Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 23 april 2021

Uittreksel uit arrest nr. 158/2020 van 26 november 2020 Rolnummer 7230 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 5 van de wet van 10 februari 2003 « betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare recht Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2021201409
pub.
23/04/2021
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 158/2020 van 26 november 2020 Rolnummer 7230 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 5 van de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten « betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen », gesteld door de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en L. Lavrysen, en de rechters T. Merckx-Van Goey, R. Leysen, M. Pâques, Y. Kherbache en T. Detienne, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 5 juni 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 11 juli 2019, heeft de Franstalige Rechtbank van eerste aanleg te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « - Schendt artikel 5 van de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in zoverre het de overheid verschillend behandelt naargelang zij al dan niet een minnelijke schikking heeft voorgesteld alvorens een vordering tot schadevergoeding of een regresvordering in te stellen tegen een van haar ambtenaren ? - Schendt artikel 5 van de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het zo zou worden geïnterpreteerd dat het zonder onderscheid van toepassing zou zijn op de ambtenaren die nog in dienst zijn van een openbare rechtspersoon en op zijn voormalige ambtenaren ? - Schendt artikel 5 van de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de openbare rechtspersonen in de zin van die wet ertoe verplicht een minnelijke schikking voor te stellen aan een ambtenaar alvorens een vordering tot schadevergoeding tegen die laatste in te stellen, terwijl de privaatrechtelijke personen niet daartoe verplicht zijn ? - Schendt artikel 5 van de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het de openbare rechtspersonen in de zin van die wet ertoe verplicht een minnelijke schikking voor te stellen aan een ambtenaar alvorens een vordering tot schadevergoeding tegen die laatste in te stellen wanneer de vergoeding van de geleden schade niet van dien aard is dat zij de draagkracht van de in het geding zijnde ambtenaar overstijgt ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling en de context ervan B.1.1. De wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten « betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen » (hierna : de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten) beoogt « een nieuwe regeling in te voeren betreffende de persoonlijke burgerrechtelijke aansprakelijkheid van het personeelslid in dienst van de overheid voor fouten die het begaat in de uitoefening van zijn ambt » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1736/001, p. 4). Luidens de memorie van toelichting is de daarbij ingevoerde aansprakelijkheidsregeling « conform met de aansprakelijkheidsregeling die van toepassing is op de contractuele werknemers in het algemeen en houdt [die] tevens rekening met de aansprakelijkheidsregeling voor de politieambtenaren [...] en militairen [...] » (ibid.).

B.1.2. Het in het geding zijnde artikel 5 van de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten verplicht de openbare rechtspersoon die een vordering tot schadeloosstelling of een regresvordering wil instellen tegen een lid van zijn personeel, hem vooraf een aanbod tot minnelijke schikking te formuleren : « De vordering schadeloosstelling of de regresvordering ingesteld door openbare rechtspersonen tegen hun personeelsleden is slechts in rechte ontvankelijk, indien zij wordt voorafgegaan door een aanbod tot minnelijke schikking aan de verweerder.

Openbare rechtspersonen kunnen beslissen dat de schade slechts gedeeltelijk moet worden vergoed ».

B.1.3. In de Senaatscommissie heeft de minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen in verband met het nagestreefde doel verklaard : « Deze keuze wordt aan de ene kant ingegeven door de zorg om het verhaal op de rechter te beperken. Aan de andere kant wordt via het invoeren van een verplicht dadingsvoorstel, een gelijke behandeling met de militairen en het politiepersoneel, ten aanzien van wie reeds een gelijkaardige bepaling van toepassing is, ingevoerd » (Parl. St., Senaat, 2002-2003, nr. 2-1357/3, p. 5).

B.1.4. Het wetsontwerp voorzag in de verplichting, voor de overheid, een « voorstel tot dading » te formuleren alvorens een aansprakelijkheidsvordering in te stellen tegen een lid van haar personeel : « [Artikel 5 van het ontwerp] vereist dat de overheid een voorstel tot dading formuleert. De bedoeling van deze bepaling is zoveel mogelijk de tussenkomst van de reeds overbevraagde rechter te vermijden en de geschillen in der minne op te lossen. Ook in de wet op het politieambt (artikel 49, § 1) en in de wet inzake de rechtstoestanden van het militair personeel (artikel 93, § 1) is een verplicht voorstel tot dading voorzien. De bepaling in de wet inzake de rechtstoestanden van het militair personeel die de verplichting instelt om een rechtsvordering te laten voorafgaan door een voorstel tot dading, werd, door het Arbitragehof, conform bevonden met het gelijkheidsbeginsel (Arbitragehof nr. 29/2000 van 21 maart 2000).

Zowel in het geval de overheid van het statutaire of andere personeelslid vergoeding vordert van de door haar zelf geleden schade als wanneer zij een regresvordering instelt, kan zij beslissen dat het personeelslid de schade slechts gedeeltelijk moet vergoeden. Aan de grondslag van zodanige beslissing, ligt een zorgvuldige evaluatie en afweging van alle concrete omstandigheden van het schadegeval. De overheid zal haar beslissing moeten motiveren en waken over een gelijke behandeling van gelijke gevallen. Ook in de wet op het politieambt (artikel 48, § 1) en in de wet inzake de rechtstoestanden van het militair personeel (artikel 93, § 1) is de mogelijkheid van een slechts gedeeltelijke schadeloosstelling en een slechts gedeeltelijk regres voorzien.

Als antwoord aan de Raad van State, dient ook te worden verduidelijkt dat de verplichting om een aanbod tot dading in hoofde van de openbare rechtspersoon te formuleren aan deze laatste een appreciatiemarge laat wat betreft de omvang van de toegeving voorgesteld in het aanbod tot dading. Bovendien is al zo'n verplichting opgenomen in de wet van 5 augustus 1992Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/08/1992 pub. 21/10/1999 numac 1999015203 bron ministerie van buitenlandse zaken, buitenlandse handel en internationale samenwerking Wet houdende instemming met het Protocol houdende wijziging van artikel 81 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie van 3 februari 1958, opgemaakt te Brussel op 16 februari 1990 sluiten over het politieambt en in de wet van 20 mei 1994 inzake de rechtstoestanden van het militair personeel. Bijgevolg is het belangrijk dat het personeelslid ervan verzekerd wordt op dezelfde manier te worden behandeld als de politieagent en de militair zodra een eis tot schadevergoeding of een regresvordering wordt ingeleid.

Kan geen dading bereikt worden, dan beslist de rechter. In de aldus ingeleide rechtsvordering is de overheid niet meer gebonden door zijn voorstel van dading » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1736/001, pp. 25-26).

In antwoord op het voorstel van een volksvertegenwoordiger om het begrip « dading » te vervangen door het begrip « minnelijke schikking », om reden dat « een dading veronderstelt dat beide partijen toegevingen doen om tot een akkoord te komen » en dat « een door allerhande voorschriften gebonden overheid [...] niet in staat [zal] zijn in elk dossier tot een vergelijk te komen » (Parl. St., Kamer, 2002-2003, DOC 50-1736/003, p. 7), heeft de minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen de volgende uitleg gegeven : « De minister geeft toe dat de term ' minnelijke schikking ' juridisch-technisch wellicht de voorkeur geniet boven de term ' dading '. Deze laatste werd echter weerhouden met het oog op een uniforme terminologie (cfr. artikel 49 van de wet op het politieambt). De medewerker van de minister wijst erop dat het invoeren van de notie ' minnelijke schikking ' de indruk zou kunnen wekken dat een nieuwe ongelijkheid zou worden ingevoerd tussen de militairen en de politieambtenaren, enerzijds, en de andere ambtenaren, anderzijds.

Hiertegen zou kunnen aangevoerd worden dat - ingevolge hun specifieke taken - de bescherming van deze beide categorieën ruimer dient te zijn zodat de ongelijke behandeling verantwoord is » (ibid., p. 8).

Ingevolge een amendement ingediend in de Kamercommissie zijn de woorden « voorstel tot dading » uiteindelijk vervangen door de woorden « aanbod tot minnelijke schikking ».

Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.2. Met de eerste prejudiciële vraag stelt de verwijzende rechter aan het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre zij de openbare rechtspersonen verschillend behandelt naargelang die al dan niet een aanbod tot minnelijke schikking hebben geformuleerd vooraleer een vordering tot schadeloosstelling of een regresvordering wordt ingesteld tegen een lid van hun personeel. Alleen van de openbare personen die een dergelijk aanbod hebben geformuleerd, zal de vordering immers ontvankelijk worden verklaard.

B.3.1. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet hebben een algemene draagwijdte. Zij verbieden elke discriminatie, ongeacht de oorsprong ervan : de grondwettelijke regels van de gelijkheid en van de niet-discriminatie zijn toepasselijk ten aanzien van alle rechten en alle vrijheden, met inbegrip van die welke voortvloeien uit internationale verdragen die België binden.

B.3.2. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.4.1. Artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens waarborgt het recht op toegang tot een bevoegde rechter : « Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie welke bij de wet is ingesteld. Het vonnis moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of 's lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van partijen bij het proces dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou schaden ».

B.4.2. Het recht op toegang tot de rechter is niet absoluut en kan onderworpen worden aan ontvankelijkheidsvoorwaarden (EHRM, 19 juni 2001, Kreuz t. Polen, § 54; 11 oktober 2001, Rodriguez Valin t.

Spanje, § 22; 10 januari 2006, Teltronic-CATV t. Polen, § 47). Die beperkingen mogen geen afbreuk doen aan de essentie zelf van het recht op toegang tot de rechter (EHRM, 12 november 2002, Zvolsk[00fd] en Zvolskß t. Tsjechische Republiek, § 47; 2 juni 2016, Papaioannou t.

Griekenland, § 40). Zij moeten ook een gewettigd doel nastreven en redelijk evenredig zijn met dat doel (EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière ASBL t. België, § 35; 10 maart 2009, Anakomba Yula t. België, § 31; 16 juli 2009, Christodoulou t.

Griekenland, § 22; 29 maart 2011, R.T.B.F. t. België, § 69; grote kamer, 5 april 2018, Zubac t. Kroatië, § 78). De toepassing van de ontvankelijkheidsvoorwaarden zoals zij zijn bepaald in het toepasselijke recht, is overigens in overeenstemming met het beginsel van de rechtsstaat (EHRM, Zubac t. Kroatië, voormeld, § § 96 en 123).

B.4.3. Volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens kan het recht op toegang tot de rechter in sommige omstandigheden afhankelijk worden gemaakt van een verplichting om een procedure van minnelijke schikking te voeren alvorens een vordering tot schadevergoeding voor de bevoegde rechter in te stellen, waarbij een dergelijke verplichting een gewettigd doel nastreeft, namelijk het beginsel van de proceseconomie waarborgen, en de partijen toelaat hun geschillen doeltreffend te regelen zonder optreden van de rechtbanken (EHRM, 26 maart 2015, Momilovi t. Kroatië, § 46).

B.5. Uit de in B.1.3 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt dat de in het geding zijnde bepaling ertoe strekt « zoveel mogelijk de tussenkomst van de reeds overbevraagde rechter te vermijden en de geschillen in der minne op te lossen » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1736/001, p. 25). Een dergelijk doel is gewettigd (EHRM, Momilovi t. Kroatië, voormeld, § 46).

De verplichting om een aanbod tot minnelijke schikking te formuleren alvorens een rechtsvordering in te stellen, is relevant, gelet op dat doel. In tegenstelling tot wat de eisende partij voor de verwijzende rechter aanvoert, impliceert de ontstentenis van bijzondere regels in verband met de draagwijdte en de voorwaarden van een dergelijk aanbod tot minnelijke schikking niet dat dit aanbod elk nut verliest, noch dat de betrokken openbare rechtspersonen zich ertoe zouden kunnen beperken louter formele voorstellen te formuleren, zonder werkelijk te willen komen tot een akkoord. De openbare rechtspersonen zijn immers ertoe gehouden te handelen in overeenstemming met de beginselen van behoorlijk bestuur. Zoals in de in B.1.3 aangehaalde parlementaire voorbereiding wordt aangegeven « [ligt] aan de grondslag van zodanige beslissing [...] een zorgvuldige evaluatie en afweging van alle concrete omstandigheden van het schadegeval. De overheid zal haar beslissing moeten motiveren en waken over een gelijke behandeling van gelijke gevallen » (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1736/001, p. 26).

B.6. Het verschil in behandeling houdt geen onevenredige gevolgen in wat betreft de rechten van de betrokken openbare rechtspersonen, gelet op het nagestreefde doel.

De in het geding zijnde bepaling legt immers aan de openbare rechtspersoon alleen de verplichting op om een aanbod tot minnelijke schikking aan de ambtenaar te formuleren alvorens een rechtsvordering in te stellen, aangezien geen enkele specifieke nadere regel, noch enige termijn daartoe voor haar geldt. De openbare rechtspersoon is vrij om te beslissen over het aanbod tot minnelijke schikking dat hij formuleert. In het bijzonder is hij niet ertoe gehouden af te zien van een deel van zijn aanspraken en kan hij de integrale vergoeding van de geleden schade vorderen. Ten slotte, indien niet wordt ingegaan op het aanbod tot minnelijke schikking, kan de openbare rechtspersoon in rechte optreden, zonder te zijn gebonden door de inhoud van het voorafgaande aanbod (ibid.).

Voor het overige toont de eisende partij voor de verwijzende rechter niet aan dat de op de betrokken vorderingen toepasselijke verjaringstermijnen, zoals die in het gemeen recht zijn bepaald, dermate kort zouden zijn dat de wetgever had moeten voorzien in een mechanisme om de verjaring te schorsen of te stuiten teneinde de partijen in staat te stellen om te onderhandelen.

B.7. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.8. Met de tweede prejudiciële vraag stelt de verwijzende rechter aan het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in die interpretatie dat zij zonder onderscheid van toepassing zou zijn op de personeelsleden van een openbare rechtspersoon die nog in dienst zijn en op diegenen die dat niet meer zijn.

B.9. Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, zoals gewaarborgd door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, verzet zich ertegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

B.10. Het staat in de regel aan het verwijzende rechtscollege de bepalingen te interpreteren die het toepast, onder voorbehoud van een kennelijk verkeerde lezing ervan. Te dezen is de interpretatie van de verwijzende rechter, volgens welke de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten zonder onderscheid van toepassing is op de ambtenaren van een openbare rechtspersoon die nog in dienst zijn en op diegenen die dat niet meer zijn, niet kennelijk verkeerd en leidt de parlementaire voorbereiding van de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten waarnaar de eisende partij voor de verwijzende rechter verwijst, niet tot een andere conclusie.

B.11. Daar de twee in B.9 vermelde categorieën van ambtenaren aansprakelijk kunnen worden gesteld voor bepaalde schade die door hen wordt veroorzaakt tijdens de uitoefening van hun ambt, is het, rekening houdend met het in B.1.3 vermelde doel, relevant de openbare rechtspersonen ertoe te verplichten een aanbod tot minnelijke schikking te formuleren ten aanzien van die twee categorieën van ambtenaren.

B.12. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de derde prejudiciële vraag B.13. Met de derde prejudiciële vraag stelt de verwijzende rechter aan het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de openbare rechtspersonen, in de zin van de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten, ertoe verplicht een minnelijke schikking voor te stellen aan hun personeelsleden alvorens een vordering tot schadevergoeding tegen hen in te stellen, terwijl de privaatrechtelijke personen die verplichting niet hebben.

B.14. Het doel van de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten bestaat er weliswaar in in zekere mate de aansprakelijkheidsregeling voor de personeelsleden van de openbare rechtspersonen af te stemmen op de regeling die van toepassing is op de contractuele werknemers in het algemeen, zoals is vermeld in B.1.1. Aldus, volgens de memorie van toelichting, strekt de wet voornamelijk ertoe de door het Hof afgekeurde discriminaties tussen de stelsels van burgerrechtelijke aansprakelijkheid die respectievelijk van toepassing zijn op de statutaire ambtenaren van de openbare rechtspersonen en op de contractuele werknemers in de openbare en private sectoren weg te werken (Parl. St., Kamer, 2001-2002, DOC 50-1736/001, p. 4). Hieruit vloeit niet voort dat, ten aanzien van inzonderheid de in het geding zijnde bepaling, de wetgever een volledige afstemming zou hebben beoogd van de aansprakelijkheidsstelsels die respectievelijk van toepassing zijn in de openbare sector en in de private sector. Integendeel, uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten precies ertoe strekt een gelijke behandeling in te voeren « met de militairen en het politiepersoneel, ten aanzien van wie reeds een gelijkaardige bepaling van toepassing is » (Parl. St., Senaat, 2002-2003, nr. 2-1357/3, p. 5).

Gelet op het in B.1.3 vermelde doel is het pertinent aan de openbare rechtspersonen de verplichting op te leggen een aanbod tot minnelijke schikking te formuleren alvorens een vordering tot schadevergoeding of een regresvordering in te stellen tegen een lid van hun personeel.

B.15. Om dezelfde redenen als die welke zijn vermeld in B.6, heeft het verschil in behandeling geen onevenredige gevolgen wat betreft de rechten van de betrokken openbare rechtspersonen, gelet op het nagestreefde doel.

B.16. De derde prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de vierde prejudiciële vraag B.17. Met de vierde prejudiciële vraag stelt de verwijzende rechter aan het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij de openbare rechtspersonen ertoe verplicht een aanbod tot minnelijke schikking aan hun personeelsleden te formuleren alvorens een vordering tot schadevergoeding tegen hen in te stellen, zelfs wanneer het herstel van de geleden schade de draagkracht van het personeelslid niet kan overstijgen.

B.18. Uit de prejudiciële vraag blijkt dat het Hof wordt verzocht de openbare rechtspersonen die ertoe gehouden zijn een aanbod tot minnelijke schikking te formuleren aan hun personeelslid alvorens een rechtsvordering in te stellen, in de hypothese dat het herstel van de schade de draagkracht van het personeelslid kan overstijgen, enerzijds, te vergelijken met de openbare rechtspersonen die ertoe gehouden zijn een vergelijkbaar aanbod te formuleren, in de hypothese dat het herstel van de schade de draagkracht van de ambtenaar niet kan overstijgen, anderzijds. De openbare rechtspersonen zijn ertoe gehouden in beide gevallen een aanbod tot minnelijke schikking te formuleren.

In tegenstelling tot wat de Ministerraad aanvoert wordt het Hof niet verzocht de situatie van de openbare rechtspersonen die zijn onderworpen aan de in het geding zijnde bepaling te vergelijken met die van de Staat die, alvorens een rechtsvordering in te stellen tegen een militair die de Staat of derden schade heeft berokkend tijdens de uitoefening van zijn ambt, ertoe gehouden is een voorstel tot dading aan de militair te formuleren, op straffe van niet-ontvankelijkheid van de rechtsvordering, overeenkomstig artikel 93, § 1, van de wet van 20 mei 1994 « inzake de rechtstoestanden van het personeel van Defensie ».

B.19. Gelet op het in B.1.3 vermelde doel is het redelijk verantwoord dat niet noodzakelijkerwijs rekening gehouden wordt met de draagkracht van de betrokken ambtenaar.

De omstandigheid dat de wetgever de verplichting, voor de Staat, om de rechtsvordering die wordt ingesteld tegen een militair die, bij de uitoefening van zijn ambt, schade aan de Staat of derden heeft berokkend, te doen voorafgaan door een voorstel tot dading aan de verweerder, opdat die vordering ontvankelijk zou zijn overeenkomstig artikel 93, § 1, van de wet van 20 mei 1994 « inzake de rechtstoestanden van het personeel van Defensie », heeft verantwoord door het feit dat de schade vaak de draagkracht van de ambtenaar overstijgt, zoals het Hof dat heeft vastgesteld in het arrest nr. 29/2000 van 21 maart 2000, leidt niet tot een andere conclusie.

B.20. De vierde prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 5 van de wet van 10 februari 2003Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/02/2003 pub. 27/02/2003 numac 2003002035 bron federale overheidsdienst personeel en organisatie Wet betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen sluiten « betreffende de aansprakelijkheid van en voor personeelsleden in dienst van openbare rechtspersonen » schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 26 november 2020.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût

^