gepubliceerd op 15 oktober 2020
Uittreksel uit arrest nr. 44/2020 van 12 maart 2020 Rolnummer 7138 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 18, § 4, van de wet van 26 mei 2002 « betreffende het recht op maatschappelijke integratie », gesteld door de Arbeidsrechtban Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. L(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 44/2020 van 12 maart 2020 Rolnummer 7138 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 18, § 4, van de
wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
26/05/2002
pub.
31/07/2002
numac
2002022559
bron
ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie
sluiten « betreffende het recht op maatschappelijke integratie », gesteld door de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Gent.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Moerman, T. Giet, R. Leysen en Y. Kherbache, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 1 maart 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 maart 2019, heeft de Arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Gent, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 18, § 4, van de Wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten betreffende het recht op maatschappelijke integratie de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het bepaalt dat wanneer een centrum een aanvraag ontvangt waarvoor het zich onbevoegd acht, het deze aanvraag binnen de 5 kalenderdagen aan het volgens hem bevoegde centrum moet toezenden en dat het centrum dat deze verplichting niet naleeft, overeenkomstig de door dezelfde wet gestelde voorwaarden, het leefloon of de maatschappelijke integratie door tewerkstelling moet toekennen zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan de onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld, terwijl geen zelfde doorzendingsplicht wordt voorzien bij gebreke waaraan het centrum dat deze verplichting niet naleeft, overeenkomstig de door dezelfde wet gestelde voorwaarden, het leefloon of de maatschappelijke integratie door tewerkstelling moet toekennen zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan de onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld in het geval een voorheen verleende steun wordt stopgezet omdat het steunverlenend centrum onbevoegd is geworden ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten « betreffende het recht op maatschappelijke integratie » (hierna : de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten) heft de wet van 7 augustus 1974 « tot instelling van het recht op een bestaansminimum » op (artikel 54), vervangt dat recht door het recht op maatschappelijke integratie en belast de openbare centra voor maatschappelijk welzijn ermee dat recht te verzekeren (artikel 2, tweede lid).
B.2. De wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten kent onder bepaalde voorwaarden een leefloon toe aan personen die niet over voldoende middelen beschikken, teneinde hen in staat te stellen een menswaardig leven te leiden. Het recht op maatschappelijke integratie kan ook de vorm aannemen van een tewerkstelling en kan gepaard gaan met een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (artikel 2, eerste lid).
B.3. Artikel 18 van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten regelt de procedure voor de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie.
De toekenning gebeurt « hetzij op initiatief van het bevoegd centrum, hetzij op aanvraag van de belanghebbende of van ieder persoon die hij hiervoor schriftelijk heeft aangewezen » (artikel 18, § 1, eerste lid, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten).
Het bevoegde centrum is in de regel « het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente op wier grondgebied zich een persoon bevindt die bijstand behoeft » (artikel 18, § 1, tweede lid, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten juncto artikel 1, eerste lid, 1°, van de wet van 2 april 1965 « betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn »).
De aanvraag wordt op de dag van ontvangst chronologisch ingeschreven in het daartoe gehouden register. Het centrum zendt of overhandigt dezelfde dag aan de aanvrager een ontvangstbewijs (artikel 18, § § 2 en 3, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten).
B.4. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de overdracht van een aanvraag wanneer die niet binnen de territoriale bevoegdheid van het centrum valt. Artikel 18, § 4, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten bepaalt : « Wanneer een centrum een aanvraag ontvangt waarvoor het zich onbevoegd acht, zendt het deze aanvraag over binnen de vijf kalenderdagen aan het volgens hem bevoegd centrum. Binnen dezelfde termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld van deze overzending. Op straffe van nietigheid gebeurt de overzending van de aanvraag aan het bevoegd geachte OCMW, evenals de kennisgeving van de overzending aan de aanvrager, door een brief met vermelding van de redenen van onbevoegdheid.
De aanvraag zal evenwel worden gevalideerd op de datum van ontvangst bij het eerste centrum, zoals bepaald in § 2.
Het centrum dat deze verplichting niet naleeft, moet overeenkomstig de door deze wet gestelde voorwaarden, het leefloon of de maatschappelijke integratie door tewerkstelling toekennen zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan de onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld.
De beslissing van onbevoegdheid kan worden genomen door de Voorzitter mits zijn beslissing aan de raad of het bevoegd orgaan te onderwerpen op de eerstvolgende vergadering met het oog op haar bekrachtiging ».
B.5. De voormelde bepaling voorziet aldus in een doorzendingsplicht wanneer een centrum een aanvraag ontvangt waarvoor het zich onbevoegd acht en waarborgt de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie zolang het centrum de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan zijn onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld.
De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of die bepaling bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij in een soortgelijke situatie niet in dezelfde doorzendingsplicht en gewaarborgde steunverlening zou voorzien, meer bepaald wanneer het centrum de eerder verleende steunverlening stopzet omdat het, vanwege de verhuis van de gerechtigde, onbevoegd is geworden.
B.6. Het verschil in behandeling tussen een gerechtigde die reeds het recht op maatschappelijke integratie geniet en een aanvrager die voor de eerste keer aanspraak maakt op dat recht, steunt weliswaar op een objectief criterium van onderscheid, maar dat criterium is niet pertinent.
De doorzendingsplicht van het centrum dat zich onbevoegd acht, strekt immers ertoe het recht op maatschappelijke integratie snel en efficiënt toe te wijzen. De territoriale bevoegdheidsgeschillen mogen de gerechtigde geen nadeel berokkenen.
Dezelfde bekommernis geldt a fortiori wanneer het recht op maatschappelijke integratie reeds is toegekend, maar het bevoegde centrum daarna onbevoegd wordt. In dat geval vereist de continuïteit van de steunverlening des te meer dat de overdracht snel en efficiënt verloopt.
B.7. In de interpretatie van de verwijzende rechter, volgens welke de in het geding zijnde bepaling niet in dezelfde doorzendingsplicht en gewaarborgde steunverlening voorziet wanneer het centrum de steunverlening stopzet omdat het onbevoegd is geworden, is zij niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
B.8. Zoals de Ministerraad aangeeft, kan de bepaling evenwel zo worden gelezen dat de doorzendingsplicht en gewaarborgde steunverlening ook gelden zelfs wanneer het centrum de steunverlening stopzet omdat het, vanwege de verhuis van de gerechtigde, onbevoegd is geworden. Het centrum dient in dat geval de initiële aanvraag door te zenden en de toekenning van het recht op maatschappelijke integratie te waarborgen zolang het de aanvraag niet heeft overgezonden en de redenen die aan zijn onbevoegdheid ten grondslag liggen niet heeft medegedeeld. De OCMW-organen dienen overigens de algemene beginselen van behoorlijk bestuur na te leven, waaronder het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.
B.9. In die interpretatie is er geen verschil in behandeling en is de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - Zo geïnterpreteerd dat het niet in een doorzendingsplicht en gewaarborgde steunverlening voorziet wanneer het centrum de steunverlening stopzet omdat het onbevoegd is geworden, schendt artikel 18, § 4, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten « betreffende het recht op maatschappelijke integratie » de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. - Zo geïnterpreteerd dat het wel in een doorzendingsplicht en gewaarborgde steunverlening voorziet zelfs wanneer het centrum de steunverlening stopzet omdat het onbevoegd is geworden, schendt artikel 18, § 4, van de wet van 26 mei 2002Relevante gevonden documenten type wet prom. 26/05/2002 pub. 31/07/2002 numac 2002022559 bron ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu Wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie sluiten « betreffende het recht op maatschappelijke integratie » de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 12 maart 2020.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen