Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 27 juni 2022

Uittreksel uit arrest nr. 11/2022 van 3 februari 2022 Rolnummer 7405 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017 « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedeli Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2022202975
pub.
27/06/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 11/2022 van 3 februari 2022 Rolnummer 7405 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand », gesteld door de Vrederechter van het kanton Aarlen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune en E. Bribosia, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 24 juni 2020, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 25 juni 2020, heeft de Vrederechter van het kanton Aarlen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het de bijdrage aan het fonds voor juridische bijstand ten laste laat van de in het gelijk gestelde eiser in het geval waarin de in het ongelijk gestelde verwerende partij juridische tweedelijnsbijstand geniet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechter stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » (hierna : de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten) met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Uit de motivering van het verwijzingsvonnis blijkt dat het Hof wordt ondervraagd over het verschil in behandeling dat de in het geding zijnde bepaling doet ontstaan tussen twee categorieën van eisers, naargelang zij in het gelijk worden gesteld tegen een verweerder die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet of tegen een verweerder welke die bijstand niet geniet. Enkel de eisers die in het gelijk worden gesteld tegen een verweerder die geen juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, verkrijgen de terugbetaling, ten laste van de verweerder, van de bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand die zij op het ogenblik van de inschrijving op de rol hebben betaald. De eisers die in het gelijk worden gesteld tegen een verweerder die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, verkrijgen niet de terugbetaling van die bijdrage.

B.2.1. Artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, zoals het van toepassing was op het ogenblik dat de prejudiciële vraag is gesteld, vóór de wijziging ervan bij artikel 46 van de wet van 31 juli 2020 « houdende diverse dringende bepalingen inzake justitie » (hierna : de wet van 31 juli 2020), bepaalde : « Tenzij de in het ongelijk gestelde partij van de juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, vereffent het rechtscollege het bedrag van de bijdrage aan het Fonds in de eindbeslissing die in de kosten verwijst ».

B.2.2. Artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, zoals gewijzigd bij artikel 46 van de wet van 31 juli 2020, bepaalt : « Tenzij de in het ongelijk gestelde partij van de juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, of indien de rechter oordeelt dat [zij] zich op het vlak van [haar] bestaansmiddelen in een situatie bevindt waarbij [zij] beroep zou kunnen doen op juridische tweedelijnsbijstand of op rechtsbijstand[,] vereffent het rechtscollege het bedrag van de bijdrage aan het Fonds in de eindbeslissing die in de kosten verwijst ».

Die wijziging is in werking getreden op 17 augustus 2020. Zij werd ingevoerd teneinde gevolg te geven aan het arrest van het Hof nr. 94/2020 van 25 juni 2020 (Parl. St., Kamer, 2019-2020, DOC 55-1295/007, pp. 23-27; DOC 55-1295/008, p. 11). Zij heeft geen weerslag op het onderzoek van de prejudiciële vraag.

B.3.1. De wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten richt een « Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » op bij de Federale Overheidsdienst Justitie (artikel 2). De opbrengsten van het Fonds worden gebruikt ter financiering van de vergoedingen van de advocaten belast met de juridische tweedelijnsbijstand alsmede van de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand (artikel 3). De wetgever heeft de bijdrage aan het Fonds vastgesteld op twintig euro.

Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel 5 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten.

B.3.2. Het fonds wordt gefinancierd met bijdragen die worden geïnd in het kader van gerechtelijke procedures. In artikel 4 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten wordt bepaald in welke zaken de bijdrage verschuldigd is, wie ze dient te betalen en op welke wijze ze wordt geïnd. De wetgever maakt bovendien een onderscheid tussen zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld (artikel 4, § 2), strafzaken (artikel 4, § 3) en zaken voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (artikel 4, § 4).

B.3.3. Voor de zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld, moet in beginsel voor elke gedinginleidende akte één bijdrage worden betaald op het ogenblik van de inschrijving op de rol (artikel 4, § 2, eerste lid, zoals het voortvloeit uit de vernietiging, door het Hof, bij zijn arrest nr. 22/2020 van 13 februari 2020) van de woorden « door elke eisende partij » in die bepaling.

B.3.4. De verplichting om de bijdrage te betalen op het ogenblik van de inschrijving op de rol, gaat evenwel gepaard met uitzonderingen. In zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld, is de bijdrage in geen geval verschuldigd zijn door personen die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand genieten (artikel 4, § 2, tweede lid, 1°).

B.4.1. De bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor de zaken die worden behandeld volgens de burgerlijke rechtspleging, zoals bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, wordt als gerechtskost beschouwd (artikel 1018, eerste lid, 8°, van het Gerechtelijk Wetboek).

B.4.2. Artikel 1017, eerste lid, eerste zin, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat, tenzij bijzondere wetten anders bepalen, ieder eindvonnis, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwijst, onverminderd de overeenkomst tussen partijen, die het eventueel bekrachtigt. Krachtens artikel 1017, eerste lid, tweede zin, worden nutteloze kosten zelfs ambtshalve ten laste gelegd van de partij die ze foutief heeft veroorzaakt.

B.4.3. Artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten is een bijzondere wetsbepaling in de zin van artikel 1017, eerste lid, eerste zin, van het Gerechtelijk Wetboek. Krachtens die bepaling kan de rechter de in het ongelijk gestelde partij die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, niet veroordelen tot het betalen, aan de partij die in het gelijk is gesteld, van het bedrag van de bijdrage aan het Fonds als kosten.

B.5.1. Zoals in B.3.4 is vermeld, betaalt de eiser de bijdrage aan het Fonds op het ogenblik van de inschrijving op de rol niet in de in artikel 4, § 2, tweede lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten bedoelde uitzonderlijke gevallen.

Daaruit vloeit voort dat het in het geding zijnde verschil in behandeling onbestaande is wanneer de eiser die in het gelijk wordt gesteld, geen bijdrage aan het Fonds heeft betaald op het ogenblik van de inschrijving op de rol.

B.5.2. Het Hof onderzoekt de prejudiciële vraag enkel in zoverre zij betrekking heeft op het verschil in behandeling tussen de twee categorieën van eisers, bedoeld in B.1.1, die een bijdrage aan het Fonds hebben betaald op het ogenblik van de inschrijving op de rol.

B.6. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.7. Het verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk in het gelijk worden gesteld tegen een verweerder die al dan niet juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand heeft genoten.

B.8. De forfaitaire bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand beoogt de juridische tweedelijnsbijstand bijkomend te financieren, in het bijzonder gelet op de aanhoudende stijging van het aantal dossiers (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1851/001, p. 3; Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-1851/006, p. 8). Zoals is bepaald in artikel 3 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, worden de opbrengsten van het Fonds gebruikt ter financiering van de vergoedingen van de advocaten belast met de juridische tweedelijnsbijstand alsmede de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand.

B.9.1. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat in beginsel, wanneer de eiser een bijdrage aan het Fonds betaalt op het ogenblik van de inschrijving op de rol overeenkomstig artikel 4, § 2, eerste lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, die definitief verworven is voor het Fonds. In dat geval, op het ogenblik dat uitspraak wordt gedaan over de kosten, werd de eiser ofwel in het gelijk gesteld en verleent de rechter hem een titel om de terugbetaling te verkrijgen van de bijdrage die hij heeft betaald, ten laste van de verweerder, ofwel werd de eiser in het ongelijk gesteld en verkrijgt hij de terugbetaling van die bijdrage niet. Wanneer de eiser geen bijdrage heeft betaald op het ogenblik van de inschrijving op de rol wegens een van de in artikel 4, § 2, tweede lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten bedoelde uitzonderingen, veroordeelt de rechter de in het ongelijk gestelde partij tot « rechtstreekse betaling van de bijdrage aan het fonds, behalve indien zij geniet van juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand » : « De indieners zien de betaling van de bijdrage als volgt verlopen : 1. In zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld Algemeen wordt bepaald dat in zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld, elke eisende partij de bijdrage betaalt op het ogenblik van inschrijving van de zaak op de rol van een rechtbank of hof.Deze initiële betaling van de bijdrage is uitsluitend verschuldigd in hoofde van de eisende partij. De eventuele tussenkomende partij betaalt geen bijdrage. Het bedrag van de bijdrage bedraagt 20 euro. Dit gedeelte van de bijdrage bij aanvang van de procedure is definitief verworven voor de overheid/het Fonds, ook indien de initiatiefnemer de winnaar blijkt.

De bijdrage wordt beschouwd als een kost in de zin van artikel 1018 Gerechtelijk Wetboek. De rechter doet bij zijn eindvonnis of -arrest ook steeds uitspraak over de ' gerechtskosten '. Zo zal de rechter aan de eisende partij die de procedure wint en die de bijdrage heeft betaald, een titel verlenen om van de verliezer terugbetaling te bekomen van wat de winnaar eerder heeft betaald.

In de gevallen waarin de bijdrage niet werd geïnd, overeenkomstig artikel 4, § 2, 2e lid en zoals ook uiteengezet hieronder, veroordeelt de rechter de in het ongelijk gestelde partij tot rechtstreekse betaling van de bijdrage aan het fonds, behalve indien zij geniet van juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand.

Er worden dus enkele uitzonderingen voorzien : zo wordt er geen bijdrage geïnd van de eisende partij : 1° indien zij volledig of gedeeltelijk kosteloze juridische tweedelijnsbijstand dan wel rechtsbijstand geniet; [...] » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-1851/009, pp. 11-12).

B.9.2. Daaruit vloeit voort dat de wetgever heeft gewild, enerzijds, dat de bijdrage aan het Fonds wordt gedragen door de in het ongelijk gestelde partij en, anderzijds, dat de bijdrage niet wordt gedragen door de in het ongelijk gestelde partij indien die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet.

B.10. De in het geding zijnde maatregel is pertinent ten opzichte van het in B.9.2 beoogde doel van de wetgever, wat het tweede aspect ervan betreft, aangezien hij tot gevolg heeft dat, wanneer de eiser die een bijdrage aan het Fonds heeft betaald op het ogenblik van de inschrijving op de rol, in het gelijk wordt gesteld tegen een verweerder die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, de regel volgens welke de bijdrage aan het Fonds in beginsel wordt gedragen door de partij die in het ongelijk wordt gesteld, niet geldt. Hij is evenwel niet pertinent ten opzichte van datzelfde doel, wat het eerste aspect ervan betreft, aangezien hij tot gevolg heeft dat de bijdrage aan het Fonds, in dat geval, wordt gedragen door de partij die in het gelijk wordt gesteld en niet door die welke in het ongelijk wordt gesteld.

Aan het doel van de wetgever, zoals vermeld in B.9.2, zou volledig kunnen worden tegemoetgekomen, waarbij tevens het in het geding zijnde verschil in behandeling wordt vermeden, indien erin was voorzien dat, wanneer de eiser die een bijdrage aan het Fonds heeft betaald op het ogenblik van de inschrijving op de rol, in het gelijk wordt gesteld tegen een verweerder die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, de eiser bij het Fonds de terugbetaling kan verkrijgen van de bijdrage die hij op het ogenblik van de inschrijving op de rol heeft betaald. Een dergelijke maatregel zou het mogelijk maken dat aan de eiser die een bijdrage aan het Fonds heeft betaald op het ogenblik van de inschrijving op de rol het bedrag van die bijdrage steeds wordt terugbetaald, door de verweerder of door het Fonds wanneer hij in het gelijk wordt gesteld, ongeacht de situatie van de verweerder die in het ongelijk wordt gesteld.

Aangezien het doel van de wetgever zou kunnen worden bereikt met een maatregel die minder afbreuk doet aan de rechten van de eisers die een bijdrage aan het Fonds hebben betaald op het ogenblik van de inschrijving op de rol en die in het gelijk worden gesteld tegen een verweerder die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, is het in het geding zijnde verschil in behandeling niet redelijk verantwoord.

B.11. Artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten is niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het de bijdrage aan het fonds voor juridische bijstand ten laste laat van de in het gelijk gestelde eiser in het geval waarin de in het ongelijk gestelde verwerende partij juridische tweedelijnsbijstand geniet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 3 februari 2022.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, P. Nihoul

^