Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 03 april 2020

Uittreksel uit arrest nr. 106/2019 van 27 juni 2019 Rolnummer 7139 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel L1124-40 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, gesteld door de Vrederechter van het eerste Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2020201116
pub.
03/04/2020
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 106/2019 van 27 juni 2019 Rolnummer 7139 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel L1124-40 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie, gesteld door de Vrederechter van het eerste kanton Namen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en J. Moerman, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 8 maart 2019, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 13 maart 2019, heeft de Vrederechter van het eerste kanton Namen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1124-40 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie dat, met het oog op de invordering van zekere en opeisbare niet-fiscale schuldvorderingen van de gemeenten, de gemeentelijke financieel directeur ertoe machtigt een door het gemeentecollege getekend en uitvoerbaar verklaard dwangbevel toe te sturen en dat de aanwending van die procedure uitsluit voor de schuldvorderingen [lees : de schulden] van publiekrechtelijke rechtspersonen, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het een discriminerend onderscheid in het leven roept tussen private personen en publiekrechtelijke personen, en zulks zonder redelijke verantwoording ? ».

Op 3 april 2019 hebben de rechters-verslaggevers P. Nihoul en T. Merckx-Van Goey, met toepassing van artikel 72, eerste lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, het Hof ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht voor te stellen het onderzoek van de zaak af te doen met een arrest gewezen op voorafgaande rechtspleging. (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel L1124-40, § 1, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie bepaalt : « De financieel directeur vervult de volgende taken : 1° de ontvangsten van de gemeente verrichten. Met het oog op de invordering van zekere en opeisbare niet-fiscale schuldvorderingen kan de financieel directeur een door het gemeentecollege getekend en voor uitvoerbaar verklaard dwangbevel toesturen.

Een dergelijk dwangbevel wordt bij deurwaardersexploot betekend. Dat exploot onderbreekt de verjaring.

Een dwangbevel mag door het gemeentecollege slechts ondertekend en voor uitvoerbaar verklaard worden als de schuld opeisbaar, vlottend en zeker is. Bovendien moet de schuldenaar vooraf bij aangetekend schrijven in gebreke gesteld worden. De gemeente kan administratieve kosten voor dat aangetekend schrijven aanrekenen. Die kosten zijn voor rekening van de schuldenaar en kunnen bij dwangbevel ingevorderd worden. De schulden van publiekrechtelijke personen kunnen nooit bij dwangbevel ingevorderd worden. Tegen dat exploot kan bij verzoekschrift of door dagvaarding beroep ingesteld worden binnen de maand van de betekening; [...] ».

B.1.2. Die bepaling werd in het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie ingevoegd bij artikel 26 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 april 2013 houdende wijziging van sommige bepalingen van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie. In de verantwoording van het amendement dat aan de oorsprong van die bepaling ligt, wordt aangegeven dat de Waalse decreetgever zich heeft geïnspireerd op het in artikel 94 van het Vlaamse Gemeente decreet van 15 juli 2005Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/07/2005 pub. 31/08/2005 numac 2005036063 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Gemeentedecreet sluiten bedoelde mechanisme, dat het de financieel beheerder van de gemeente mogelijk maakt om, voor niet-fiscale schuldvorderingen, bij aangetekend schrijven en vervolgens bij dwangbevel door een deurwaarder te werk te gaan, op een wijze die soortgelijk is aan hetgeen de financieel directeur doet voor de fiscale schuldvorderingen. Het doel van dat mechanisme bestaat erin nutteloze kosten en de overbelasting van de rechtbanken te vermijden wanneer geen werkelijk geschilpunt tussen de partijen voorligt (Parl.

St., Waals Parlement, 2012-2013, nr. 744/3, p. 3).

B.2. Bij zijn arrest nr. 62/2017 van 18 mei 2017 heeft het Hof een prejudiciële vraag beantwoord betreffende artikel 94 van het Vlaamse Gemeente decreet van 15 juli 2005Relevante gevonden documenten type decreet prom. 15/07/2005 pub. 31/08/2005 numac 2005036063 bron ministerie van de vlaamse gemeenschap Gemeentedecreet sluiten, dat een draagwijdte heeft die soortgelijk is aan die van artikel L1124-40 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie. Bij dat arrest heeft het Hof geoordeeld dat het verschil in behandeling dat in die zaak in het geding was tussen gemeenten en private dienstverleners, die niet ertoe gemachtigd zijn een dwangbevel uit te vaardigen dat geldt als uitvoerbare titel, pertinent was ten aanzien van het met de bepaling nagestreefde doel, namelijk de gemeenten een eenvoudige procedure voor de inning van onbetwiste niet-fiscale schuldvorderingen ter beschikking stellen.

B.3.1. Met de onderhavige prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht om de bestaanbaarheid te onderzoeken van artikel L1124-40, § 1, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre die bepaling de schulden van publiekrechtelijke rechtspersonen uitsluit van het toepassingsgebied ervan.

B.3.2. Zoals de eisende partij voor de verwijzende rechter opmerkt, is de vergelijking waarover het Hof wordt verzocht zich in de voorliggende zaak uit te spreken, niet identiek aan die welke aan het Hof was voorgelegd in de zaak die aanleiding heeft gegeven tot het arrest nr. 62/2017. In dat arrest werd de situatie van de gemeenten, die schuldeiser zijn en ertoe zijn gemachtigd het mechanisme van het dwangbevel in werking te stellen, immers vergeleken met de situatie van andere schuldeisers, privaatrechtelijke personen, die niet ertoe zijn gemachtigd dat mechanisme in werking te stellen. In de voorliggende zaak wordt de situatie van publiekrechtelijke rechtspersonen die schuldenaar zijn en op wie het mechanisme van het dwangbevel niet kan worden toegepast, vergeleken met die van privaatrechtelijke personen op wie dat mechanisme door de gemeenten kan worden toegepast.

B.4.1. Dat verschil tussen de aan het Hof voorgelegde vergelijkingen doet geen afbreuk aan het feit dat het Hof, zoals de rechters-verslaggevers in hun conclusies genomen met toepassing van artikel 72 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof hebben beklemtoond, bij het voormelde arrest nr. 62/2017 en rekening houdend met de overwegingen vermeld in B.6.1 tot B.6.4 en in B.8.2 tot B.8.3 van dat arrest, heeft geoordeeld dat het in het geding zijnde mechanisme redelijk verantwoord is in zoverre het de financieel directeur van de gemeente toestaat een dwangbevel uit te vaardigen teneinde de opeisbare, vaststaande en zekere niet-fiscale schulden van privaatrechtelijke personen in te vorderen.

B.4.2. De omstandigheid dat die procedure niet kan worden aangewend ten aanzien van de schuldenaars van de gemeente die publiekrechtelijke rechtspersonen zijn, is bovendien redelijk verantwoord door hun bijzonder statuut. Publiekrechtelijke rechtspersonen onderscheiden zich immers van privaatrechtelijke personen in zoverre zij enkel opdrachten van openbare dienst vervullen en enkel het algemeen belang moeten dienen. Wegens die kenmerken kunnen zij de waarborgen bieden die onontbeerlijk zijn voor de invordering van schuldvorderingen die zij verschuldigd zijn. De decreetgever vermocht redelijkerwijs te oordelen dat het, gelet op dat element, niet vereist was om te hunnen aanzien in een mogelijkheid tot invordering van schuldvorderingen bij dwangbevel te voorzien die identiek is aan die waarin hij met betrekking tot de schulden van privaatrechtelijke personen voorzag.

B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel L1124-40 van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 27 juni 2019.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, F. Daoût

^