Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 mei 2020

Uittreksel uit arrest nr. 50/2020 van 26 maart 2020 Rolnummer 7321 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 6, § § 1 en 2, van de gezamenlijke ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Gemeenschappelijke Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Alen en de rechters-versl(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020201875
pub.
05/05/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 50/2020 van 26 maart 2020 Rolnummer 7321 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 6, § § 1 en 2, van de gezamenlijke ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 16 mei 2019 « tot wijziging van de gezamenlijke ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 14 december 2017 betreffende de transparantie van de bezoldigingen en voordelen van de Brusselse openbare mandatarissen, en de gezamenlijke ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie houdende de oprichting van een Brusselse Deontologische Commissie », ingesteld door de vzw « Genootschap Advocaten Publiekrecht » en Pieter Jongbloet.

Het Grondwettelijk Hof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter A. Alen en de rechters-verslaggevers R. Leysen en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 3 december 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 5 december 2019, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 6, § § 1 en 2, van de gezamenlijke ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 16 mei 2019 « tot wijziging van de gezamenlijke ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 14 december 2017 betreffende de transparantie van de bezoldigingen en voordelen van de Brusselse openbare mandatarissen, en de gezamenlijke ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie houdende de oprichting van een Brusselse Deontologische Commissie » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 juni 2019, tweede editie) door de vzw « Genootschap Advocaten Publiekrecht » en Pieter Jongbloet, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. S. Boullart, advocaat bij de balie te Gent.

Op 17 december 2019 hebben de rechters-verslaggevers R. Leysen en T. Giet, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarin wordt vastgesteld dat het beroep tot vernietiging klaarblijkelijk niet ontvankelijk is. (...) II. In rechte (...) B.1.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging van artikel 6, § § 1 en 2, van de ordonnantie van 16 mei 2019 van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie « tot wijziging van de gezamenlijke ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van 14 december 2017 betreffende de transparantie van de bezoldigingen en voordelen van de Brusselse openbare mandatarissen, en de gezamenlijke ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie houdende de oprichting van een Brusselse Deontologische Commissie ».

Het bestreden artikel 6, § § 1 en 2, bepaalt : « § 1. In artikel 8, § 7, van dezelfde ordonnantie wordt een nieuw tiende lid ingevoegd, luidend als volgt : ' De beslissing van het sanctieorgaan wordt binnen drie werkdagen ter kennis gebracht van de betrokken mandataris. Een beroep met volle rechtsmacht kan worden ingediend bij de Raad van State binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de mandataris op wie de beslissing van het sanctieorgaan betrekking heeft. De Raad van State beslist binnen een termijn van zestig dagen over het beroep. '. § 2. In artikel 8 van dezelfde ordonnantie wordt paragraaf 8 vervangen door de volgende bepaling : ' § 8. Na controle van de krachtens § 7 opgevraagde aangiften van mandaten, zorgt het sanctieorgaan ervoor, ingeval het in artikel 3, eerste lid, bedoelde maximumbedrag overschreden wordt, dat de vermindering ten belope van de overschrijding effectief doorgevoerd wordt door de in artikel 7 bedoelde instantie die het aanduidt.

De openbare mandataris voor wie de vermindering ten belope van de overschrijding moet worden doorgevoerd, wordt voorafgaandelijk gehoord door het sanctieorgaan.

De beslissing van het sanctieorgaan wordt binnen drie werkdagen ter kennis gebracht van de betrokken mandataris.

Een beroep met volle rechtsmacht kan worden ingediend bij de Raad van State binnen vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing aan de mandataris op wie de beslissing van het sanctieorgaan betrekking heeft. De Raad van State beslist binnen een termijn van zestig dagen over het beroep.

Het controleorgaan ziet erop toe dat de beslissing van het sanctieorgaan of het arrest van de Raad van State wordt uitgevoerd.

De bedragen die ontvangen zijn bovenop het in artikel 3, eerste lid, bedoelde maximum, worden door de betrokken mandataris terugbetaald aan de instelling die de vermindering ten belope van de overschrijding had moeten doorvoeren overeenkomstig artikel 3, § 2. ' ».

B.1.2. Uit het verzoekschrift blijkt dat de grieven van de verzoekende partijen uitsluitend gericht zijn tegen de toekenning, door de bestreden bepaling, van bepaalde bevoegdheden aan de Raad van State.

B.2.1. De eerste verzoekende partij, de vzw « Genootschap Advocaten Publiekrecht », beroept zich ter ondersteuning van haar belang op artikel 3 van haar statuten, dat bepaalt : « De vereniging heeft ten doel de wetenschappelijke studie van het Publiekrecht te bevorderen, en de belangen van haar leden te verdedigen.

Zij drijft geen nijverheids- of handelszaken en beoogt niet enig stoffelijk voordeel te verschaffen aan haar leden. Zij kan alle roerende en onroerende goederen die zij voor het verwezenlijken van haar doel nodig heeft, bezitten of verkrijgen en er alle eigendomsrechten en andere zakelijke rechten op uitoefenen ».

De tweede verzoekende partij beroept zich ter ondersteuning van haar belang op haar hoedanigheid van advocaat.

B.2.2. De verzoekende partijen voeren ter ondersteuning van hun belang aan dat de bestreden bepaling een beroep met volle rechtsmacht instelt bij de Raad van State. Zij wijzen erop dat aldus een procedure wordt georganiseerd waarop het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 « tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State » niet van toepassing is, doch wel het koninklijk besluit van 25 april 2014Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 25/04/2014 pub. 16/06/2014 numac 2014000435 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot bepaling van de gemeenrechtelijke procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan sluiten « tot bepaling van de gemeenrechtelijke procedureregels die toepasselijk zijn op de rechtsplegingen vóór de Raad van State waarin met volle rechtsmacht uitspraak wordt gedaan ». Dat specifieke procedurereglement wijkt volgens de verzoekende partijen op meerdere punten af van het Algemeen Procedurereglement, onder meer wat betreft de termijnen, de memories en de mogelijkheid om schadevergoeding te vorderen.

Voorts wijzen de verzoekende partijen erop dat niet alleen de bestreden bepaling maar tal van andere wetskrachtige normen die uitgaan van de deelstaten, dergelijke afwijkende beroepen hebben georganiseerd, die al dan niet schorsend zijn en waarvoor verschillende beroepstermijnen gelden.

Aldus zou « een kakofonie van rechtsregels » ontstaan en zou het voor advocaten en rechtzoekenden in het algemeen zeer moeilijk worden om een overzicht te behouden van de verschillende procedures, met hun eigen kenmerken. Daardoor zouden advocaten het risico lopen een verkeerde procedure te kiezen, waardoor hun aansprakelijkheid in het geding zou komen. Tevens zou het mogelijk zijn dat administratieve overheden de ter beschikking staande rechtsmiddelen foutief zouden weergeven.

B.2.3. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt; bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.

B.2.4. De eerste verzoekende partij maakt niet aannemelijk in welk opzicht de bestreden bepaling haar zou verhinderen om haar statutaire doelstelling, die erin bestaat de wetenschappelijke studie van het publiek recht te bevorderen, na te streven.

B.2.5. In zoverre de eerste verzoekende partij volgens haar statuten ook de belangen verdedigt van haar leden, die advocaten zijn, doet zij, zoals de tweede verzoekende partij, niet blijken van het rechtens vereiste belang.

In de eerste plaats dient het Hof, in het kader van een beroep tot vernietiging, te oordelen of de verzoekende partijen rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de in dat beroep bestreden wetskrachtige norm. In casu vloeit het beweerde nadeel niet voort uit de bestreden bepaling op zich, maar uit een samengaan van de bestreden bepaling met meerdere andere wetskrachtige normen, die niet het voorwerp uitmaken van het voorliggende beroep tot vernietiging en die bovendien uitgaan van onderscheiden wetgevers.

Voorts voeren de verzoekende partijen ter ondersteuning van hun belang aan dat de verschillende procedures voor de Raad van State, die door de bestreden bepaling en door andere wetskrachtige normen worden ingesteld, ertoe leiden dat de wetgeving die betrekking heeft op de rechtspleging voor de Raad van State, coherentie en overzichtelijkheid zou missen. Daardoor zouden advocaten het risico lopen een verkeerde procedure te kiezen, waardoor hun aansprakelijkheid in het geding zou kunnen komen.

B.2.6. Aanvoeren dat de bestreden bepaling ertoe zou bijdragen dat de regelgeving complexer wordt, volstaat op zich niet om te doen blijken van een belang, aangezien een zekere complexiteit niet uitzonderlijk is in het recht.

De bestreden bepaling vermeldt uitdrukkelijk dat tegen de beslissing van de betrokken administratieve overheid een beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State, die oordeelt met volle rechtsmacht.

Tevens wordt vermeld binnen welke termijn dat beroep moet worden ingediend. Aldus geeft de bepaling zelf de modaliteiten van de beroepsmogelijkheid aan.

Voorts bepaalt artikel 8, § 2, van het gezamenlijk decreet en ordonnantie van 16 mei 2019 van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Franse Gemeenschapscommissie betreffende de openbaarheid van bestuur bij de Brusselse instellingen : « Elke eenzijdige bestuurshandeling met individuele strekking die ter kennis wordt gebracht van een bestuurde, vermeldt de mogelijkheid om zich te wenden tot de Brusselse ombudsman, evenals de manier waarop dat moet gebeuren, de eventuele administratieve beroepsmogelijkheden, de instanties waarbij het beroep moet worden ingesteld en de geldende vormen en termijnen. Bij ontstentenis neemt de verjaringstermijn voor het indienen van het beroep geen aanvang ».

In zoverre de verzoekende partijen ten slotte aanvoeren dat het risico bestaat dat de overheid de beroepsmodaliteiten en termijnen foutief zou vermelden, zou hun beweerde nadeel niet voortvloeien uit de bestreden bepaling, maar uit de mogelijkheid dat de overheid de op haar rustende verplichtingen niet nakomt.

B.2.7. Bijgevolg doen de verzoekende partijen niet blijken van het rechtens vereiste belang en is het beroep tot vernietiging niet ontvankelijk.

Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 26 maart 2020.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, A. Alen

^