gepubliceerd op 12 november 2020
Uittreksel uit arrest nr. 86/2020 van 18 juni 2020 Rolnummers 7080, 7131, 7151 en 7248 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017 « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 86/2020 van 18 juni 2020 Rolnummers 7080, 7131, 7151 en 7248 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 4, § 3, van de
wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
19/03/2017
pub.
31/03/2017
numac
2017011424
bron
federale overheidsdienst justitie
Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand
sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand », gesteld door de correctionele rechtbank Henegouwen, afdeling Bergen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, R. Leysen, M. Pâques en Y. Kherbache, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij vonnis van 20 november 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 17 december 2018, heeft de correctionele rechtbank Henegouwen, afdeling Bergen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het bepaalt dat iedere door een strafgerecht veroordeelde verdachte, inverdenkinggestelde, beschuldigde of voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke persoon wordt veroordeeld tot het betalen van een bijdrage aan dat fonds, net zoals de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld nadat zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij, terwijl het niet in een dergelijke maatregel voorziet ten aanzien van de vrijwillig tussenkomende partij of de gedwongen tussenkomende partij die, bijvoorbeeld, aangezien zij in het ongelijk wordt gesteld op haar hoger beroep, zou worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep jegens de Staat, in de wetenschap dat artikel 162 van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat die kosten die bijdrage omvatten ? ».b. Bij twee vonnissen van 8 en 15 januari 2019, waarvan de expedities ter griffie van het Hof zijn ingekomen respectievelijk op 27 februari en 29 maart 2019, heeft de correctionele rechtbank Henegouwen, afdeling Bergen, dezelfde prejudiciële vraag gesteld.c. Bij vonnis van 18 juni 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 6 september 2019, heeft de correctionele rechtbank Henegouwen, afdeling Bergen, dezelfde prejudiciële vraag gesteld. Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7080, 7131, 7151 en 7248 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » (hierna : de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten).
B.2.1. Toen de prejudiciële vraag werd gesteld, bepaalde artikel 4, §§ 2 en 3, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten : « § 2. Voor de zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld, is voor elke gedinginleidende akte die op een van de rollen bedoeld in de artikelen 711 en 712 van het Gerechtelijk Wetboek wordt ingeschreven, op het ogenblik van die inschrijving, door elke eisende partij, een bijdrage aan het Fonds verschuldigd. Zonder betaling van deze bijdrage wordt de zaak niet ingeschreven.
Geen bijdrage wordt evenwel geïnd van de eisende partij : 1° indien zij juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet;2° indien zij een vordering inleidt, bedoeld in artikel 68 van de Arbeidsongevallen wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten en bedoeld in artikel 53, tweede lid, van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970;3° indien zij een vordering inleidt, bedoeld in de artikelen 579, 6°, 580, 581 en 582, 1° en 2° van het Gerechtelijk Wetboek betreffende vorderingen ingesteld door of tegen de sociaal verzekerden persoonlijk;4° indien zij een vordering inleidt, bedoeld in artikel 1675/4 van het Gerechtelijk Wetboek;5° indien zij in de hoedanigheid van openbaar ministerie een vordering inleidt, bedoeld in artikel 138bis Gerechtelijk Wetboek. Tenzij de in het ongelijk gestelde partij van de juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, vereffent het rechtscollege het bedrag van de bijdrage aan het Fonds in de eindbeslissing die in de kosten verwijst.
De Koning bepaalt de nadere regels voor de invordering van de bijdrage aan het Fonds. § 3. Behalve indien hij van de juridische tweedelijnsbijstand geniet, wordt iedere door een strafgerecht veroordeelde verdachte, inverdenkinggestelde, beklaagde, beschuldigde of voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, veroordeeld tot het betalen van een bijdrage aan het Fonds.
Behalve indien zij van de juridische tweedelijnsbijstand geniet, wordt de burgerlijke partij, wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij en zij in het ongelijk wordt gesteld, veroordeeld tot het betalen van een bijdrage aan het Fonds.
Het rechtscollege vereffent het bedrag van de bijdrage aan het Fonds in de eindbeslissing die in de kosten verwijst.
De bijdrage wordt ingevorderd volgens de regels van toepassing op de invordering van de strafrechtelijke geldboeten ».
B.2.2. Bij zijn arrest nr. 22/2020 van 13 februari 2020 heeft het Hof de woorden « door elke eisende partij » in artikel 4, § 2, eerste lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten vernietigd. Daaruit vloeit voort dat in beginsel voor elke gedinginleidende akte één bijdrage moet worden betaald op het ogenblik van de inschrijving op de rol, voor de zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld. Die vernietiging heeft geen weerslag op de relevantie van de prejudiciële vraag. Het Hof beantwoordt de vraag dus zoals zij is gesteld.
B.3. Aan het Hof wordt een vraag gesteld over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, in zoverre zij erin voorziet dat iedere door een strafgerecht veroordeelde verdachte, inverdenkinggestelde, beschuldigde of voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, net zoals de burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld nadat zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij, wordt veroordeeld tot het betalen van een bijdrage aan het begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, terwijl zij niet in een dergelijke maatregel voorziet ten aanzien van de vrijwillig of gedwongen tussenkomende partij die, bijvoorbeeld, aangezien zij in het ongelijk wordt gesteld op haar hoger beroep, zou worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep jegens de Staat, in de wetenschap dat artikel 162 van het Wetboek van strafvordering bepaalt dat die kosten die bijdrage omvatten.
B.4. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de mogelijkheid of onmogelijkheid voor een strafgerecht om de verzekeraar die vrijwillig of gedwongen is tussengekomen in het geding dat is ingesteld tegen de verzekerde en die in het ongelijk wordt gesteld op zijn hoger beroep tegen de burgerlijke beschikkingen van het vonnis in eerste aanleg, te veroordelen tot het betalen van de bijdrage aan het begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand. Het Hof beperkt zijn onderzoek tot dat geval.
B.5.1. De wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten richt een « Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » op bij de Federale Overheidsdienst Justitie (artikel 2). De opbrengsten van het fonds worden gebruikt ter financiering van de vergoedingen van de advocaten belast met de juridische tweedelijnsbijstand alsmede van de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand (artikel 3).
B.5.2. Het fonds wordt gefinancierd met bijdragen die worden geïnd in het kader van gerechtelijke procedures. In artikel 4 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten wordt bepaald in welke zaken de bijdrage verschuldigd is, wie deze dient te betalen en op welke wijze ze wordt geïnd. De wetgever maakt hierbij een onderscheid tussen zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld (artikel 4, § 2), strafzaken (artikel 4, § 3) en zaken voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (artikel 4, § 4).
B.6. Artikel 162 van het Wetboek van strafvordering bepaalt : « Ieder veroordelend vonnis, uitgesproken tegen de beklaagde en tegen de personen die voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, verwijst hen in de kosten, zelfs jegens de openbare partij.
De burgerlijke partij die in het ongelijk wordt gesteld, kan worden veroordeeld in de kosten jegens de Staat en jegens de beklaagde of in een gedeelte ervan. Zij kan worden veroordeeld in alle, dan wel een deel van de kosten door de Staat en door de beklaagde gemaakt, wanneer zij het initiatief tot de rechtstreekse dagvaarding heeft genomen of wanneer een onderzoek is geopend ten gevolge van haar optreden als burgerlijke partij. De kosten worden door het vonnis bepaald en omvatten de bijdrage bedoeld in artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand ».
B.7. Artikel 153, § 5, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten « betreffende de verzekeringen » (hierna : de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten) bepaalt : « Wanneer het geding tegen de verzekerde is ingesteld voor het strafgerecht, kan de verzekeraar door de benadeelde of door de verzekerde in de zaak worden betrokken en kan hij vrijwillig tussenkomen, onder dezelfde voorwaarden als zou de vordering voor het burgerlijk gerecht gebracht zijn, maar het strafgerecht kan geen uitspraak doen over de rechten die de verzekeraar kan doen gelden tegenover de verzekerde of de verzekeringnemer ».
B.8. Krachtens artikel 174 van het Wetboek van strafvordering neemt de correctionele rechtbank kennis van alle hogere beroepen ingesteld tegen de vonnissen van de politierechtbank in strafzaken.
Krachtens artikel 577, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek neemt de rechtbank van eerste aanleg in hoger beroep kennis van de vonnissen die in eerste aanleg zijn gewezen door de politierechtbank, in burgerlijke zaken, in de in artikel 601bis van hetzelfde Wetboek bedoelde gevallen, en met name met betrekking tot de vorderingen tot vergoeding van schade ontstaan uit een verkeersongeval.
B.9. Overeenkomstig artikel 153, § 5, van de wet van 4 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 04/04/2014 pub. 30/04/2014 numac 2014011239 bron federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie Wet betreffende de verzekeringen sluiten geschiedt het optreden van de verzekeraar in het strafproces tegen de verzekerde onder dezelfde voorwaarden als zou de vordering voor het burgerlijk gerecht zijn gebracht. Daaruit vloeit voort dat de correctionele rechtbank, wanneer zij uitspraak doet over het hoger beroep dat door de verzekeraar is ingesteld tegen een vonnis van de politierechtbank aangaande de burgerlijke rechtsvordering terwijl deze zitting houdt in strafzaken, de verzekeraar kan veroordelen tot de bijdrage aan het begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, voor zover zij vaststelt dat de voorwaarden met betrekking tot het betalen van de voormelde bijdrage zijn vervuld.
B.10. Uit het voorgaande vloeit voort dat het in de prejudiciële vraag opgeworpen verschil in behandeling niet bestaat.
B.11. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 4, § 3, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 18 juni 2020.
De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût