Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 04 juli 2022

Uittreksel uit arrest nr. 183/2021 van 16 december 2021 Rolnummer 7489 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 15 maart 2020 « tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebru Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021206123
pub.
04/07/2022
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 183/2021 van 16 december 2021 Rolnummer 7489 In zake : het beroep tot vernietiging van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 26/06/2020 numac 2020041875 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft type wet prom. 15/03/2020 pub. 01/09/2020 numac 2020010422 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2020 pub. 30/03/2020 numac 2020030355 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop en de wet van 13 juli 1976 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, en van de Bijlage, opgemaakt te Parijs op 18 november 1974 sluiten « tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft », ingesteld door de nv « British American Tobacco Belgium ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters L. Lavrysen en P. Nihoul, en de rechters T. Giet, J. Moerman, M. Pâques, D. Pieters en S. de Bethune, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter L. Lavrysen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 22 december 2020 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 28 december 2020, heeft de nv « British American Tobacco Belgium », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. T. Bosly, Mr. J. Wauters, Mr.

C. Goossens en Mr. W. Van de Wiele, advocaten bij de balie te Brussel, en door Mr. S. Sottiaux en Mr. J. Roets, advocaten bij de balie van Antwerpen, beroep tot vernietiging ingesteld van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 26/06/2020 numac 2020041875 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft type wet prom. 15/03/2020 pub. 01/09/2020 numac 2020010422 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2020 pub. 30/03/2020 numac 2020030355 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop en de wet van 13 juli 1976 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, en van de Bijlage, opgemaakt te Parijs op 18 november 1974 sluiten « tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 26 juni 2020, tweede editie). (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden wet en haar context B.1. De wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 26/06/2020 numac 2020041875 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft type wet prom. 15/03/2020 pub. 01/09/2020 numac 2020010422 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2020 pub. 30/03/2020 numac 2020030355 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop en de wet van 13 juli 1976 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, en van de Bijlage, opgemaakt te Parijs op 18 november 1974 sluiten « tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft » (hierna : de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 26/06/2020 numac 2020041875 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft type wet prom. 15/03/2020 pub. 01/09/2020 numac 2020010422 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2020 pub. 30/03/2020 numac 2020030355 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop en de wet van 13 juli 1976 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, en van de Bijlage, opgemaakt te Parijs op 18 november 1974 sluiten) wijzigt de reclameregeling voor « tabaksproducten ».

B.2.1. De reclameregeling voor « tabaksproducten » is vastgesteld bij artikel 7, § 2bis, van de wet van 24 januari 1977 « betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten » (hierna : de Voedingsmiddelenwet).

Artikel 7, § 2bis, van de Voedingsmiddelenwet, vóór de wijziging ervan bij de bestreden wet, bepaalde : « 1° Het is verboden reclame te voeren voor en te sponsoren door tabak, producten op basis van tabak en soortgelijke producten, hierna tabaksproducten genoemd.

Als reclame en sponsoring worden beschouwd elke mededeling of handeling die rechtstreeks of onrechtstreeks tot doel heeft de verkoop te bevorderen, ongeacht de plaats, de aangewende communicatiemiddelen of de gebruikte technieken. 2° Het in het 1° bedoelde verbod is niet van toepassing op : - reclame voor tabaksproducten in dagbladen en tijdschriften die buiten de Europese Unie worden uitgegeven, behoudens wanneer die reclame of de invoer van dergelijke dagbladen of tijdschriften er hoofdzakelijk toe strekt tabaksproducten op de Belgische of communautaire markt te promoten; - de incidentele reclame voor tabaksproducten in het kader van de mededeling aan het publiek van evenementen in het buitenland, behoudens wanneer die reclame of de mededeling aan het publiek van het evenement er hoofdzakelijk toe strekt reclame voor tabaksproducten te voeren voor de Belgische markt; - het aanbrengen van het merk van een tabaksproduct op affiches in en aan de voorgevel van tabakswinkels en van krantenwinkels die tabaksproducten verkopen; - reclame voor tabaksproducten in gedrukte publicaties, die uitsluitend bestemd zijn voor personen die werkzaam zijn in de tabakshandel. [...] ».

Uit die wetsbepaling, alsmede uit de wordingsgeschiedenis van haar voorgangers, vloeit voort dat voor « tabaksproducten », zowel op basis van tabak als op basis van andere bestanddelen (« soortgelijke producten »; Parl. St., Senaat, 1963-1964, nr. 225, p. 6), en ongeacht of ze worden verbruikt door middel van een verbrandingsproces, een algemeen verbod op (merk)reclame geldt, maar dat in een aantal uitzonderingen op dat verbod is voorzien.

B.2.2. De reclameregeling is het resultaat van een wetgevingsproces waarin de wetgever de uitdagingen, de maatschappelijke problemen en kosten, de tekortkomingen van de regelgeving, de voor- en nadelen van een strikte reclameregeling voor « tabaksproducten » heeft overwogen en de mate waarin hij diende op te treden. Hij heeft deskundigen gehoord over de negatieve gevolgen van roken voor de gezondheid, de impact van reclame op het gedrag van jongeren, en de gevolgen van een reclameverbod voor de betrokken sectoren (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 346/4, pp. 5-22).

B.2.3. De wetgever beoogde met die regeling de volksgezondheid doelmatig te beschermen en het tabaksgebruik geleidelijk te verminderen (Parl. St., Kamer, 1974-1975, nr. 563/1, p. 2; Kamer, 1995-1996, nr. 346/1, p. 3). Hij wenste in het bijzonder op te treden tegen de negatieve gevolgen van « tabaksproducten » en de rol die reclame speelt bij het aantrekken van nieuwe gebruikers en het aanzetten tot gebruiken van die producten, vooral bij jongeren (Parl.

St., Kamer, 1995-1996, nr. 346/1, pp. 2-3). Hij streefde ernaar de tekortkomingen in de bestaande reclameregels aan te pakken en met een omvattende regeling te verhinderen dat het algemene verbod op (merk)reclame voor de geviseerde producten zou worden omzeild (Parl.

St., Kamer, 1995-1996, nr. 346/1, p. 3). Hij wou tegelijkertijd met beperkte uitzonderingen tegemoetkomen aan een aantal moeilijkheden die een absoluut verbod met zich zou meebrengen (Parl. St., Kamer, 1995-1996, nr. 346/6, pp. 2-3).

B.3.1. Artikel 2 van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 26/06/2020 numac 2020041875 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft type wet prom. 15/03/2020 pub. 01/09/2020 numac 2020010422 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2020 pub. 30/03/2020 numac 2020030355 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop en de wet van 13 juli 1976 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, en van de Bijlage, opgemaakt te Parijs op 18 november 1974 sluiten bepaalt : « In artikel 7, § 2bis, 2°, van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, ingevoegd bij de wet van 10 december 1997, gewijzigd bij de wet van 19 juli 2004 en bij de wet van 18 december 2016, worden de woorden ' - het aanbrengen van het merk van een tabaksproduct op affiches in en aan de voorgevel van tabakswinkels en van krantenwinkels die tabaksproducten verkopen; ' opgeheven ».

Artikel 3 van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 26/06/2020 numac 2020041875 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft type wet prom. 15/03/2020 pub. 01/09/2020 numac 2020010422 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2020 pub. 30/03/2020 numac 2020030355 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop en de wet van 13 juli 1976 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, en van de Bijlage, opgemaakt te Parijs op 18 november 1974 sluiten bepaalt : « Deze wet treedt in werking op 1 januari 2021 ».

Uit de voormelde artikelen vloeit voort dat het reclameverbod voor « tabaksproducten » vanaf 1 januari 2021 wordt uitgebreid door een bestaande uitzondering op het voeren van reclame voor « tabaksproducten » op te heffen.

B.3.2. De wetgever beoogde - zoals in de binnen de Wereldgezondheidsorganisatie gesloten Kaderovereenkomst inzake de bestrijding van het tabaksgebruik wordt erkend - in het kader van een allesomvattende aanpak van de strijd tegen tabak, roken en de gevolgen ervan, een kentering teweeg te brengen door bijkomende maatregelen betreffende reclame voor « tabaksproducten » te nemen om zo de risico's voor de volksgezondheid te verminderen. De bestreden maatregel strekt ertoe in navolging van de verplichting tot het gebruik van neutrale verpakkingen ( koninklijk besluit van 13 april 2019Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 13/04/2019 pub. 17/05/2019 numac 2019012059 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit betreffende de gestandaar- diseerde verpakking van sigaretten, roltabak en waterpijptabak type koninklijk besluit prom. 13/04/2019 pub. 11/05/2021 numac 2021031191 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Koninklijk besluit betreffende de gestandaardiseerde verpakking van sigaretten, roltabak en waterpijptabak. - Duitse vertaling sluiten « betreffende de gestandaardiseerde verpakking van sigaretten, roltabak en waterpijptabak »), de blootstelling, in het bijzonder van jongeren, aan reclame voor merken van « tabaksproducten » op een coherente wijze in alle verkooppunten te verbieden (Parl. St., Kamer, BZ 2019, DOC 55-0210/001, p. 7; Parl. St., Kamer, BZ 2019, DOC 55-0210/004, pp. 4 en 8).

B.3.3. De bestreden opheffing van de uitzondering is het resultaat van een wetgevingsproces waarin de wetgever zich heeft gebaseerd op adviezen, studies en analyses. In zijn streven naar een coherent reclameverbod ter bescherming van jongeren heeft de wetgever zich gebogen over de uitzondering op het algemene reclameverbod, wat betreft het afficheren van merken aan de voorgevel van en in tabakswinkels en krantenwinkels die « tabaksproducten » verkopen. In het kader van de totstandkoming van de bestreden wet heeft hij de risico's en gevaren voor de gezondheid en reeds eerder door de wetgever aangevoerde studies over de impact van reclame op jongeren in herinnering gebracht en heeft hij kennis genomen van onderzoeken en cijfers over het aantal gebruikers, onder meer onder jongeren (Parl.

St., Kamer, BZ 2019, DOC 55-0210/001, pp. 3-5). Hij heeft eveneens kennis genomen van cijfers van de inspectiedienst waaruit is gebleken dat het verbod op tabaksreclame niet altijd correct wordt nageleefd (Parl. St., Kamer, BZ 2019, DOC 55-0210/001, pp. 3-4) en van onderzoeken naar omzeilingen van de regels (Parl. St., Kamer, BZ 2019, DOC 55-0210/001, pp. 5-6). Hij heeft op basis van een onderzoek vastgesteld dat jongeren vandaag nog steeds in grote mate worden blootgesteld aan reclame in handelszaken die « tabaksproducten » verkopen en die onder de uitzondering op het reclameverbod vallen en over het algemeen plaatsen zijn die vaak door jonge mensen worden bezocht omdat ze snoep, drankjes, chips enzovoort te koop aanbieden (Parl. St., Kamer, BZ 2019, DOC 55-0210/001, p. 4).

Hij heeft in het kader van de totstandkoming van de bestreden wet ook adviezen ingewonnen van, enerzijds, de Stichting tegen kanker en, anderzijds, organisaties van zelfstandige ondernemers en van persverkopers (Parl. St., Kamer, BZ 2019, DOC 55-0210/004, pp. 3-4).

Ten gronde Wat betreft het eerste middel B.4.1. De verzoekende partij leidt een eerste middel af uit de schending, door de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 26/06/2020 numac 2020041875 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft type wet prom. 15/03/2020 pub. 01/09/2020 numac 2020010422 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2020 pub. 30/03/2020 numac 2020030355 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop en de wet van 13 juli 1976 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, en van de Bijlage, opgemaakt te Parijs op 18 november 1974 sluiten, van artikel 19 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en met artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en van artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de vrijheid van handel en nijverheid, in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en met het vertrouwensbeginsel.

B.4.2. De verzoekende partij voert in wezen aan dat de wetgever heeft nagelaten (1) een essentieel aspect van de te regelen aangelegenheid (nl. de uitbreiding van het reclameverbod inzake « tabaksproducten » c.q. de opheffing van een uitzondering op dat algemene verbod) en dus de draagwijdte van de inmenging in de rechten en vrijheden zelf vast te stellen door het begrip « soortgelijke producten » niet te omschrijven en over te laten aan de invulling door de Koning, (2) het reclameverbod in precieze bewoordingen te formuleren doordat er geen omschrijving is van het begrip « soortgelijke producten » en (3) de inmenging redelijk te verantwoorden doordat de maatregel niet steunt op recente en relevante wetenschappelijke studies en onderzoeken van de impact op gezondheid en economie, en doordat geen rekening werd gehouden met de sedert 1997 genomen overheidsmaatregelen betreffende marketing, verkoop en consumptie van « tabaksproducten ».

B.4.3. De tussenkomende partij verwijt de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 26/06/2020 numac 2020041875 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft type wet prom. 15/03/2020 pub. 01/09/2020 numac 2020010422 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2020 pub. 30/03/2020 numac 2020030355 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop en de wet van 13 juli 1976 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, en van de Bijlage, opgemaakt te Parijs op 18 november 1974 sluiten dat zij zonder redelijke verantwoording een verschil in behandeling zou instellen tussen, enerzijds, tabaks- en persverkopers en, anderzijds, winkels die diversifiëringsproducten verkopen terwijl zij in dezelfde mate voor hun levensvatbaarheid afhankelijk zijn van reclame voor « tabaksproducten ». De bestreden wet zou volgens haar ook de krantenwinkels ongeoorloofd op dezelfde wijze behandelen als handelszaken waarvan de rentabiliteit niet afhangt van een uitzondering op het tabaksreclameverbod.

Aangezien die grief niet door de verzoekende partij wordt vermeld, gaat het om een nieuw middel, en dient zij niet te worden onderzocht.

B.5.1. Artikel 19 van de Grondwet bepaalt : « De vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, zijn gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheden worden gepleegd ».

Artikel 19 van de Grondwet verbiedt dat de vrijheid van meningsuiting aan preventieve beperkingen wordt onderworpen, maar niet dat misdrijven die ter gelegenheid van het gebruikmaken van die vrijheid worden gepleegd, worden bestraft.

B.5.2. In zoverre het recht op vrijheid van meningsuiting daarin wordt erkend, hebben artikel 10 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, artikel 11, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten een draagwijdte die analoog is aan die van artikel 19 van de Grondwet, waarin de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, wordt erkend.

De bij die bepalingen geboden waarborgen vormen derhalve, in die mate, een onlosmakelijk geheel.

B.5.3. Informatie met een commerciële inhoud wordt beschermd door de vrijheid van meningsuiting (EHRM, 20 november 1989, markt intern Verlag GmbH en Klaus Beermann t. Duitsland, § 26; 24 februari 1994, Casado Coca t. Spanje, § 50; grote kamer, 13 juli 2012, Mouvement raëlien suisse t. Zwitserland, § 61; 30 januari 2018, Sekmadienis Ltd. t. Litouwen). B.5.4. De vrijheid van meningsuiting kan, krachtens artikel 10, lid 2, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, onder bepaalde voorwaarden worden onderworpen aan formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, met het oog op, onder meer, de bescherming van de volksgezondheid, de goede naam of de rechten van anderen. De uitzonderingen waarmee zij gepaard gaat, dienen echter « eng te worden geïnterpreteerd, en de noodzaak om haar te beperken moet op overtuigende wijze worden aangetoond » (EHRM, grote kamer, 20 oktober 2015, Pentikäinen t. Finland, § 87).

Een inmenging in de voormelde vrijheid van meningsuiting dient te worden vastgesteld bij een voldoende toegankelijke en nauwkeurige wet.

Zij dient aldus in duidelijke en voldoende nauwkeurige bewoordingen te worden geformuleerd die het mogelijk maken dat eenieder - desnoods met gepast advies - in de gegeven context in redelijke mate de gevolgen van zijn handelen kan voorzien. Die vereisten dienen evenwel niet te leiden tot overdreven rigiditeit die zou verhinderen dat bij de interpretatie van een wettelijke norm rekening wordt gehouden met veranderende omstandigheden of opvattingen (EHRM, grote kamer, 22 oktober 2007, Lindon, Otchakovsky-Laurens en July t. Frankrijk, § 41; grote kamer, 15 oktober 2015, Perinçek t. Zwitserland, § § 131-133; grote kamer, 7 juni 2012, Centro Europa 7 S.r.l. en Di Stefano t.

Italië, § § 141-142). Voorts moet worden aangetoond dat de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving, aan een dwingende maatschappelijke behoefte beantwoordt en evenredig is aan de wettige doelstellingen die daarmee worden nagestreefd.

B.6.1. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling ».

Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.

De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

B.6.2. Aangezien artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens een draagwijdte heeft die analoog is met die van artikel 16 van de Grondwet, vormen de erin vervatte waarborgen een onlosmakelijk geheel met die welke zijn opgenomen in artikel 16 van de Grondwet, zodat het Hof, bij zijn toetsing van de bestreden bepalingen, ermee rekening houdt.

B.6.3. Artikel 1 van het voormelde Protocol biedt niet alleen bescherming tegen een onteigening of een eigendomsberoving (eerste alinea, tweede zin), maar ook tegen elke verstoring van het genot van de eigendom (eerste alinea, eerste zin) en elke regeling van het gebruik van de eigendom (tweede alinea).

B.6.4. Intellectuele eigendom zoals een handelsmerk valt eveneens onder de bescherming van artikel 1 van het voormelde Protocol (EHRM, grote kamer, 11 januari 2007, Anheuser-Busch Inc. t. Portugal, § § 66-72; 16 april 2019, Kamoy Radyo Televizyon YayCincCilCik ve Organizasyon A.S. t. Turkije, § § 37-38).

B.6.5. Elke inmenging in het eigendomsrecht dient bij een voldoende toegankelijke en nauwkeurige wet te worden vastgesteld. Zij dient in duidelijke en voldoende nauwkeurige bewoordingen te worden geformuleerd die het mogelijk maken dat eenieder - desnoods met gepast advies - in de gegeven context in redelijke mate de gevolgen van zijn handelen kan voorzien zonder te vervallen in overdreven rigiditeit die zou verhinderen dat bij de interpretatie van een wettelijke norm rekening wordt gehouden met veranderende omstandigheden of opvattingen (EHRM, grote kamer, 11 december 2018, Lekic t. Slovenië, § § 94-95; grote kamer, 7 juni 2012, Centro Europa 7 S.r.l. en Di Stefano t.

Italië, § § 187-188).

Elke inmenging in het eigendomsrecht moet een billijk evenwicht vertonen tussen de vereisten van het algemeen belang en die van de bescherming van het recht op het ongestoord genot van de eigendom. Er moet een redelijk verband van evenredigheid bestaan tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel.

B.7.1. De vrijheid van ondernemen, zoals onder meer bedoeld in artikel II.3 van het Wetboek van economisch recht en het opgeheven decreet d'Allarde van 2-17 maart 1791, dat de vrijheid van handel en nijverheid beoogde, heeft het Hof reeds meermaals in zijn toetsing aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet betrokken. Die vrijheid moet worden uitgeoefend « met inachtneming van de in België van kracht zijnde internationale verdragen, van het algemeen normatief kader van de economische unie en de monetaire eenheid zoals vastgesteld door of krachtens de internationale verdragen en de wet » (artikel II.4 van hetzelfde Wetboek).

B.7.2. De voormelde vrijheid van ondernemen is derhalve nauw verwant met de vrijheid van ondernemerschap, die door artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie wordt gewaarborgd.

Aangezien artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie een draagwijdte heeft die analoog is met die van de vrijheid van ondernemen, houdt het Hof, bij zijn toetsing van de bestreden bepalingen, rekening met de erin vervatte waarborgen.

B.7.3. De vrijheid van ondernemen kan niet als een absolute vrijheid worden opgevat. Zij belet niet dat de wet, het decreet of de ordonnantie de economische bedrijvigheid van personen en ondernemingen regelt.

Nationale maatregelen die het gebruik van de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gewaarborgde fundamentele vrijheden kunnen belemmeren of minder aantrekkelijk kunnen maken, zijn niettemin toelaatbaar indien zij bij wet worden ingevoerd alsook de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen, een rechtvaardiging vinden in dwingende redenen van algemeen belang of aan de eisen van bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, geschikt zijn om de verwezenlijking van het beoogde doel te waarborgen en niet verder gaan dan noodzakelijk is om dat doel te bereiken (HvJ, grote kamer, 13 november 2018, C-33/17, Cepelnik d.o.o., punt 42; grote kamer, 22 januari 2013, C-283/11, Sky Österreich GmbH, punten 45-50; 4 mei 2016, C-477/14, Pillbox 38, punten 157-160). De bevoegde wetgever zou derhalve pas onredelijk optreden indien hij de vrijheid van ondernemen zou beperken zonder dat daartoe enige noodzaak bestaat of indien die beperking onevenredig zou zijn met het nagestreefde doel.

B.8. De bestreden bepalingen heffen met ingang vanaf 1 januari 2021 de uitzondering op het verbod op reclame voor « tabaksproducten » op, wat betreft het afficheren van merkreclame voor « tabaksproducten » in en aan de voorgevel van tabaks- en krantenwinkels die die producten verkopen. Zij houden in dat vanaf 1 januari 2021 het reeds bestaande verbod op reclame voor « tabaksproducten » wordt uitgebreid met het verbod om op de voormelde plaatsen merkreclame voor « tabaksproducten » te afficheren.

Elk teken, of elke combinatie van tekens, waarmee de producten van de ene onderneming kunnen worden onderscheiden van die van andere ondernemingen kan een handelsmerk vormen. Het handelsmerk is een intellectueel recht waarmee de houder zich tot een publiek kan richten om zijn producten te promoten en zich ten aanzien van anderen te onderscheiden, zijnde te ondernemen, en zijn activiteiten en eigendom in zeker mate te beschermen. Het verbod om merkreclame voor « tabaksproducten » te afficheren in en aan de voorgevel van tabakswinkels en van krantenwinkels die die producten verkopen, vormt een inmenging in de vrijheid van meningsuiting en informatie van de producenten, de houders van handelsmerken en de handelaars, en in hun vrijheid van ondernemerschap (zie in die zin HvJ, 17 december 2015, C-157/14, Neptune Distribution SNC, punt 67). De bestreden maatregel ontneemt de eigenaar van een handelsmerk noch het voorwerp van zijn intellectuele eigendomsrecht (het merk blijft onaangetast), noch de bescherming tegenover derden. Aangezien het verbod geen onteigening inhoudt, noch de kern van de intellectuele eigendom uitholt, doch slechts neerkomt op een regeling van het gebruik van een handelsmerk, vormt het een inmenging in het eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het voormelde Protocol (HvJ. 10 december 2002, C-491/1, British American Tobacco (Investments) Ltd, punt 150).

B.9. Uit hetgeen in B.5.4, B.6.5 en B.7.3 is vermeld, blijkt dat inmengingen in de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van ondernemen en het eigendomsrecht aan dezelfde vereisten dienen te beantwoorden.

Het Hof gaat bijgevolg na of de bestreden maatregel aan die gemeenschappelijke vereisten voldoet.

B.10. De bestreden opheffing van de uitzondering inzake het afficheren van merkreclame in en aan de voorgevel van tabakswinkels en krantenwinkels die « tabaksproducten » verkopen, vermeld in artikel 7, § 2bis, 2°, van de Voedingsmiddelenwet, is bij wetskrachtige norm (artikel 2 van de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 26/06/2020 numac 2020041875 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft type wet prom. 15/03/2020 pub. 01/09/2020 numac 2020010422 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2020 pub. 30/03/2020 numac 2020030355 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop en de wet van 13 juli 1976 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, en van de Bijlage, opgemaakt te Parijs op 18 november 1974 sluiten) vastgesteld die voldoet aan de vereisten inzake toegankelijkheid en nauwkeurigheid. In zoverre de verzoekende partij aanvoert dat de wetgever heeft nagelaten precieze bewoordingen te gebruiken doordat het begrip « soortgelijke producten » niet door de wetgever zelf is omschreven, zijn haar grieven formeel gericht tegen artikel 7, § 2bis, 1°, van de Voedingsmiddelenwet. Die wetsbepaling maakt evenwel niet het voorwerp uit van onderhavig beroep en kan ook niet meer worden aangevochten middels een beroep tot vernietiging. Evenwel is het gevolg van de bestreden wet dat de verzoekende partij, wat het afficheren van merkreclame betreft, sinds 1 januari 2021 wordt geconfronteerd met het reeds voorheen bestaande algemene reclameverbod, beoogd in artikel 7, § 2bis, 1°, van de Voedingsmiddelenwet.

B.11. Uit hetgeen in B.3.2 is vermeld, blijkt dat de voornaamste nagestreefde doelstelling van de bestreden maatregel de bescherming van de volksgezondheid is : rekening houdend met het aantal mensen die overlijden aan de gevolgen van het gebruiken van « tabaksproducten », in ieder geval met de schadelijkheid ervan voor de gezondheid, wil de wetgever, met de bestreden maatregel, meer doeltreffend bijdragen tot een vermindering van het verbruik van die producten en op zijn minst het opduiken van nieuwe verbruikers beperken, vooral onder de jongeren, die bijzonder openstaan voor de reclame ten voordele van « tabaksproducten ».

De bestreden opheffing van de uitzondering op het algemene verbod op merkreclame voor « tabaksproducten » beantwoordt derhalve aan een werkelijke maatschappelijke behoefte. De bescherming van de volksgezondheid behoort immers tot de doelstellingen die van dien aard zijn dat ze een beperking van de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van ondernemen en het eigendomsrecht kunnen rechtvaardigen.

B.12. Bij het bepalen van het gewenste niveau van bescherming van de volksgezondheid, wat de maatregelen in de strijd tegen de gezondheidsrisico's van « tabaksproducten » betreft, en de daarmee samenhangende beperkingen van grondrechten, dient de wetgever rekening te houden met zijn positieve verplichtingen die voortvloeien uit artikel 23 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in samenhang gelezen met artikel 13 van de binnen de Wereldgezondheidsorganisatie gesloten Kaderovereenkomst inzake de bestrijding van het tabaksgebruik (in werking getreden op 27 februari 2005 en geratificeerd op 1 november 2005).

B.13. Bij de vaststelling van het algemene verbod op reclame voor « tabaksproducten » (artikel 7, § 2bis, 1°, van de Voedingsmiddelenwet) in 1997 heeft de wetgever zich, zoals uit de in B.2.2 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt, in grote mate gebaseerd op onderzoek naar de nadelige impact van reclame voor die producten op volwassenen en vooral op jongeren. Sedertdien heeft hij over de jaren heen, gelet op de maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen inzake roken, bijkomende maatregelen genomen, wat de commerciële uitingen betreft, om het gebruik van « tabaksproducten » verder te ontraden en om de blootstelling aan merkreclame tegen te gaan (bv. neutrale verpakkingen).

Zoals uit de in B.3.3 vermelde parlementaire voorbereiding blijkt, heeft hij in het kader van de totstandkoming van de bestreden opheffing verschillende adviezen ingewonnen, met name over de noodzaak van de uitbreiding van het reclameverbod. De wetgever heeft zich op cijfers gebaseerd waaruit blijkt dat het aantal gebruikers van « tabaksproducten » nog steeds zeer hoog is. Vervolgens heeft hij onderzoek aangaande de impact op jongeren van reclame voor « tabaksproducten », waarop het algemene merkreclameverbod in 1997 steunt (zie B.2.2), in herinnering gebracht.

Hij heeft, op basis van de voormelde adviezen, vastgesteld dat op bepaalde plaatsen die een uitzondering op het verbod genieten, nog een grote blootstelling aan merkreclame was, met een grote impact vooral op jongeren. Uit hetgeen in B.3.3 is vermeld, blijkt dat de wetgever ook rekening heeft gehouden met elementen die erop wijzen dat de in het geding zijnde uitzonderingen worden gebruikt om het algemene reclameverbod te omzeilen en met het feit dat de regels niet altijd correct worden nageleefd door de betrokken sector.

Uit het voorgaande blijkt dat de wetgever de aanname van de bestreden opheffing van de uitzondering op het reclameverbod voor « tabaksproducten » (en derhalve de uitbreiding ervan) heeft doen steunen op voldoende en relevant onderzoek.

B.14. De voormelde opheffing strekt ertoe tot een meer coherent reclameverbod te komen door de reclame van handelsmerken via affiches aan de voorgevel en in het verkooppunt waarmee de verkoop van « tabaksproducten » wordt bevorderd, te verbieden.

Reclamesignalen kunnen het verlangen naar een product opwekken bij jongeren, rokers en diegenen die proberen te stoppen. Reclame kan ervoor zorgen dat jongeren gewend raken aan het beeld van rookwaren en verwante producten, die schadelijke producten normaal gaan vinden en daardoor eerder gaan experimenteren met die producten. De bestreden maatregel is ook gericht tegen merkreclame voor « tabaksproducten » op plaatsen die in het bijzonder vaak door jongeren worden bezocht wegens hun aanbod van o.a. snoep en drank, en die ook in de omgeving van scholen zijn gesitueerd.

Een uitbreiding van het verbod op reclame voor « tabaksproducten » door de opheffing van een uitzondering op dat verbod draagt bij tot een coherent beleid en aldus tot een betere bescherming van de algemene volksgezondheid.

B.15.1. De verzoekende partij voert aan dat de bestreden opheffing van een uitzondering op het algemene reclameverbod met zich meebrengt dat de betrokken sector wordt onderworpen aan een onevenredig reclameverbod doordat het begrip « soortgelijke producten » onvoldoende (precies) is geformuleerd, doordat er, wat betreft de opheffing van de uitzondering, niet in een voldoende overgangsperiode is voorzien, en doordat de maatregel aanzienlijke economische en financiële nadelen met zich meebrengt.

B.15.2. Bij de beoordeling of een beperking van de voormelde grondrechten met het oog op de volksgezondheid redelijk is verantwoord, dient onder meer rekening te worden gehouden met het feit dat, a fortiori gelet op de brede maatschappelijke consensus in de aangelegenheid, fundamentele bekommernissen betreffende de volksgezondheid zwaarder kunnen doorwegen dan particuliere economische noden en dan grondrechten zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van ondernemen en het eigendomsrecht (EHRM, 5 maart 2009, Société de conception de presse et d'édition en Ponson t. Frankrijk, § § 56-57; grote kamer, 22 april 2013, Animal Defenders International t.

Verenigd Koninkrijk, § 123; 20 juni 2017, Bayev e.a. t. Rusland, § 66).

B.15.3. De bestreden opheffing van de uitzondering op het reclameverbod heeft tot gevolg dat het afficheren van een merk van « tabaksproducten », waaronder « soortgelijke producten », in en aan de voorgevel van tabakswinkels en krantenwinkels die dergelijke producten verkopen onder het algemene reclameverbod (artikel 7, § 2bis, 1°, van de Voedingsmiddelenwet) valt, en dit vanaf 1 januari 2021, hetgeen economische en financiële nadelen met zich kan meebrengen.

B.15.4. Zoals uit de in B.2.3 en B.3.2 vermelde parlementaire voorbereiding kan worden afgeleid, steunt de maatregel op een maatschappelijke en wetenschappelijke consensus inzake de negatieve impact van reclame voor « tabaksproducten », vooral op jongeren, en de noodzaak van een meer coherente regulering van reclame voor « tabaksproducten ».

Gelet op die consensus en rekening houdend met de voortdurende dreiging van nieuwe productontwikkelingen of toepassingen die tabaksproducenten en merkenhouders op de markt brengen, al dan niet met de intentie om de bestaande merkreclameregels te omzeilen, is het niet zonder redelijke verantwoording dat de betrokken sector aan het in artikel 7, § 2bis, 1°, van de Voedingsmiddelenwet vermelde reclameverbod, waarvan het begrip « soortgelijke producten » het toepassingsgebied bepaalt, wordt onderworpen.

De wetgever beoogde een reclameverbod in te stellen voor schadelijke producten, waarbij ruimte werd gelaten om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen, onder meer inzake de bestanddelen van de producten.

Het begrip « soortgelijke producten » in de omschrijving van « tabaksproducten » strekt ertoe het reclameverbod evolutief toe te passen op producten die weliswaar verschillende kenmerken (bv. inzake bestanddelen) kunnen hebben, maar waarvan het gebruik dient te worden ontraden en waarbij het aanzetten tot het gebruik ervan dient te worden beperkt omdat zij soortgelijke gezondheidsrisico's en maatschappelijke gevolgen als producten op basis van tabak kunnen voortbrengen.

Per definitie zijn « soortgelijke producten » producten die geen tabak bevatten, maar die wel op tabaksproducten lijken. Die gelijkenis dient betrekking te hebben op de wijze waarop het soortgelijk product wordt gebruikt of op het effect dat met het soortgelijk product wordt beoogd. Het begrip soortgelijk product voldoet aan de vereiste van voorzienbaarheid.

B.15.5. Het staat in beginsel aan de wetgever om, wanneer hij beslist nieuwe regelgeving in te voeren, te beoordelen of het noodzakelijk of opportuun is die beleidswijziging vergezeld te doen gaan van overgangsmaatregelen. Hij gaat de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid evenwel slechts te buiten indien de overgangsregeling of de ontstentenis daarvan niet redelijk is verantwoord of indien aan het vertrouwensbeginsel op buitensporige wijze afbreuk wordt gedaan.

B.15.6. Aangezien de bestreden wet werd aangenomen op 15 maart 2020 en ze in werking is getreden op 1 januari 2021 (artikel 3), zijn er tussen de aanname en de inwerkingtreding van de bestreden maatregel negen maanden verstreken, hetgeen aan de betrokken sector voldoende tijd geeft om zich aan de nieuwe maatregel en economische context aan te passen, temeer daar de bestreden maatregel erin bestaat een uitzondering op te heffen op het algemene verbod waarmee de betrokken sector reeds lang vertrouwd is.

B.15.7. Zonder dat het Hof concreet dient te beoordelen wat de economische of financiële impact van de bestreden maatregel is, kunnen de nagestreefde doelstelling inzake bescherming van de volksgezondheid en het tegengaan van blootstelling aan merkreclame, die kan aanzetten tot het gebruik van « tabaksproducten », vooral onder jongeren, mede gelet op de voormelde maatschappelijke consensus, een redelijke verantwoording voor de bestreden wet (opheffing en inwerkingtreding) bieden, zelfs wanneer die aanzienlijke negatieve economische en financiële gevolgen voor merkenhouders, producenten en handelaars met zich zou kunnen meebrengen.

B.16. Bijgevolg schendt de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 26/06/2020 numac 2020041875 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft type wet prom. 15/03/2020 pub. 01/09/2020 numac 2020010422 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2020 pub. 30/03/2020 numac 2020030355 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop en de wet van 13 juli 1976 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, en van de Bijlage, opgemaakt te Parijs op 18 november 1974 sluiten niet de in B.4.1 vermelde referentienormen.

B.17. Het eerste middel is niet gegrond.

Wat betreft het tweede middel B.18. De verzoekende partij leidt een tweede middel af uit de schending, door de wet van 15 maart 2020Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/03/2020 pub. 26/06/2020 numac 2020041875 bron federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft type wet prom. 15/03/2020 pub. 01/09/2020 numac 2020010422 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere produkten, wat de reclame voor producten op basis van tabak betreft. - Duitse vertaling type wet prom. 15/03/2020 pub. 30/03/2020 numac 2020030355 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet tot wijziging van de wet van 26 januari 2006 betreffende de aanhouding van een verplichte voorraad aardolie en aardolieproducten en de oprichting van een agentschap voor het beheer van een deel van deze voorraad en tot wijziging van de wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben, en het verkeer daarvan en de controles daarop en de wet van 13 juli 1976 houdende goedkeuring van de Overeenkomst inzake een internationaal energieprogramma, en van de Bijlage, opgemaakt te Parijs op 18 november 1974 sluiten, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het rechtszekerheidsbeginsel.

B.19. In zoverre de verzoekende partij kritiek uit op het begrip « soortgelijke producten », vermeld in artikel 7, § 2bis, 1°, van de Voedingsmiddelenwet, is het middel gericht tegen een bepaling die niet het voorwerp van het beroep uitmaakt, en die ook niet meer op een ontvankelijke wijze kan worden bestreden via een beroep tot vernietiging. Indien het middel daarentegen moet worden begrepen als een kritiek op de bestreden maatregel doordat zij een uitzondering op het reclameverbod opheft zonder onderscheid tussen, enerzijds, de brandbare tabaksproducten en, anderzijds, de potentieel minder schadelijke producten (potentially reduced risk products, PRRP's), wordt het onderzocht.

Volgens de verzoekende partij zou de wetgever brandbare tabaksproducten, enerzijds, en PRRP's (niet-brandbare producten en producten die niet op basis van tabak zijn), anderzijds, op identieke wijze behandelen terwijl die producten wezenlijk zouden verschillen, onder meer wat hun objectieve eigenschappen, hun juridisch statuut en hun risicoprofiel betreft.

B.20. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.21. Teneinde de doelstelling om de volksgezondheid te bewaken en de blootstelling aan en de aantrekking van merken van « tabaksproducten », vooral bij jongeren, tegen te gaan, is het pertinent de zichtbaarheid van merkreclame in alle handelszaken zonder onderscheid naar producten te beperken. Gelet op de ondeelbaarheid van handelsmerken en het risico dat reclame voor het ene product binnen een handelsmerk - ongeacht het schadelijke karakter ervan - op termijn kan leiden tot het aanzetten tot het gebruik van tabak of producten op basis van dat bestanddeel, en rekening houdend met het feit dat niet wordt betwist dat het in beide gevallen gaat om schadelijke producten, is de identieke behandeling van de twee voormelde categorieën van producten, mede in het licht van hetgeen in B.15.4 is vermeld, niet zonder redelijke verantwoording.

B.22. Het tweede middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 16 december 2021.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, L. Lavrysen

^