Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 07 oktober 2020

Uittreksel uit arrest nr. 13/2020 van 6 februari 2020 Rolnummer 7049 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 20 van de wet van 24 oktober 2011 « tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde p Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020202554
pub.
07/10/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 13/2020 van 6 februari 2020 Rolnummer 7049 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 20 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten « tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen », gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en J. Moerman, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 7 november 2018, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 21 november 2018, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Namen, afdeling Namen, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « - Schendt artikel 20 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met de regel van de niet-retroactiviteit van de wetten die onder meer in artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek is geformuleerd en met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gewettigd vertrouwen, in zoverre het een onverantwoord onderscheid teweegbrengt tussen, enerzijds, de geresponsabiliseerde werkgevers die zijn gestopt met het tewerkstellen van een of meerdere personeelsleden vóór de inwerkingtreding van die bepaling en, anderzijds, de geresponsabiliseerde werkgevers die zijn gestopt met het tewerkstellen van personeel na de inwerkingtreding ervan, doordat het aan de eerstgenoemden de betaling oplegt van responsabiliseringsbijdragen die voortvloeien uit keuzes die lang vóór het aannemen en de inwerkingtreding van die wet definitief zijn gemaakt ? - Schendt artikel 20 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen artikel 16 van de Grondwet en artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens door het eigendomsrecht van de geresponsabiliseerde werkgevers op onevenredige wijze aan te tasten ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepaling B.1.1. De prejudiciële vragen hebben betrekking op artikel 20 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten « tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen » (hierna : de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten) dat, in de versie ervan die van toepassing is op het voor de verwijzende rechter hangende geschil, bepaalt : « De pensioenbijdragen die een provinciaal of plaatselijk bestuur of een lokale politiezone verschuldigd is in toepassing van artikel 16, maken het voorwerp uit van een aanvulling van de werkgeversbijdrage inzake pensioenen wanneer de eigen pensioenbijdragevoet van deze werkgever groter is dan de basispensioenbijdragevoet vastgesteld in toepassing van artikel 16.

De eigen pensioenbijdragevoet bedoeld in het eerste lid, is de verhouding tussen enerzijds de uitgaven inzake pensioenen die het gesolidariseerd pensioenfonds van de RSZPPO [de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten] gedurende het beschouwde jaar heeft gedragen voor de gewezen personeelsleden van desbetreffende werkgever en hun rechthebbenden, en anderzijds de loonmassa die overeenstemt met het aan pensioenbijdragen onderworpen loon dat voor ditzelfde jaar door deze werkgever werd uitbetaald aan zijn vastbenoemd personeel dat bij het fonds is aangesloten.

De in het eerste lid bedoelde aanvullende werkgeversbijdragen, stemmen overeen met het bedrag dat wordt bekomen door de in toepassing van artikel 19 vastgestelde responsabiliseringscoëfficiënt toe te passen op het verschil tussen enerzijds de uitgaven inzake pensioenen bedoeld in het tweede lid, en anderzijds de persoonlijke en de werkgeversbijdragen inzake pensioenen die door de betrokken werkgever in toepassing van artikel 16 verschuldigd zijn voor het desbetreffende jaar.

In afwijking van het eerste lid wordt in geval van toepassing van artikel 7, § 1, zesde lid, de krachtens artikel 19 vastgestelde responsabiliseringscoëfficiënt, toegepast op de geglobaliseerde pensioenlast en loonmassa van het benoemd personeel van de verschillende deelnemers, alsof het één en dezelfde werkgever betrof.

Voor werkgevers die om andere redenen dan de herstructureringen bedoeld in artikelen 24 en 25 geen vastbenoemd personeel meer tewerkstellen, is de responsabiliseringsfactuur gelijk aan de last van de rust- en de overlevingspensioenen die voor het beschouwde jaar door het pensioenfonds van de RSZPPO wordt gedragen.

De werkgevers die dat wensen, kunnen voorschotten storten die in vermindering zullen worden gebracht op het bedrag van de door hen verschuldigde aanvullende bijdragen.

In geval van thesaurietekort, worden de interesten van de prefinanciering door de RSZPPO verdeeld tussen de geresponsabiliseerde werkgevers die onvoldoende voorschotten gestort hebben ten opzichte van hun persoonlijke factuur ».

Vanaf 1 januari 2015 werd het « Gesolidariseerde Pensioenfonds van de RSZPPO » vervangen door het « Gesolidariseerde Pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen van de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels (DIBISS) » ( wet van 12 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/05/2014 pub. 10/06/2014 numac 2014203606 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid, federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet tot oprichting van de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels sluiten « tot oprichting van de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels »). Vervolgens heeft de wet van 18 maart 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 18/03/2016 pub. 30/03/2016 numac 2016022135 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet tot wijziging van de benaming van de Rijksdienst voor Pensioenen in Federale Pensioendienst, tot integratie van de bevoegdheden en het personeel van de Pensioendienst voor de Overheidssector, van de opdrachten "Pensioenen" van de lokale en provinciale sectoren van de Dienst voor de Bijzondere socialezekerheidsstelsels en van HR Rail en tot overname van de gemeenschappelijke sociale dienst van de Dienst voor de Bijzondere socialezekerheidsstelsels sluiten « tot wijziging van de benaming van de Rijksdienst voor Pensioenen in Federale Pensioendienst, tot integratie van de bevoegdheden en het personeel van de Pensioendienst voor de Overheidssector, van een deel van de bevoegdheden en van het personeel van de Directie-generaal Oorlogsslachtoffers van de opdrachten ' Pensioenen ' van de lokale en provinciale sectoren van de Dienst voor de Bijzondere socialezekerheidsstelsels en van HR Rail en tot overname van de gemeenschappelijke sociale dienst van de Dienst voor de Bijzondere socialezekerheidsstelsels » de opdrachten inzake pensioenen die krachtens de wet van 12 mei 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/05/2014 pub. 10/06/2014 numac 2014203606 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid, federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg Wet tot oprichting van de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels sluiten aan de DIBISS waren toevertrouwd, overgedragen aan de Federale Pensioendienst. Ten slotte werden de taken van inning en invordering overgedragen van de DIBISS aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) bij de wet van 10 juli 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 10/07/2016 pub. 26/07/2016 numac 2016022279 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Wet tot toewijzing van nieuwe inningstaken aan en tot integratie van sommige opdrachten en een deel van het personeel van de dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels in de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid alsmede tot regeling van diverse aangelegenheden met betrekking tot Famifed en de Federale Pensioendienst sluiten « tot toewijzing van nieuwe inningstaken aan en tot integratie van sommige opdrachten en een deel van het personeel van de dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels in de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid alsmede tot regeling van diverse aangelegenheden met betrekking tot Famifed en de Federale Pensioendienst ».

B.1.2. Artikel 19 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten, waarnaar het in het geding zijnde artikel 20 verwijst, bepaalt, in de versie ervan die van toepassing is op het voor de verwijzende rechter hangende geschil : « § 1. Het Beheerscomité van de RSZPPO stelt jaarlijks in de loop van het derde kwartaal van het jaar de responsabiliseringscoëfficiënt vast die voor het voorgaande jaar moet worden toegepast.

De responsabiliseringscoëfficiënt waarvan sprake in het eerste lid, is dezelfde voor alle provinciale en plaatselijke besturen en alle lokale politiezones die zijn aangesloten bij het gesolidariseerd pensioenfonds van de RSZPPO. Deze coëfficiënt wordt zodanig vastgesteld dat de aanvullende werkgeversbijdragen inzake pensioenen die verschuldigd zijn voor de individuele responsabilisering in toepassing van artikel 20, het verschil voor het voorgaande kalenderjaar volledig dekken tussen : a) enerzijds de bijdragen geïnd door het gesolidariseerd pensioenfonds van de RSZPPO op basis van de in toepassing van artikel 16 vastgestelde basispensioenbijdragevoet, en de in artikel 10 bedoelde andere financiële ontvangsten dan de bijdragen voor het beschouwde jaar;b) anderzijds de uitgaven die in toepassing van de artikelen 8 en 9 door het gesolidariseerd pensioenfonds van de RSZPPO werden gedragen voor het beschouwde kalenderjaar. De bedragen van de in a) en b) bedoelde ontvangsten en uitgaven zijn deze die ingeschreven zijn in de rekeningen van het beschouwde jaar die definitief afgesloten en goedgekeurd zijn door het Beheerscomité van de RSZPPO en de minister bevoegd voor de Pensioenen van de openbare sector. § 2. Indien de basispensioenbijdragevoet vastgesteld in toepassing van de artikelen 16 en 18 tot gevolg heeft dat de responsabiliseringscoëfficiënt die eruit voortvloeit in toepassing van § 1 kleiner is dan 50 %, wordt de aanwending van de in artikel 13 bedoelde correctiefactoren beperkt zodat de coëfficiënt 50 % bedraagt.

Het niet-aangewende deel wordt bestemd voor het in artikel 4, § 3 bedoelde fonds voor de amortisatie van de verhoging van de pensioenbijdragevoeten. Bovendien kan de responsabiliseringscoëfficiënt niet verlagen ten opzichte van het voorgaande jaar en geeft dit indien nodig aanleiding tot een verlaging van de basisbijdragevoet om dit te bereiken ».

B.1.3. Artikel 20 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten is gewijzigd bij de wet van 30 maart 2018 « met betrekking tot het niet in aanmerking nemen van diensten gepresteerd als niet-vastbenoemd personeelslid voor een pensioen van de overheidssector, tot wijziging van de individuele responsabilisering van de provinciale en lokale overheden binnen het Gesolidariseerde pensioenfonds, tot aanpassing van de reglementering inzake aanvullende pensioenen, tot wijziging van de modaliteiten van de financiering van het Gesolidariseerde pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen en tot bijkomende financiering van het Gesolidariseerde Pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen ».

Die wijziging heeft geen weerslag op het onderwerp van de prejudiciële vraag.

B.2.1. De financiering van de pensioenen van het vastbenoemd personeel van de provinciale en plaatselijke besturen berust op een systeem van verdeling.

Een dergelijk systeem houdt in dat de basispensioenbijdragen die door elke werkgever worden betaald op de loonmassa die overeenstemt met de lonen die in de loop van het jaar aan zijn vastbenoemd personeel worden uitbetaald, dienen om de pensioenen te financieren van de gewezen vastbenoemde personeelsleden van de betrokken besturen en hun rechthebbenden die tijdens hetzelfde jaar een pensioen ontvangen ten laste van het Gesolidariseerde Pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen (hierna : het Gesolidariseerde Pensioenfonds).

B.2.2. De artikelen 19 en 20 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten leggen aan bepaalde besturen die lid zijn van het Gesolidariseerde Pensioenfonds een responsabiliseringsbijdrage op die een aanvulling is op de werkgeversbijdragen inzake pensioenen. Die aanvulling is door het provinciale of plaatselijke bestuur of door de lokale politiezone verschuldigd wanneer de eigen pensioenbijdragevoet van die werkgever groter is dan de basispensioenbijdragevoet die is vastgesteld met toepassing van artikel 16 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten. De eigen pensioenbijdragevoet is de verhouding tussen, enerzijds, de uitgaven inzake pensioenen die het Gesolidariseerde Pensioenfonds gedurende het in aanmerking genomen jaar heeft gedragen voor de gewezen personeelsleden van de betrokken werkgever en hun rechthebbenden, en, anderzijds, de loonmassa die overeenstemt met het aan pensioenbijdragen onderworpen loon dat voor datzelfde jaar door die werkgever werd uitbetaald aan zijn vastbenoemd personeel dat bij het Gesolidariseerde Pensioenfonds is aangesloten.

B.2.3. Zoals gepreciseerd in de parlementaire voorbereiding van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten, « zijn [het] inderdaad slechts de geresponsabiliseerde werkgevers die in een rechtvaardiger mate moeten bijdragen tot de solidariteit vermits ze er momenteel niet voldoende aan deelnemen en zulks een deficit doet ontstaan » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1770/001, p. 38). De geresponsabiliseerde werkgevers zijn die van wie de loonmassa van de aan het benoemde personeel uitbetaalde lonen te laag is ten opzichte van de last van de pensioenen verschuldigd aan hun voormalige benoemde personeelsleden en hun rechthebbenden.

B.2.4. De aanvulling van de werkgeversbijdrage inzake pensioenen, dat verschuldigd is als individuele responsabilisering en dat berekend wordt met toepassing van de voormelde bepalingen, heeft tot doel een specifiek fenomeen te compenseren dat het probleem van de financiering verergert, of althans het bijdragepercentage verhoogt : « In het bijzonder gaat het om de vermindering van het aantal vastbenoemde ambtenaren en daardoor om de daling van de pensioenbijdragen. In combinatie met de stijgende pensioenlasten en rekening houdend met de manier waarop het bijdragepercentage vastgesteld wordt op basis van ' ontvangsten en uitgaven in evenwicht ', leidt dit tot een constante stijging van het bijdragepercentage dat nodig is om de uitgaven te dekken » (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1770/001, p. 6).

Om dat fenomeen in te dijken heeft de wetgever een gedeeltelijke responsabilisering van bepaalde werkgevers willen organiseren : « Niet al de werkgevers zullen deze supplementaire bijdragen moeten betalen, maar uitsluitend zij bij wie de solidariteit momenteel een tekort vertoont omwille van het feit dat zij uitgaven moet dragen die aanzienlijker zijn dan de bijdragen die ze ontvangt. [...] Een identieke ' responsabiliseringscoëfficiënt ' wordt toegepast op alle geresponsabiliseerde besturen. Hij is van toepassing op de elementen die eigen zijn aan de individuele situatie bij elk van de betrokken besturen, met name op het verschil tussen de pensioenlast gedragen door de solidariteit voor het beschouwde bestuur en de pensioenbijdragen die dit bestuur betaalt aan het basispercentage in het kader van de solidariteit. [...] [...] De bijkomende pensioenbijdragen zijn enkel patronaal, zonder aandeel van het personeelslid. Enerzijds, vloeien zij voort uit de houding van de werkgever en zijn niet ten laste van de personeelsleden » (ibid., pp. 18-19).

B.2.5. De basispensioenbijdrage die door elke overheidswerkgever wordt betaald, wordt berekend op basis van de loonmassa die overeenstemt met de lonen die hij elk jaar aan zijn vastbenoemd personeel uitbetaalt.

Vanuit de noodzaak de financiering te waarborgen van de pensioenen die worden toegekend aan de benoemde personeelsleden van de plaatselijke besturen, heeft de wetgever getracht de negatieve gevolgen, voor die financiering, van de vermindering, door bepaalde werkgevers, van hun aantal vastbenoemde personeelsleden ten opzichte van het aantal voormalige statutaire personeelsleden en hun rechthebbenden die een pensioen ontvangen ten laste van het Gesolidariseerde Pensioenfonds te corrigeren.

Een dergelijke handelwijze vanwege de overheidswerkgevers is weliswaar wettig en toelaatbaar, maar heeft gevolgen voor de financiering van de pensioenen die verschuldigd zijn aan hun voormalige benoemde personeelsleden. Bij zijn arrest nr. 71/2013 van 22 mei 2013 heeft het Hof geoordeeld dat het niet onredelijk is dat de wetgever de werkgevers die op die manier de moeilijkheden inzake financiering van de pensioenen van het vastbenoemd personeel van de plaatselijke besturen mee verergeren, tracht te responsabiliseren door hun een gedeelte van de financiële gevolgen van hun keuzen inzake benoeming van hun personeel te laten dragen.

Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.3. Met de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht om de bestaanbaarheid te onderzoeken van artikel 20 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het algemene beginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten en met het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gewettigd vertrouwen.

B.4.1. Een regel moet als retroactief worden gekwalificeerd wanneer hij van toepassing is op feiten, handelingen en toestanden die definitief waren voltrokken op het ogenblik dat hij in werking is getreden. Daarenboven is het het gewone gevolg van elke wettelijke regel dat hij wordt geacht van onmiddellijke toepassing te zijn niet alleen op feiten die zich voordoen na zijn inwerkingtreding, maar ook op rechtsgevolgen van voordien voorgevallen feiten.

B.4.2. De in het geding zijnde bepaling is in werking getreden op 1 januari 2012. Vóór die datum waren de provinciale en plaatselijke besturen geen responsabiliseringsbijdrage verschuldigd. De eerste responsabiliseringsbijdragen die met toepassing van die bepaling verschuldigd waren, werden berekend voor het jaar 2012, op basis van de in 2012 gedragen last van de pensioenen die werden uitgekeerd aan de gewezen vastbenoemde personeelsleden en hun rechthebbenden, en de pensioenbijdragen die tijdens datzelfde jaar door de betrokken werkgevers zijn betaald.

De omstandigheid dat het verschil tussen het bedrag van de pensioenlast en het bedrag van de pensioenbijdragen die voor een bepaald jaar worden berekend geheel of gedeeltelijk voortvloeit uit de gevolgen van rechtshandelingen die vóór de inwerkingtreding van de in het geding zijnde bepaling zijn gesteld, heeft niet tot gevolg dat daaraan een retroactieve draagwijdte wordt verleend. Bijgevolg kan de in het geding zijnde bepaling niet in strijd zijn met het beginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten.

B.5.1. Het vertrouwensbeginsel is nauw verbonden met het rechtszekerheidsbeginsel, dat de wetgever verbiedt om zonder objectieve en redelijke verantwoording afbreuk te doen aan het belang van de rechtssubjecten om in staat te zijn de rechtsgevolgen van hun handelingen te voorzien.

B.5.2. Zoals blijkt uit de in B.2.4 aangehaalde parlementaire voorbereiding, heeft de wetgever, met de in het geding zijnde bepaling, gepoogd om het probleem van de financiering van de pensioenen van de personeelsleden van de lokale besturen waarmee de overheden werden geconfronteerd, gedeeltelijk op te lossen, door daarbij de inspanning eerst te laten dragen door de werkgevers die, door hun personeelsbeleid, de moeilijkheden inzake financiering mee verergerden. Die openbare werkgevers konden niet redelijkerwijs onkundig zijn van het feit dat zij, door het volume van de statutaire betrekkingen te verminderen, het verschil tussen de last van de pensioenen die tijdens een bepaald jaar aan de gepensioneerde personeelsleden en aan de rechthebbenden van de gewezen personeelsleden zijn uitgekeerd en de pensioenbijdragen die tijdens datzelfde jaar zijn betaald, mee groter maakten. Zij konden bijgevolg niet verwachten dat alle provinciale en plaatselijke besturen die deelnemen aan het Gesolidariseerde Pensioenfonds, hun keuzes inzake personeelsbeleid die een ongunstige weerslag hebben op de financiering van het fonds op zich blijven nemen. Bijgevolg doet de in het geding zijnde bepaling geen afbreuk aan het vertrouwensbeginsel of aan het rechtszekerheidsbeginsel.

B.6.1. Daarenboven doet artikel 20 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten geen verschil in behandeling tussen de werkgevers ontstaan, aangezien zij allen op soortgelijke wijze kunnen worden geresponsabiliseerd in het geval waarin hun eigen pensioenbijdragevoet groter is dan de basispensioenbijdragevoet die met toepassing van artikel 16 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten is vastgesteld.

B.6.2. Ten slotte, indien de prejudiciële vraag in die zin zou moeten worden begrepen dat daarin een gelijke behandeling wordt aangeklaagd tussen de geresponsabiliseerde werkgevers die zijn gestopt met het tewerkstellen van een of meerdere benoemde personeelsleden vóór de inwerkingtreding van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten en de geresponsabiliseerde werkgevers die zijn gestopt met het tewerkstellen van een of meerdere benoemde personeelsleden na de inwerkingtreding van de wet, zou moeten worden vastgesteld dat die twee categorieën van werkgevers zich, ten aanzien van het door de wetgever nagestreefde doel dat in B.2.4 is vermeld, niet in wezenlijk verschillende situaties bevinden. De responsabiliseringsbijdrage strekt immers ertoe het huidige financieringstekort van de pensioenen te compenseren dat is veroorzaakt door bepaalde personeelskeuzes, ongeacht het ogenblik waarop die keuzes werden gemaakt. Bovendien zou de maatregel het door de wetgever vastgestelde doel niet kunnen bereiken indien alle situaties die voortvloeien uit keuzes inzake personeelsbeleid die vóór de inwerkingtreding ervan zijn gemaakt, ervan zouden moeten worden vrijgesteld.

B.7. Voor het overige leidt de inaanmerkingneming van de bijzondere situatie die aan de oorsprong ligt van het voor de verwijzende rechter hangende geschil niet tot een andere conclusie. Het komt de administratieve en gerechtelijke overheden die de in het geding zijnde bepaling moeten toepassen, toe te onderzoeken of het personeel van het tehuis « Dejaifve » zijn statuut bij zijn overdracht naar de AISBS heeft behouden en of die werkgever, in dat geval, voor dat personeel heeft bijgedragen en nog steeds bijdraagt aan het Gesolidariseerde Pensioenfonds. In dat geval zou het aan de bevoegde overheden staan daaruit de gevolgen te trekken met betrekking tot de berekening van responsabiliseringsbijdrage opgelegd aan de eisende partij voor de verwijzende rechter, aangezien de door die personeelsleden beklede statutaire betrekkingen niet als verdwenen statutaire betrekkingen zouden kunnen worden beschouwd.

B.8. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.9.1. Met de tweede prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht om de bestaanbaarheid te onderzoeken van artikel 20 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten met artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het het eigendomsrecht van de geresponsabiliseerde werkgevers op onevenredige wijze zou aantasten.

B.9.2. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling ».

Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht.

De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

B.9.3. Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol biedt niet alleen bescherming tegen een onteigening of een eigendomsberoving (eerste alinea, tweede zin), maar ook tegen elke verstoring van het genot van eigendom (eerste alinea, eerste zin). Een belasting of een andere heffing houdt in beginsel een inmenging in het recht op ongestoord genot van de eigendom in.

Bovendien vermeldt artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol dat de bescherming van het eigendomsrecht « echter op geen enkele wijze het recht [aantast] dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ».

De inmenging in het recht op het ongestoord genot van de eigendom is enkel verenigbaar met dat recht indien ze een redelijk verband van evenredigheid heeft tot het nagestreefde doel, dit wil zeggen indien ze het billijke evenwicht tussen de vereisten van het algemeen belang en die van de bescherming van dat recht niet verbreekt. Ofschoon de wetgever over een ruime beoordelingsmarge beschikt om het evenwicht van het financieringssysteem van de pensioenen te verzekeren, zou een heffing dat recht schenden indien zij automatisch op de werkgever een overdreven last zou doen wegen of fundamenteel afbreuk zou doen aan zijn financiële situatie.

B.10.1. Zoals het Hof bij zijn arresten nrs. 71/2013, voormeld, en 94/2018 heeft geoordeeld, is het niet onverantwoord dat de wetgever heeft getracht de moeilijkheden inzake financiering van de pensioenen van het vastbenoemde personeel van de provinciale en plaatselijke besturen door de vermindering, door bepaalde werkgevers, van het aantal benoemde personeelsleden en, bijgevolg, van de loonmassa waarop de basispensioenbijdrage wordt berekend, te corrigeren door die werkgevers een gedeelte van de financiële gevolgen van hun keuzen inzake de benoeming van hun personeel te laten dragen, door de betaling van een responsabiliseringsbijdrage die het mogelijk maakt de bijkomende pensioenlast die die werkgevers op alle bij het Gesolidariseerde Pensioenfonds aangesloten besturen doen rusten, te compenseren, zij het gedeeltelijk.

B.10.2. Voor het overige brengt het eisende OCMW voor de verwijzende rechter de responsabiliseringsbijdrage niet in het geding wat het beginsel ervan betreft, maar doet het gelden dat het te zijnen aanzien een overdreven last betreft die fundamenteel afbreuk doet aan zijn financiële situatie. Zoals in het verwijzingsvonnis wordt aangegeven, heeft het de verwijzende rechter evenwel geen informatie bezorgd met betrekking tot zijn totale begroting en het gedeelte dat de responsabiliseringsbijdrage daarin vertegenwoordigt.

B.10.3. Daaruit vloeit voort dat het eisende OCMW voor de verwijzende rechter niet aantoont dat de toepassing van de in het geding zijnde bepaling op het OCMW een overdreven last zou doen wegen of fundamenteel afbreuk zou doen aan zijn financiële situatie zodat daaruit, te zijnen aanzien, een schending zou voortvloeien van artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

B.11. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Artikel 20 van de wet van 24 oktober 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 24/10/2011 pub. 03/11/2011 numac 2011022356 bron federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg en federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen sluiten « tot vrijwaring van een duurzame financiering van de pensioenen van de vastbenoemde personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten en van de lokale politiezones, tot wijziging van de wet van 6 mei 2002 tot oprichting van het fonds voor de pensioenen van de geïntegreerde politie en houdende bijzondere bepalingen inzake sociale zekerheid en houdende diverse wijzigingsbepalingen », in de versie vóór de wijziging ervan bij de wet van 30 maart 2018 « met betrekking tot het niet in aanmerking nemen van diensten gepresteerd als niet-vastbenoemd personeelslid voor een pensioen van de overheidssector, tot wijziging van de individuele responsabilisering van de provinciale en lokale overheden binnen het Gesolidariseerde Pensioenfonds, tot aanpassing van de reglementering inzake aanvullende pensioenen, tot wijziging van de modaliteiten van de financiering van het Gesolidariseerde Pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen en tot bijkomende financiering van het Gesolidariseerde Pensioenfonds van de provinciale en plaatselijke besturen », schendt niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het beginsel van de niet-retroactiviteit van de wetten, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van gewettigd vertrouwen. - Dezelfde bepaling schendt niet artikel 16 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 6 februari 2020.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût

^