Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 augustus 2020

Uittreksel uit arrest nr. 38/2020 van 12 maart 2020 Rolnummers 6801 en 6802 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 4 van de wet van 19 maart 2017 « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand », Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters J.-P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020202600
pub.
05/08/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 38/2020 van 12 maart 2020 Rolnummers 6801 en 6802 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 4 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand », gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen, afdeling Antwerpen, en door het Arbeidshof te Brussel.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging a. Bij arrest van 20 december 2017, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 22 december 2017, heeft het Arbeidshof te Antwerpen, afdeling Antwerpen, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 4 wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, in samenhang met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in zoverre het een financiële drempel oplegt bij het aanvechten van een vonnis of beschikking anders dan een beschikking van toelaatbaarheid voor een persoon die in collectieve schuldenregeling zit wegens een overmatige schuldenlast waardoor de toegang tot het gerecht voor deze persoon bemoeilijkt wordt terwijl de persoon die een verzoekschrift neerlegt om toegelaten te worden tot de collectieve schuldenregeling wegens overmatige schuldenlast (in de zin van artikel 1675/4 Ger.W.) deze bijdrage niet moet betalen en ook de vorderingen van de sociaal verzekerde bedoeld in de artikelen 579, 6°, 580, 581 en 582, 1° en 2° van het Gerechtelijk Wetboek vrijgesteld worden van betaling van deze bijdrage ? ». b. Bij arrest van 18 december 2017, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 22 december 2017, heeft het Arbeidshof te Brussel de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schenden de art.4 § 2 en 7 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, - meer bepaald de § 2 eerste lid, dat bij elke rolzetting een bijdrageplicht oplegt, - tweede lid, 4°, dat voorziet in een vrijstelling bij een vordering op grond van art. 1675/4 Ger. W. in samenhang met - art. 7, dat voorziet in de vereffening als procedurekost, - in samenhang met art. 1017 Ger. W. dat deze kosten ten laste legt van de in het ongelijk gestelde partij, rekening houdend met art. 1675/14 § 2 Ger. W. dat voorziet in de blijvende saisine van de arbeidsrechtbank, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat in graad van eerste aanleg geen bijdrage verschuldigd is en moet worden vereffend bij een tussentijdse gebeurtenis, die een ingrijpen van de schuldbemiddelingsrechter noodzakelijk maakt, terwijl in graad van hoger beroep door de appellant deze bijdrage wel verschuldigd is, indien hij m.b.t. dezelfde vraag omwille van een gewijzigde situatie een hervorming van het vonnis van de eerste rechter beoogt en deze bijdrage dient vereffend te worden op basis van wie in het gelijk gesteld is, terwijl in een collectieve schuldenregeling de voortgang van de procedure beoordeeld wordt en de wederpartij bij een voldoening aan de vraag van appellant daarom nog niet in het ongelijk gestelde partij is ? Schenden de art. 4 en 7 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, in samenhang met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in zoverre ze de toegang tot de rechter beperken door een bovenmatige financiële drempel in te voeren voor een schuldenaar, die beroep aantekent in een procedure van collectieve schuldenregeling, niettegenstaande hij een overmatige schuldenlast heeft en de bijdrage dient te financieren vanuit een minimaal leefgeld en deze bijdrage niet in de eindbeslissing kan worden vereffend zonder hem opnieuw in zijn vermogen te raken, terwijl er in de gevallen vermeld in art. 4 § 2, 2° tot 4° geen bijdrage verschuldigd is ? ».

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 6801 en 6802 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) B.1. De verwijzende rechters in de zaken nrs. 6801 en 6802 wensen van het Hof te vernemen of de artikelen 4, § 2, en 7 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » (hierna : de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten) bestaanbaar zijn met de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat een persoon die zich wegens een overmatige schuldenlast in een collectieve schuldenregeling bevindt, ertoe kan worden verplicht een bijdrage van twintig euro aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand te betalen bij het instellen van hoger beroep tegen een uitspraak van de arbeidsrechtbank die geen betrekking heeft op de toelating tot de collectieve schuldenregeling, bedoeld in artikel 1675/4 van het Gerechtelijk Wetboek, zonder dat de bijdrage zou kunnen worden vereffend als gerechtskost, terwijl een persoon die een vordering inleidt, bedoeld in artikel 4, § 2, tweede lid, 2° tot 4°, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, steeds van de bijdrage aan het Fonds is vrijgesteld.

B.2.1. De wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten richt een « Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » op bij de Federale Overheidsdienst Justitie (artikel 2). De opbrengsten van het Fonds worden gebruikt ter financiering van de vergoedingen van de advocaten belast met de juridische tweedelijnsbijstand alsmede van de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand (artikel 3). De wetgever heeft de bijdrage aan het Fonds vastgesteld op twintig euro.

Dat bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel 5 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten.

B.2.2. Het Fonds wordt gefinancierd met bijdragen die worden geïnd in het kader van gerechtelijke procedures. In artikel 4 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten wordt bepaald in welke zaken de bijdrage verschuldigd is, wie ze dient te betalen en op welke wijze ze wordt geïnd. De wetgever maakt hierbij een onderscheid tussen zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld (artikel 4, § 2), strafzaken (artikel 4, § 3) en zaken voor de Raad van State en de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (artikel 4, § 4).

B.2.3. Bij de totstandkoming ervan bepaalde artikel 4, § 2, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten : « Voor de zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld, is voor elke gedinginleidende akte die op een van de rollen bedoeld in de artikelen 711 en 712 van het Gerechtelijk Wetboek wordt ingeschreven, op het ogenblik van die inschrijving, door elke eisende partij, een bijdrage aan het Fonds verschuldigd. Zonder betaling van deze bijdrage wordt de zaak niet ingeschreven.

Geen bijdrage wordt evenwel geïnd van de eisende partij : 1° indien zij juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet;2° indien zij een vordering inleidt, bedoeld in artikel 68 van de Arbeidsongevallen wet van 10 april 1971Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/04/1971 pub. 23/03/2018 numac 2018030615 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet type wet prom. 10/04/1971 pub. 17/10/2014 numac 2014000710 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Arbeidsongevallenwet sluiten en bedoeld in artikel 53, tweede lid, van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970;3° indien zij een vordering inleidt, bedoeld in de artikelen 579, 6°, 580, 581 en 582, 1° en 2° van het Gerechtelijk Wetboek betreffende vorderingen ingesteld door of tegen de sociaal verzekerden persoonlijk;4° indien zij een vordering inleidt, bedoeld in artikel 1675/4 van het Gerechtelijk Wetboek;5° indien zij in de hoedanigheid van openbaar ministerie een vordering inleidt, bedoeld in artikel 138bis Gerechtelijk Wetboek. Tenzij de in het ongelijk gestelde partij van de juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, vereffent het rechtscollege het bedrag van de bijdrage aan het Fonds in de eindbeslissing die in de kosten verwijst.

De Koning bepaalt de nadere regels voor de invordering van de bijdrage aan het Fonds ».

B.2.4. Met betrekking tot de verplichting dat de bijdrage aan het Fonds verschuldigd is per eisende of verzoekende partij voor elke inleidende akte in zaken die volgens de burgerlijke en de administratieve rechtspleging worden behandeld, heeft het Hof bij zijn arrest nr. 22/2020 van 13 februari 2020 evenwel geoordeeld : « B.13.2. Het gegeven dat in beginsel elke eisende of verzoekende partij voor elke gedinginleidende akte in zaken die volgens de burgerlijke of de administratieve rechtspleging worden behandeld, de forfaitaire bijdrage van twintig euro aan het Fonds dient te betalen, is objectief en pertinent in het licht van de doelstelling die is vermeld in B.11.1, om die bijdrage op te leggen aan elke gebruiker van de openbare dienst van de rechtspraak.

Evenwel, gecombineerd met het gegeven dat de rechter dit bedrag vereffent in de eindbeslissing die in de kosten verwijst, hebben de bestreden bepalingen tot gevolg dat de in het ongelijk gestelde partij, wanneer zij geen juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, de betaling opgelegd kan krijgen van een forfaitaire bijdrage die heel wat hoger is dan het door de wetgever vastgelegde bedrag van twintig euro. Indien verscheidene eisers of verzoekers de vordering instellen tegen een enkele verweerder en indien die laatste in het ongelijk wordt gesteld, kan het bedrag van de bijdrage van twintig euro, vermenigvuldigd met het aantal eisers of verzoekers, immers te zijnen laste worden gelegd, zonder dat enig maximumbedrag wordt vastgelegd.

B.13.3. De bestreden bepalingen hebben aldus tot gevolg dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel ».

Om die redenen heeft het Hof in artikel 4, § 2, eerste lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten de woorden « door elke eisende partij » vernietigd, evenals de woorden « per verzoekende partij » in artikel 4, § 4, eerste en derde lid, van dezelfde wet.

B.2.5. Ingevolge de vernietiging door het Hof van de woorden « door elke eisende partij » in artikel 4, § 2, eerste lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten dient in beginsel voor elke gedinginleidende akte één bijdrage te worden betaald op het ogenblik van de inschrijving op de rol, voor de zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld.

B.3.1. De bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor de zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld, bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, wordt als gerechtskost beschouwd.

B.3.2. Artikel 1017, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Tenzij bijzondere wetten anders bepalen, verwijst ieder eindvonnis, zelfs ambtshalve, de in het ongelijk gestelde partij in de kosten, onverminderd de overeenkomst tussen partijen, die het eventueel bekrachtigt. Niettemin worden nutteloze kosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding bedoeld in artikel 1022, zelfs ambtshalve ten laste gelegd van de partij die ze foutief heeft veroorzaakt ».

B.3.3. Artikel 1018, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals aangevuld door artikel 7 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, bepaalt : « De kosten omvatten : 1° de diverse, griffie- en registratierechten, alsook de zegelrechten die voor de afschaffing van het Wetboek der zegelrechten zijn betaald;2° de prijs en de emolumenten en lonen van de gerechtelijke akten;3° de prijs van de uitgifte van het vonnis;4° de uitgaven betreffende alle onderzoeksmaatregelen, onder meer het getuigen- en deskundigengeld;5° de reis- en verblijfkosten van de magistraten, de griffiers en van de partijen, wanneer hun reis door de rechter bevolen is, en de kosten van de akten, wanneer deze uitsluitend met het oog op het geding opgemaakt zijn;6° de rechtsplegingsvergoeding, zoals bepaald in artikel 1022;7° het ereloon, de emolumenten en de kosten van de bemiddelaar die aangewezen is overeenkomstig artikel 1734;8° de bijdrage bedoeld in artikel 4, § 2, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand ». B.3.4. Artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten bepaalt : « Tenzij de in het ongelijk gestelde partij van de juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet, vereffent het rechtscollege het bedrag van de bijdrage aan het Fonds in de eindbeslissing die in de kosten verwijst ».

B.4. De verwijzende rechters ondervragen het Hof over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepalingen met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, met het recht op toegang tot de rechter en met het recht op juridische bijstand, zoals gewaarborgd door de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

B.5.1. Artikel 13 van de Grondwet houdt een recht in op toegang tot de bevoegde rechter. Het recht op toegang tot de rechter wordt eveneens gewaarborgd bij de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en bij artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

B.5.2. De bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepalingen met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang gelezen met de artikelen 10, 11, 13 en 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, kan slechts door het Hof worden onderzocht in zoverre de in het geding zijnde bepalingen het Unierecht ten uitvoer brengen overeenkomstig artikel 51, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (HvJ, grote kamer, 26 februari 2013, C-617/10, Aklagaren, punten 17 e.v.).

Aangezien de verwijzende rechters geen aanknopingspunt met de tenuitvoerlegging van het Unierecht aantonen, zijn de prejudiciële vragen niet ontvankelijk in zoverre de verwijzende rechters wensen te vernemen of de in het geding zijnde bepalingen bestaanbaar zijn met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

B.5.3. Het recht op toegang tot de rechter vormt een wezenlijk aspect van het recht op een eerlijk proces en is fundamenteel in een rechtsstaat. Het recht om zich tot een rechter te wenden, heeft bovendien zowel betrekking op het recht om in rechte op te treden als op het recht om zich te verdedigen.

B.5.4. Het recht op toegang tot een rechter is evenwel niet absoluut.

Het kan het voorwerp uitmaken van financiële beperkingen, voor zover die beperkingen geen afbreuk doen aan de essentie zelf van dat recht.

De beperkingen van dat recht moeten redelijk evenredig zijn met het gewettigde doel dat zij nastreven (EHRM, 7 juli 2009, Stagno t.

België, § 25). De reglementering dienaangaande moet de rechtszekerheid en de goede rechtsbedeling nastreven en mag dus geen beperkingen opleveren die de rechtzoekende verhinderen de inhoud van zijn geschil voor de bevoegde rechter te brengen (EHRM, 7 juli 2009, Stagno t.

België, § 25; 29 maart 2011, RTBF t. België, § 69).

B.6.1. De forfaitaire bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand beoogt de juridische tweedelijnsbijstand bijkomend te financieren, in het bijzonder gelet op de aanhoudende stijging van het aantal dossiers (Parl. St., Kamer, 2015-2016, DOC 54-1851/001, p. 3; Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-1851/006, p. 8). Zoals is bepaald in artikel 3 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten, worden de opbrengsten van het Fonds gebruikt ter financiering van de vergoedingen van de advocaten belast met de juridische tweedelijnsbijstand alsmede de kosten verbonden aan de organisatie van de bureaus voor juridische bijstand.

De doeltreffendheid van de juridische tweedelijnsbijstand is een legitiem doel, dat tegemoetkomt aan de verplichting van de wetgever, opgenomen in artikel 23, derde lid, 2°, van de Grondwet, om de juridische bijstand te waarborgen voor diegenen die anders hun fundamenteel recht op toegang tot de rechter niet zouden kunnen uitoefenen.

B.6.2. De betwiste forfaitaire bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand is vastgesteld op twintig euro, onverminderd indexering (artikel 5 van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten).

De verplichting om de bijdrage te betalen, gaat evenwel gepaard met uitzonderingen. In zaken die volgens de burgerlijke rechtspleging worden behandeld, kan de bijdrage nooit verschuldigd zijn door personen die juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand genieten (artikel 4, § 2, tweede lid, 1°, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten).

B.6.3. De toegang tot de juridische tweedelijnsbijstand en tot de rechtsbijstand wordt toegekend aan de aanvrager die niet beschikt over voldoende bestaansmiddelen om de diensten van zijn advocaat en de gerechtskosten te betalen. Door die personen van de betwiste bijdrage vrij te stellen, heeft de wetgever aldus het recht op toegang tot de rechter willen vrijwaren voor de meest behoeftigen.

B.6.4. Met betrekking tot personen die een vordering indienen om een collectieve schuldenregeling te verkrijgen, bepaalt artikel 1675/6, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek dat de rechter die uitspraak doet over de toelaatbaarheid van die vordering in zijn beschikking ambtshalve uitspraak doet over de eventuele toekenning van volledige of gedeeltelijke rechtsbijstand.

B.6.5. De ambtshalve uitspraak, in het kader van de toelating tot de collectieve schuldenregeling, over de eventuele toekenning van volledige of gedeeltelijke rechtsbijstand wijkt af van de gemeenrechtelijke regeling die uitgaat van een verzoek om rechtsbijstand (artikelen 664 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek).

Op die manier wordt gewaarborgd dat de personen die wensen toe te treden tot de collectieve schuldenregeling rechtsbijstand genieten indien zij hiervoor in aanmerking komen, ook al dienen zij hiertoe geen verzoek in. Er kan immers worden aangenomen dat die personen doorgaans niet over de nodige bestaansmiddelen beschikken om de rechtsplegingskosten te dragen. De wetgever verlaagt aldus de financiële drempel voor personen die verzoeken om te worden toegelaten tot een collectieve schuldenregeling.

B.7.1. Zoals de verwijzende rechters opmerken, komen evenwel niet alle personen die zich bevinden in een collectieve schuldenregeling in aanmerking voor juridische tweedelijnsbijstand of voor rechtsbijstand, en kunnen zij derhalve niet steeds de vrijstelling genieten die is vermeld in artikel 4, § 2, tweede lid, 1°, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten.

B.7.2. Personen die een vordering instellen inzake de toelating tot de collectieve schuldenregeling, bedoeld in artikel 1675/4 van het Gerechtelijk Wetboek, worden vrijgesteld van de betaling van de bijdrage aan het Fonds krachtens artikel 4, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten.

B.7.3. In haar advies met betrekking tot een amendement op het wetsvoorstel dat tot de betwiste wet heeft geleid, heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State opgemerkt : « Het spoort moeilijk met artikel 1675/6, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek dat bij het inleiden van de vordering tot collectieve schuldenregeling een bijdrage aan het Fonds zou moeten worden betaald gelet op de in die bepaling opgenomen regel dat de rechter, wanneer hij zo een vordering toelaatbaar acht, ambtshalve uitspraak doet over het toekennen van volledige of gedeeltelijke rechtsbijstand. Het geamendeerde wetsvoorstel dient ook op dit vlak te worden bijgestuurd » (Parl. St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-1851/008, p. 14).

B.7.4. Om tegemoet te komen aan die opmerking, heeft de wetgever bepaald dat er geen bijdrage wordt geïnd van de eisende partij die een vordering inzake de toelating tot de collectieve schuldenregeling inleidt, bedoeld in artikel 1675/4 van het Gerechtelijk Wetboek (Parl St., Kamer, 2016-2017, DOC 54-1851/009, p. 12).

B.8.1. Uit artikel 4, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten blijkt dat de wetgever niet heeft beoogd alle gedinginleidende akten inzake de collectieve schuldenregeling vrij te stellen van de verplichte bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand, maar enkel de gedinginleidende akte inzake de toelating tot de collectieve schuldenregeling, bedoeld in artikel 1675/4 van het Gerechtelijk Wetboek.

B.8.2. Ingevolge het mechanisme van de blijvende saisine van de arbeidsrechtbank bij de collectieve schuldenregeling, dienen personen die toegelaten zijn tot de collectieve schuldenregeling echter geen bijdrage aan het Begrotingsfonds voor juridische tweedelijnsbijstand te betalen om hun zaak opnieuw voor de arbeidsrechtbank te brengen.

De zaak blijft immers ingeschreven op de rol van de rechtbank, ook in geval van beschikking van toelaatbaarheid in hoger beroep, tot het einde of de herroeping van de regeling (artikel 1675/14, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

Bij moeilijkheden die de uitwerking of de uitvoering van de regeling belemmeren of wanneer nieuwe feiten zich voordoen terwijl de regeling opgesteld wordt of die feiten de aanpassing of de herziening van de regeling rechtvaardigen, laat de schuldbemiddelaar, de arbeidsauditeur, de schuldenaar of elke belanghebbende schuldeiser, door een eenvoudige schriftelijke verklaring, die ter griffie neergelegd wordt of aan de griffie verzonden wordt, de zaak opnieuw voor de rechter brengen (artikel 1675/14, § 2, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

B.8.3. Aangezien de in het geding zijnde bijdrage « voor elke gedinginleidende akte » verschuldigd is op het ogenblik van de inschrijving ervan op de rol, is zij niet verschuldigd voor elke nieuwe vordering die bij de arbeidsrechtbank wordt ingesteld in het kader van een zaak die bij haar permanent aanhangig is gemaakt, aangezien de zaak slechts het voorwerp uitmaakt van een enkele « gedinginleidende akte », bij de inschrijving ervan op de rol, waarbij de latere vorderingen geen « gedinginleidende akten » zijn.

B.9.1. De verwijzende rechters ondervragen het Hof over het verschuldigd zijn van de voormelde bijdrage, wanneer bij het arbeidshof hoger beroep wordt ingesteld tegen een beslissing van de arbeidsrechtbank die geen betrekking heeft op de toelating tot de collectieve schuldenregeling. In een dergelijk geval kunnen personen die zich in een collectieve schuldenregeling bevinden wegens een overmatige schuldenlast, de uitzondering waarin artikel 4, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten voorziet, niet genieten. Zij dienen bijgevolg, wanneer zij geen juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand genieten, een bijdrage van twintig euro te betalen aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand om de zaak op de rol van het arbeidshof in te schrijven.

B.9.2. Zoals is vermeld in B.3.1, dient de bijdrage aan het Fonds te worden beschouwd als een gerechtskost (artikel 1018, eerste lid, 8°, van het Gerechtelijk Wetboek). Het rechtscollege vereffent het bedrag van de bijdrage aan het Fonds in de eindbeslissing die in de kosten verwijst, tenzij de in het ongelijk gestelde partij juridische tweedelijnsbijstand of rechtsbijstand geniet (artikel 4, § 2, derde lid, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten).

B.9.3. Zoals de verwijzende rechters vaststellen en de Ministerraad bevestigt, kunnen de personen die zich bevinden in een collectieve schuldenregeling wegens overmatige schuldenlast, evenwel geen vereffening in hun voordeel genieten, aangezien uit de aard zelf van de procedure van de collectieve schuldenregeling een dergelijke vereffening niet kan plaatsvinden.

B.9.4. Aldus kan de persoon die zich in een collectieve schuldenregeling bevindt de door hem aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand betaalde bijdrage niet terugvorderen wanneer hij in de beroepsprocedure die hij heeft ingeleid, in het gelijk wordt gesteld.

B.10.1. Het verzoek tot het verkrijgen van een collectieve schuldenregeling wordt enkel toegelaten indien de schuldenaar niet in staat is om, op duurzame wijze, zijn opeisbare of nog te vervallen schulden te betalen (artikel 1675/2 van het Gerechtelijk Wetboek).

Voor personen die zich bevinden in een dergelijke precaire situatie kan de bijdrage van twintig euro aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand een financiële drempel vormen die hen ervan zou kunnen weerhouden om in het kader van een dergelijke regeling hoger beroep in te stellen tegen een beslissing van de arbeidsrechtbank, bijvoorbeeld wanneer, zoals in de zaken voor de verwijzende rechters, de herroeping werd uitgesproken van de beschikking van toelaatbaarheid of van de minnelijke of gerechtelijke aanzuiveringsregeling omdat de schuldenaar zijn verplichtingen niet zou nakomen (artikel 1675/15, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek).

B.10.2. Aldus doen de in het geding zijnde bepalingen afbreuk aan het recht op toegang tot de rechter van de betrokken personen en behandelen zij hen anders dan de personen die een vrijstelling kunnen genieten op grond van artikel 4, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 17 maart 2017, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.

B.11.1. Artikel 4, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten is bijgevolg niet bestaanbaar met de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het niet voorziet in een vrijstelling van de bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor een persoon die is toegelaten tot een collectieve schuldenregeling en in het kader van die regeling hoger beroep instelt tegen een beslissing van de arbeidsrechtbank die geen betrekking heeft op de toelating tot de collectieve schuldenregeling bedoeld in artikel 1675/4 van het Gerechtelijk Wetboek.

B.11.2. De vastgestelde lacune beperkt zich tot artikel 4, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten en strekt zich niet uit tot artikel 7 van de voormelde wet, dat artikel 1018, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek aanvult.

B.12. De prejudiciële vragen dienen in die mate bevestigend te worden beantwoord.

B.13. Aangezien de in B.11 gedane vaststelling van de lacune is uitgedrukt in voldoende nauwkeurige en volledige bewoordingen die toelaten de in het geding zijnde bepaling toe te passen met inachtneming van de referentienormen op grond waarvan het Hof zijn toetsingsbevoegdheid uitoefent, staat het aan de verwijzende rechters een einde te maken aan de schending van die normen.

B.14. De toetsing van de in het geding zijnde bepalingen aan de andere in de prejudiciële vragen vermelde bepalingen kan niet tot een ruimere vaststelling van ongrondwettigheid leiden.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 4, § 2, tweede lid, 4°, van de wet van 19 maart 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/03/2017 pub. 31/03/2017 numac 2017011424 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand sluiten « tot oprichting van een Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand » schendt de artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het niet voorziet in een vrijstelling van de bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand voor een persoon die is toegelaten tot een collectieve schuldenregeling en in het kader van die regeling hoger beroep instelt tegen een beslissing van de arbeidsrechtbank die geen betrekking heeft op de toelating tot de collectieve schuldenregeling bedoeld in artikel 1675/4 van het Gerechtelijk Wetboek.

Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 12 maart 2020.

De griffier, De voorzitter, P.-Y. Dutilleux A. Alen

^