/2021 numac 2021020154 bron brussels hoofdstedelijk gewest Besluit van de Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot wijziging van het politiebesluit van 26 oktober 2020 tot uitvaardiging van een avondklok van 22u tot 6u op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sluiten had vastgesteld dat de juridische constructie waarop het elektronisch UberX-platform was gebaseerd, wetsontduiking vormde en dat de VVC-vergunninghouders die gebruik maakten van dat platform handelden in strijd met de voorwaarden bepaald in de ordonnantie van 27 april 1995, heeft het, alvorens uitspraak ten gronde te doen, prejudiciële vragen gesteld aan het Grondwettelijk Hof. Het Hof van Beroep is niet ingegaan op het verzoek van de appellanten om « Uber BV » en de betrokken VVC-vergunninghouders te bevelen de exploitatie van het UberX-platform te staken. Het is slechts nadat het Hof van Beroep te Brussel op 23 november 2021 het in B.1.3 vermelde arrest heeft gewezen waarbij, onder oplegging van dwangsommen, het bevel tot staking werd bevestigd dat werd opgelegd bij een vonnis van 23 september 2015 door de voorzitter van de Nederlandstalige ondernemingsrechtbank te Brussel, dat het UberX-platform ontoegankelijk werd gemaakt. Het is ook pas na de effectieve stopzetting van het UberX-platform dat de ordonnantiegever een wetgevend optreden noodzakelijk heeft geacht.
B.7. Op grond van het bestreden artikel 34bis van de ordonnantie van 27 april 1995 kunnen alleen de houders van een VVC-vergunning die uiterlijk op 15 januari 2021 werd aangevraagd, de afwijkende overgangsregeling genieten. Zoals is vermeld in B.6.1 had de ordonnantiegever aldus de bedoeling om « alleen exploitanten die te goeder trouw zijn in aanmerking te laten komen voor de afwijkende overgangsregeling, d.w.z. exploitanten die hun beroepsactiviteit hebben aangevangen zonder zich noodzakelijkerwijs bewust te zijn van het probleem van de niet-naleving van de bepalingen van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende taxidiensten en diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur ». Uit de parlementaire voorbereiding van de ordonnantie van 10 december 2021 blijkt dat de ordonnantiegever, door voor de datum van 15 januari 2021 te kiezen, een onderscheid wilde maken naargelang de aanvrager van de vergunning al dan niet te goeder trouw was.
B.8.1. De afwijkende overgangsregeling die werd ingesteld bij de ordonnantie van 10 december 2021 maakt het de houders van een VVC-vergunning voortaan mogelijk om gebruik te maken van een elektronisch platform zoals dat van UberX om ritaanvragen te ontvangen. Het verschil in behandeling dat ontstaat doordat die nieuwe regeling enkel geldt voor de exploitanten die ten laatste op 15 januari 2021 een aanvraag voor een VVC-vergunning hadden ingediend, berust weliswaar op een objectief, maar niet op een pertinent criterium van onderscheid.
B.8.2. Er kan immers niet worden aangenomen dat de exploitanten die een aanvraag voor een VVC-vergunning hebben ingediend na 15 januari 2021, in tegenstelling tot degenen die hun aanvraag uiterlijk op die datum hadden ingediend, niet te goeder trouw zouden zijn. Uit het arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 15 januari 2021 kon immers niet worden afgeleid dat geen aanvragen voor een VVC-vergunning meer mochten worden ingediend, zodat de aanvragers er mochten van uitgaan dat hun aanvraag voor een dergelijke vergunning volgens de normale procedure zou worden behandeld en met hetzelfde gevolg.
Evenmin kan worden verondersteld dat de exploitanten die een vergunning hebben aangevraagd na 15 januari 2021, zulks zouden hebben gedaan met een ander oogmerk dan degenen die uiterlijk op die datum hun vergunning hadden aangevraagd. Het feit dat de bevoegde diensten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest de behandeling van de vergunningaanvragen die na 15 januari 2021 werden ingediend, hebben geblokkeerd, zou in geen geval kunnen verantwoorden dat de aanvragers om die reden van die afwijkende overgangsregeling worden uitgesloten.
B.8.3. Omdat de ordonnantie van 10 december 2021 het thans, zij het tijdelijk, mogelijk maakt voor de houders van een VVC-vergunning om taxidiensten aan te bieden via een platform zoals dat van UberX, mits zij voldoen aan de in de ordonnantie bepaalde voorwaarden, is er derhalve geen redelijke verantwoording voor het feit dat niet alle houders van een VVC-vergunning die werd afgeleverd op grond van de ordonnantie van 27 april 1995 die regeling kunnen genieten en dat enkel degenen die ten laatste op 15 januari 2021 daartoe een aanvraag hebben ingediend, die kunnen genieten.
B.9. Het enige middel is gegrond in zoverre artikel 34bis, 1°, van de ordonnantie van 27 april 1995, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de ordonnantie van 10 december 2021, de afwijkende overgangsregeling die hierbij werd ingevoerd, beperkt tot de houders van een vergunning voor de exploitatie van een VVC-dienst « die op basis van een tot de administratie gerichte aanvraag op uiterlijk 15 januari 2021 is afgegeven ».
B.10. In artikel 34bis, 1°, van de ordonnantie van 27 april 1995 dienen de woorden « die op basis van een tot de administratie gerichte aanvraag op uiterlijk 15 januari 2021 is afgegeven » te worden vernietigd.
Om die redenen, het Hof vernietigt, in artikel 34bis, 1°, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 « betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur », zoals het werd ingevoegd bij artikel 2 van de ordonnantie van 10 december 2021, de woorden « die op basis van een tot de administratie gerichte aanvraag op uiterlijk 15 januari 2021 is afgegeven ».
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 14 juli 2022.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, P. Nihoul