gepubliceerd op 13 oktober 2022
Uittreksel uit arrest nr. 26/2022 van 17 februari 2022 Rolnummer 7433 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 1°, en 3, 1° en 3°, van de wet van 15 maart 2020 « tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie », ing Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters(...)
Uittreksel uit arrest nr. 26/2022 van 17 februari 2022 Rolnummer 7433 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 1°, en 3, 1° en 3°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten « tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie », ingesteld door Vincent Piessevaux en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters P. Nihoul en L. Lavrysen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman, M. Pâques, Y. Kherbache, T. Detienne, D. Pieters, S. de Bethune en E. Bribosia, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter P. Nihoul, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 16 september 2020 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 17 september 2020, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 1°, en 3, 1° en 3°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten « tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 maart 2020) door Vincent Piessevaux, Eléonore Atibala Nolabia, Pascale Bultez, Hubert Druenne, Thierry Fobe, Thierry Lethé, Henri Marechal en Georges Paraskevaidis, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. M. Lebbe, advocaat bij het Hof van Cassatie. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en de context ervan B.1.1. Bij de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten « tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie » (hierna : de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten) wordt de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten « betreffende de euthanasie » (hierna : de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten) op diverse punten gewijzigd en aangevuld.
Allereerst is de verklaring waarmee een persoon, op voorhand, zijn wil te kennen geeft dat euthanasie wordt toegepast wanneer hij zijn wil niet meer kan uiten (ook « wilsverklaring » genoemd) voortaan geldig voor onbepaalde duur (artikel 4, § 1, zesde lid, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, zoals vervangen bij artikel 2, 1°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten). Voordien mocht de wilsverklaring enkel in aanmerking worden genomen indien zij minder dan vijf jaar vóór het begin van de onmogelijkheid, voor diegene die de verklaring opstelt, om zijn wil te uiten, was opgesteld of bevestigd.
Vervolgens heeft de wijziging tot doel de collectieve gewetensclausules te verbieden, waarmee bepaalde zorginstellingen verbieden om binnen hun muren euthanasie toe te passen. Zo wordt erin voorzien dat geen enkele, al dan niet schriftelijke, clausule een arts mag beletten om met inachtneming van de wettelijke voorwaarden euthanasie toe te passen (artikel 14, vierde lid, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, zoals ingevoegd bij artikel 3, 1°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten).
Ten slotte preciseert de wetgever de verplichtingen die worden opgelegd aan een arts die, hetzij op grond van zijn gewetensvrijheid, hetzij op een medische grond, weigert in te gaan op een euthanasieverzoek. Er wordt een nieuwe verplichting gecreëerd : een arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek, moet de patiënt of de vertrouwenspersoon in elk geval (dat wil zeggen ongeacht of de weigering wordt gerechtvaardigd door een gewetensbezwaar dan wel op een medische grond) de contactgegevens bezorgen van een centrum of een vereniging die in euthanasierecht zijn gespecialiseerd (artikel 14, zevende lid, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, zoals ingevoegd bij artikel 3, 3°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten).
B.1.2. De artikelen 2, 1°, en 3, 1° en 3°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten bepalen : «
Art. 2.In artikel 4 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten betreffende de euthanasie worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in paragraaf 1 wordt het zesde lid vervangen als volgt : ' De wilsverklaring is geldig voor onbepaalde duur.'; [...]
Art. 3.In artikel 14 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° tussen het derde en het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende : ' Geen enkele al dan niet schriftelijke clausule mag een arts beletten om met inachtneming van de wettelijke voorwaarden euthanasie toe te passen.'; [...] 3° het vijfde lid, dat het zevende lid wordt, wordt vervangen als volgt : ' De arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek moet de patiënt of de vertrouwenspersoon in elk geval de contactgegevens bezorgen van een centrum of een vereniging die in euthanasierecht zijn gespecialiseerd, alsook op vraag van de patiënt of de vertrouwenspersoon, binnen vier dagen volgend op die vraag het medisch dossier van de patiënt bezorgen aan de door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.' ».
B.1.3. Ingevolge de voormelde wijzigingen, bepalen de artikelen 4 en 14 van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten voortaan : «
Art. 4.§ 1. Elke handelingsbekwame meerderjarige of ontvoogde minderjarige kan, voor het geval dat hij zijn wil niet meer kan uiten, schriftelijk in een wilsverklaring zijn wil te kennen geven dat een arts euthanasie toepast indien deze arts er zich van verzekerd heeft : - dat hij lijdt aan een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening; - hij niet meer bij bewustzijn is; - en deze toestand volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is.
In de wilsverklaring kunnen één of meer meerderjarige vertrouwenspersonen in volgorde van voorkeur aangewezen worden, die de behandelende arts op de hoogte brengen van de wil van de patiënt. Elke vertrouwenspersoon vervangt zijn of haar in de wilsverklaring vermelde voorganger in geval van weigering, verhindering, onbekwaamheid of overlijden. De behandelende arts van de patiënt, de geraadpleegde arts en de leden van het verplegend team kunnen niet als vertrouwenspersoon optreden.
De wilsverklaring kan op elk moment worden opgesteld. Zij moet schriftelijk worden opgemaakt ten overstaan van twee meerderjarige getuigen, van wie er minstens een geen materieel belang heeft bij het overlijden van de patiënt en moet gedateerd en ondertekend worden door degene die de verklaring aflegt, door de getuigen en, in voorkomend geval, door de vertrouwensperso(o)n(e)n.
Indien de persoon die een wilsverklaring wenst op te stellen fysiek blijvend niet in staat is om een wilsverklaring op te stellen en te tekenen, kan hij een meerderjarig persoon, die geen enkel materieel belang heeft bij het overlijden van de betrokkene, aanwijzen, die zijn verzoek schriftelijk opstelt, ten overstaan van twee meerderjarige getuigen, van wie er minstens een geen materieel belang heeft bij het overlijden van de patiënt. De wilsverklaring vermeldt dat de betrokkene niet in staat is te tekenen en waarom. De wilsverklaring moet gedateerd en ondertekend worden door degene die het verzoek schriftelijk opstelt, door de getuigen en, in voorkomend geval, door de vertrouwenspersoon of vertrouwenspersonen.
Bij de wilsverklaring wordt een medisch getuigschrift gevoegd als bewijs dat de betrokkene fysiek blijvend niet in staat is de wilsverklaring op te stellen en te tekenen.
De wilsverklaring is geldig voor onbepaalde duur.
De wilsverklaring kan op elk moment aangepast of ingetrokken worden.
De Koning bepaalt hoe de wilsverklaring wordt opgesteld, geregistreerd en herbevestigd of ingetrokken en via de diensten van het Rijksregister aan de betrokken artsen wordt meegedeeld. § 2. De arts die euthanasie toepast, tengevolge een wilsverklaring zoals voorzien in § 1, pleegt geen misdrijf indien deze arts er zich van verzekerd heeft dat de patiënt : - lijdt aan een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening; - hij niet meer bij bewustzijn is; - en deze toestand volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is; en hij de in deze wet voorgeschreven voorwaarden en procedures heeft nageleefd.
Onverminderd de bijkomende voorwaarden die de arts aan zijn ingrijpen wenst te verbinden en op voorwaarde dat de enige of de in laatste instantie aangewezen vertrouwenspersoon zich niet in één van de vier in § 1, tweede lid, tweede zin, beoogde situaties bevindt, moet hij vooraf : 1° een andere arts raadplegen over de onomkeerbaarheid van de medische toestand van de patiënt en hem op de hoogte brengen van de redenen voor deze raadpleging.De geraadpleegde arts neemt inzage van het medisch dossier en onderzoekt de patiënt. Hij stelt een verslag op van zijn bevindingen. Indien in de wilsverklaring een vertrouwenspersoon wordt aangewezen brengt de behandelende arts deze vertrouwenspersoon op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging.
De geraadpleegde arts moet onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelende arts en bevoegd om over de aandoening in kwestie te oordelen; 2° indien er een verplegend team is dat in regelmatig contact staat met de patiënt, de inhoud van de wilsverklaring bespreken met het team of leden van dat team;3° indien in de wilsverklaring een vertrouwenspersoon wordt aangewezen, het verzoek van de patiënt met hem bespreken;4° indien in de wilsverklaring een vertrouwenspersoon wordt aangewezen, de inhoud van de wilsverklaring bespreken met de naasten van de patiënt die door de vertrouwenspersoon zijn aangewezen. De wilsverklaring en, alsook alle handelingen van de behandelende arts en hun resultaat, met inbegrip van het verslag van de geraadpleegde arts, worden regelmatig opgetekend in het medisch dossier van de patiënt ». «
Art. 14.Het verzoek en de wilsverklaring bedoeld in de artikelen 3 en 4 van deze wet hebben geen dwingende waarde.
Geen arts kan worden gedwongen euthanasie toe te passen.
Geen andere persoon kan worden gedwongen mee te werken aan het toepassen van euthanasie.
Geen enkele al dan niet schriftelijke clausule mag een arts beletten om met inachtneming van de wettelijke voorwaarden euthanasie toe te passen.
Weigert de geraadpleegde arts op grond van zijn gewetensvrijheid euthanasie toe te passen, dan moet hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig en ten laatste binnen zeven dagen na de eerste formulering van het verzoek laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht en de patiënt of de vertrouwenspersoon doorverwijst naar een andere door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts.
Weigert de geraadpleegde arts euthanasie toe te passen op een medische grond, dan dient hij dit de patiënt of de eventuele vertrouwenspersoon tijdig te laten weten, waarbij hij de redenen van zijn weigering toelicht. In dat geval wordt die medische grond opgetekend in het medisch dossier van de patiënt.
De arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek moet de patiënt of de vertrouwenspersoon in elk geval de contactgegevens bezorgen van een centrum of een vereniging die in euthanasierecht zijn gespecialiseerd, alsook op vraag van de patiënt of de vertrouwenspersoon, binnen vier dagen volgend op die vraag het medisch dossier van de patiënt bezorgen aan de door de patiënt of door de vertrouwenspersoon aangewezen arts ».
Ten aanzien van de ontvankelijkheid B.2. De Ministerraad voert aan dat de verzoekende partijen niet doen blijken van een belang om de vernietiging van de artikelen 2, 1°, en 3, 1°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten te vorderen.
B.3. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.
B.4.1. De verzoekende partijen zijn natuurlijke personen. Drie verzoekende partijen zijn arts. Het belang van de verzoekende partijen om de vernietiging van de artikelen 2, 1°, en 3, 1°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten te vorderen, dient voor elk van die bepalingen afzonderlijk te worden onderzocht.
B.4.2. Artikel 2, 1°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten bepaalt dat de wilsverklaring waarmee iemand op voorhand zijn wil te kennen geeft dat euthanasie wordt toegepast voor het geval dat hij zijn wil niet meer kan uiten, geldig is voor onbepaalde duur.
In zoverre het mogelijk van toepassing is op leden van de naaste familie van de verzoekende partijen die een dergelijke wilsverklaring hebben opgesteld, kan het voormelde artikel 2, 1°, het familiaal leven van de verzoekende partijen rechtstreeks en ongunstig raken, waardoor zij doen blijken van het vereiste belang.
B.4.3. Artikel 3, 1°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten bepaalt dat geen enkele al dan niet schriftelijke clausule een arts mag beletten om met inachtneming van de wettelijke voorwaarden euthanasie toe te passen.
De verzoekende partijen tonen niet aan in welk opzicht die bepaling hun situatie rechtstreeks en ongunstig zou kunnen raken. De verzoekende partijen zijn geen zorginstellingen die, bij ontstentenis van het bestreden artikel 3, 1°, in staat zouden zijn om de artsen die er werken te verbieden om euthanasie toe te passen. Zij voeren evenmin aan dat zij zulk een zorginstelling hebben opgericht of zouden willen oprichten.
Het feit dat, volgens de verzoekende partijen, artikel 3, 1°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten de toegang tot euthanasie zou « vergemakkelijken » voor hun naasten en de onmogelijkheid, voor hen en voor hun naasten, om op het gepaste ogenblik een zorginstelling te kiezen waarbinnen euthanasie niet wordt toegepast, zouden in voorkomend geval onrechtstreekse gevolgen zijn van het verbod dat vervat is in het genoemde artikel 3, 1°.
De verzoekende partijen doen bijgevolg niet blijken van het vereiste belang om de vernietiging van artikel 3, 1°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten te vorderen.
B.4.4. Het beroep is niet ontvankelijk in zoverre het betrekking heeft op artikel 3, 1°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten.
B.5.1. De Ministerraad voert aan dat de tussenkomende partijen, in zoverre zij, enerzijds, een inmenging bekritiseren, niet alleen in de rechten van de personen die een zorginstelling hebben opgericht of wensen op te richten of die deel uitmaken van de beslissingsorganen van zulk een instelling, en voor wie euthanasie niet kan worden verzoend met hun geweten, maar ook in de eigenlijke rechten van de zorginstellingen en in zoverre zij, anderzijds, de onmogelijkheid bekritiseren, voor de ziekenhuizen, om euthanasie te onderwerpen aan een strenger reglementair kader dan het wettelijke kader, nieuwe middelen opwerpen die bijgevolg, niet ontvankelijk zijn.
B.5.2. De grieven aangevoerd door de tussenkomende partijen kunnen slechts in aanmerking worden genomen in zoverre zij aansluiten bij de in het verzoekschrift geformuleerde middelen. Artikel 87, § 2, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof staat immers niet toe, in tegenstelling tot artikel 85, dat in een memorie van tussenkomst nieuwe middelen worden geformuleerd.
In zoverre zij, enerzijds, een inmenging bekritiseren in de eigenlijke rechten van de zorginstellingen en, anderzijds, de onmogelijkheid, voor de ziekenhuizen, om euthanasie te onderwerpen aan een strenger reglementair kader dan het wettelijke kader, voeren de tussenkomende partijen nieuwe middelen aan, die bijgevolg niet ontvankelijk zijn.
Ten gronde Wat betreft de verplichting om de patiënt of de vertrouwenspersoon te oriënteren in geval van weigering om in te gaan op een euthanasieverzoek B.6. De verzoekende partijen leiden een tweede middel af uit de schending, door artikel 3, 3°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten, van de artikelen 10, 11 en 19 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 9 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
De verzoekende partijen voeren aan dat het bestreden artikel 3, 3°, het recht op gewetensvrijheid schendt van de artsen die weigeren in te gaan op een euthanasieverzoek, in zoverre het de artsen verplicht om de patiënt of de vertrouwenspersoon door te verwijzen naar « een centrum of een vereniging die in euthanasierecht zijn gespecialiseerd ». De verzoekende partijen doen gelden dat hun grief ook geldt voor de artsen die, zonder dat zij gekant zijn tegen euthanasie, oordelen dat de wettelijke voorwaarden voor een euthanasie niet zijn vervuld in een welbepaald geval.
B.7. Overeenkomstig artikel 14, zevende lid, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten, zoals ingevoegd bij artikel 3, 3°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten, moet een arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek, in elk geval (dat wil zeggen ongeacht of de weigering is gerechtvaardigd door een gewetensbezwaar dan wel door een medische grond) aan de patiënt of de vertrouwenspersoon de contactgegevens bezorgen van « een centrum of een vereniging die in euthanasierecht zijn gespecialiseerd ».
B.8. Volgens de parlementaire voorbereiding strekt die verplichting ertoe rekening te houden met de situatie waarin een patiënt of diens vertrouwenspersoon niet zelf een andere arts wil of kan aanwijzen.
Bedoeling is de patiënt te begeleiden bij het doorlopen van de procedure inzake het euthanasieverzoek, zonder afbreuk te doen aan de gewetensvrijheid van de arts die weigert de euthanasie uit te voeren (Parl. St., Kamer, 2019-2020, DOC 55-0523/012, p. 4).
Zoals het was aangenomen in de Kamercommissie, voorzag het wetsvoorstel dat ten grondslag ligt aan de bestreden bepaling in de verplichting, voor de geraadpleegde arts die weigert een euthanasie uit te voeren op basis van zijn gewetensvrijheid, om de patiënt of diens vertrouwenspersoon naar een andere arts door te verwijzen. Op verzoek van de afdeling wetgeving van de Raad van State heeft de wetgever uiteindelijk beslist om die verplichting, die had kunnen worden beschouwd als een buitensporige aantasting van de gewetensvrijheid van de gewetensbezwaarde arts, te vervangen door een verplichting om de patiënt of de vertrouwenspersoon de contactgegevens te bezorgen van « een centrum of een vereniging die in euthanasierecht zijn gespecialiseerd ».
B.9. In zoverre het ertoe strekt het recht van de patiënt of bewoner om te kunnen verzoeken om euthanasie te versterken en, bijgevolg, diens recht « om te beslissen op welke wijze en op welk ogenblik zijn leven moet eindigen », dat voortvloeit uit het recht op eerbiediging van het privéleven (EHRM, 20 januari 2011, Haas t. Zwitserland, § 51; zie ook EHRM, 19 juli 2012, Koch t. Duitsland, § 52; 14 mei 2013, Gross t. Zwitserland, § 59), streeft artikel 3, 3°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten een legitiem doel na in de zin van artikel 9, lid 2, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het gezondheidssysteem moet immers zodanig worden georganiseerd dat wordt gewaarborgd dat een daadwerkelijke uitoefening van de gewetensvrijheid van artsen de patiënten niet belet om toegang te krijgen tot de diensten waarop zij krachtens de toepasselijke wetgeving recht hebben (EHRM, 26 mei 2011, R.R. t. Polen, § 206).
Uit het voorgaande blijkt dat de wetgever rekening heeft gehouden met de gewetensvrijheid van de betrokken artsen. De wetgever kon redelijkerwijs eisen, van een arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek, dat hij de nuttige informatie bezorgt die de betrokkene in staat stelt om een euthanasieverzoek in te dienen. In tegenstelling tot hetgeen de verzoekende partijen beweren, zou het bezorgen van neutrale informatie over de mogelijkheden betreffende het levenseinde aan de patiënt of aan diens vertrouwenspersoon in een dergelijke situatie, zonder hem minimaal de contactgegevens te bezorgen van een persoon of een vereniging die nuttige hulp kan bieden, niet volstaan om het in B.8 vermelde doel van de wetgever te verwezenlijken. De bestreden verplichting is eveneens pertinent wanneer een arts om medische redenen weigert in te gaan op een euthanasieverzoek. De patiënt heeft het recht om zich tot een andere arts te wenden, overeenkomstig artikel 6 van de wet van 22 augustus 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 22/08/2002 pub. 26/09/2002 numac 2002022737 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende de rechten van de patiënt sluiten « betreffende de rechten van de patiënt ». Ten slotte, ongeacht of de weigering van de arts is ingegeven door een gewetensbezwaar of door een medische grond, wordt de beoordeling van die arts geenszins ter discussie gesteld.
B.10. De verplichting die de bestreden bepaling oplegt aan een arts die weigert in te gaan op een euthanasieverzoek, is beperkt en eerbiedigt de gewetensvrijheid van de arts en diens keuze om de euthanasie niet uit te voeren, alsook de rechten van de patiënt.
Het tweede middel is niet gegrond.
Wat de onbepaalde duur van de wilsverklaring betreft B.11. De verzoekende partijen leiden een derde middel af uit de schending, door artikel 2, 1°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten, van de artikelen 10, 11 en 23, eerste lid, van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 2 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.
Volgens de verzoekende partijen zal het feit dat aan de wilsverklaring een onbeperkte geldigheidsduur wordt toegekend, tot situaties leiden waarin, in de loop der jaren, diegene die de verklaring heeft opgesteld, zal vergeten dat hij ze heeft opgesteld of zijn geestelijke vermogens zal verliezen en dus niet langer in staat zal zijn om op zijn wilsverklaring terug te komen. Er zou bijgevolg een reëel risico zijn dat euthanasie wordt toegepast op personen van wie het standpunt intussen is geëvolueerd. De bestreden bepaling zou dus het recht op leven schenden, tegenover hetwelk de overheden een positieve beschermingsplicht hebben (eerste onderdeel). De verzoekende partijen doen vervolgens gelden dat de bestreden bepaling de persoon discrimineert die een bepaalde geldigheidsduur wenst toe te kennen aan zijn wilsverklaring maar die niet meer in staat is om dat te doen, ten opzichte van de persoon die een onbepaalde geldigheidsduur aan zijn wilsverklaring wenst toe te kennen (tweede onderdeel).
B.12.1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet verbieden elke discriminatie, ongeacht de oorsprong ervan. Artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bevat een soortgelijk discriminatieverbod, wat het genot van de in dat Verdrag erkende rechten en vrijheden betreft.
B.12.2. Artikel 23, eerste lid, van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden ».
B.12.3. Artikel 2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « 1. Het recht van eenieder op het leven wordt beschermd door de wet.
Niemand mag opzettelijk van het leven worden beroofd, tenzij bij wege van tenuitvoerlegging van een vonnis, dat is uitgesproken door een rechtbank, wegens een misdrijf waarop de wet de doodstraf heeft gesteld. 2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied, ingeval zij het gevolg is van geweld, dat absoluut noodzakelijk is : a) ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;b) ten einde een rechtmatige arrestatie te verrichten of het ontsnappen van iemand, die op rechtmatige wijze gevangen wordt gehouden, te voorkomen;c) ten einde, door middel van wettige maatregelen, een oproer of opstand te onderdrukken ». B.13.1. In de oorspronkelijke formulering ervan, bepaalde artikel 4, § 1, zesde lid, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten dat « met de wilsverklaring [...] alleen rekening [kon] gehouden worden indien zij minder dan vijf jaar vóór het moment waarop betrokkene zijn wil niet meer [kon] uiten, [was] opgesteld of bevestigd ».
B.13.2. Artikel 121 van de wet van 5 mei 2019Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/2019 pub. 24/05/2019 numac 2019030435 bron federale overheidsdienst justitie Wet houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek sluiten « houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek » bracht de geldigheidsduur van de wilsverklaringen op tien jaar en bood diegene die de verklaring aflegde de mogelijkheid om zelf de geldigheidsduur te bepalen, op voorwaarde dat hij zijn wilsverklaring registreerde. Bij gebrek aan een koninklijk uitvoeringsbesluit, heeft die wijziging geen uitwerking gekregen.
B.13.3. De wetgever bepaalde uiteindelijk, bij artikel 2, 1°, van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 23/03/2020 numac 2020040680 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de wetgeving betreffende de euthanasie sluiten, dat de wilsverklaring voortaan geldig zou zijn voor onbepaalde duur.
De auteurs van het wetsvoorstel, dat ten grondslag ligt aan de bestreden bepaling, stelden : « Dit wetsvoorstel strekt tot het opheffen van de beperkte geldigheidsduur van vijf jaar voor de wilsverklaring inzake euthanasie: aangezien iedereen die het wenst zijn/haar verklaring kan intrekken of wijzigen, heeft het geen zin een dergelijke administratieve verplichting op te leggen.
Door het opleggen van die vijfjaarlijkse hernieuwing, wilden de auteurs van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten bewerkstelligen dat de euthanasiewens van een niet bij bewustzijn zijnde persoon up-to-date was. Thans blijkt echter dat die verplichting angst veroorzaakt bij wie een dergelijke wilsverklaring heeft opgesteld.
Sommige personen willen zelfs geen dergelijke verklaring meer opstellen, uit vrees dat ervan wordt uitgegaan dat ze niet langer euthanasie wensen mocht de vervaltermijn van die verklaring (vijf jaar) verstreken zijn op het ogenblik dat zij zich in een medische situatie bevinden die overeenstemt met de bepalingen van de euthanasiewet » (Parl. St., Kamer, BZ 2019, DOC 55-0523/001, pp. 4-5).
Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de afschaffing van de beperkte geldigheidsduur van de wilsverklaring ertoe strekt « de vrije keuze van mensen [te versterken] en die vrije keuze [te laten] voorgaan op administratieve verplichtingen » (Parl. St., Kamer, 2019-2020, DOC 55-0523/004, p. 4). De verplichting om de wilsverklaring om de vijf jaar te hernieuwen, veroorzaakte problemen, gelet op de administratieve verplichtingen die een dergelijke procedure impliceerde voor personen die vaak fysiek verzwakt waren en op het risico dat de persoon die de verklaring had opgesteld zou vergeten die te hernieuwen (ibid., p. 5; Parl. St., Kamer, BZ 2019, DOC 55-0523/001, pp. 4-5). Wanneer diegene die de wilsverklaring heeft opgesteld, vergeet die te hernieuwen, is er onzekerheid over zijn intentie en bestaat er een risico dat die intentie uiteindelijk niet wordt gerespecteerd.
Volgens de auteurs van het wetsvoorstel dat ten grondslag ligt aan de bestreden bepaling, laat de mogelijkheid, voor diegene die de verklaring heeft opgesteld, om op welk ogenblik ook zijn wilsverklaring te wijzigen of in te trekken toe de keuzevrijheid van eenieder veilig te stellen (Parl. St., Kamer, BZ 2019, DOC 55-0523/001, pp. 4-5), en maakt zij het overbodig de mogelijkheid om aan de verklaring een beperkte geldigheidsduur toe te kennen, te behouden (Parl. St., Kamer, 2019-2020, DOC 55-0523/013, p. 3).
Er werden meerdere amendementen ingediend om diegene die de verklaring opstelt de mogelijkheid te bieden om te opteren voor een verklaring waarvan de geldigheidsduur beperkt is. Die amendementen werden verworpen om reden dat zulk een wijziging opnieuw aanleiding zou kunnen geven tot rechtsonzekerheid, terwijl « de bedoeling van de invoering van de onbeperkte geldigheidsduur [...] net [is] om alle mogelijke discussies over vervallen wilsverklaringen uit te sluiten » (ibid., pp. 3-4 en 8). « Een wilsverklaring voor onbepaalde duur zorgt voor duidelijkheid. Er kan niet vergeten worden om ze te verlengen » (Integraal Verslag, Kamer, 5 maart 2020, CRIV 55 PLEN 026, p. 68). Die verwerping werd ook gemotiveerd door de situatie van de ernstig verzwakte patiënten, voor wie een hernieuwing van de wilsverklaring problematisch zou blijven in geval van handhaving van een beperkte geldigheidsduur (Parl. St., Kamer, 2019-2020, DOC 55-0523/013, p. 7).
Zoals samengevat door een lid van de bevoegde commissie, is het doel van de bestreden bepaling « het garanderen dat de wil en het recht op zelfbeschikking van patiënten worden nageleefd, en het vermijden van rechtsonzekerheid » (ibid., p. 8).
B.14. Het recht op leven, zoals gewaarborgd bij artikel 2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, houdt voor de wetgever een verplichting in om de nodige maatregelen te nemen teneinde « de kwetsbare personen te beschermen, zelfs tegen handelingen waarmee zij hun eigen leven in gevaar brengen », hetgeen met name inhoudt dat hij erover moet waken te beletten dat « een individu een einde maakt aan zijn leven wanneer zijn beslissing niet vrij en met volle kennis van zaken is genomen » (EHRM, 20 januari 2011, Haas t. Zwitserland, § 54).
Zulk een positieve verplichting tot het nemen van maatregelen ter bescherming van de fysieke integriteit van kwetsbare personen heeft tot gevolg dat, wanneer de wetgever euthanasie mogelijk maakt op basis van een wilsverklaring, hij een procedure moet invoeren die waarborgt dat een dergelijke wilsverklaring, op het ogenblik dat de euthanasie wordt uitgevoerd, wel degelijk overeenstemt met de vrije wil van de betrokkene.
B.15. In het kader van het onderzoek van het eerste onderdeel, staat het aan het Hof na te gaan of, met de bestreden bepaling, de wetgever een regeling heeft ingevoerd die waarborgt dat, wanneer de euthanasie wordt uitgevoerd, de wilsverklaring daadwerkelijk overeenstemt met de vrije en actuele wil van diegene die de verklaring heeft opgesteld, met inachtneming van de positieve verplichting waartoe de Staat gehouden is, namelijk het recht op leven beschermen.
B.16.1. Zoals in de parlementaire voorbereiding is vermeld, « [vereist] de wilsverklaring inzake euthanasie [...] de inachtneming van een aantal vormelijke voorwaarden (getuigen, vertrouwenspersonen enzovoort) en is [zij] wettelijk goed geregeld. Het opstellen van een dergelijke verklaring is een weloverwogen demarche » (Parl. St., Kamer, 2019-2020, DOC 55-0523/008, pp. 6-7). Een intrekking of aanpassing van de wilsverklaring is op elk moment mogelijk (artikel 4, § 1, zevende lid, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten) en is relatief eenvoudig, in elk geval in vergelijking met de formaliteiten die voordien van toepassing waren bij een hernieuwing van de verklaring.
Die mogelijkheid tot intrekking of aanpassing laat toe de keuzevrijheid van diegene die de verklaring opstelt veilig te stellen en te waarborgen dat de verklaring overeenstemt met de meest recente wil van diegene die de verklaring opstelt dat euthanasie zal worden uitgevoerd wanneer hij zijn wil niet meer zou kunnen uiten. Het toekennen van een onbepaalde geldigheidsduur aan de wilsverklaring is dus niet zonder redelijke verantwoording.
B.16.2. Wat betreft het door de verzoekende partijen vermelde risico dat, in de loop der jaren, diegene die de verklaring heeft opgesteld vergeet dat hij een wilsverklaring heeft opgesteld of dat hij van mening verandert over de kwestie, dient te worden vastgesteld dat het toekennen van een beperkte geldigheidsduur aan de wilsverklaring niet het risico doet verdwijnen dat diegene die de verklaring heeft opgesteld, zijn verklaring vergeet te hernieuwen. De keuze van de wetgever om te voorkomen dat zulk een situatie zich voordoet, door het uitsluiten van de mogelijkheid om een beperkte duur toe te kennen aan de wilsverklaring en dus een grotere nadruk te leggen op het recht op zelfbeschikking van diegene die de verklaring opstelt, is niet onredelijk. Voor het overige belet niets de betrokken personen om, in voorkomend geval in overleg met hun naasten en de betrokken beroepsbeoefenaars, regelmatig hun standpunt te heroverwegen (Parl.
St., Kamer, 2019-2020, DOC 55-0523/013, p. 4). Bovendien legt artikel 4, § 2, tweede lid, 2°, 3°, en 4°, van de wet van 28 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/05/2002 pub. 22/06/2002 numac 2002009590 bron ministerie van justitie Wet betreffende de euthanasie sluiten aan de arts de verplichting op om de inhoud van de wilsverklaring te bespreken met het verplegend team of de leden van dat team, om het verzoek van de patiënt te bespreken met de vertrouwenspersoon indien in de wilsverklaring een vertrouwenspersoon wordt aangewezen, en om de inhoud van de wilsverklaring te bespreken met de naasten van de patiënt die door de vertrouwenspersoon zijn aangewezen.
B.17. Het eerste onderdeel van het derde middel is niet gegrond.
B.18. Rekening houdend met hetgeen in B.16.2 is vermeld en zonder dat moet worden vastgesteld of de vergeleken personen zich in situaties bevinden die objectief verschillen in het licht van de bestreden maatregel, is het niet noodzakelijk het tweede onderdeel van het middel te onderzoeken.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 17 februari 2022.
De griffier, De voorzitter, F. Meersschaut P. Nihoul