gepubliceerd op 12 februari 2020
Uittreksel uit arrest nr. 115/2019 van 18 juli 2019 Rolnummers 7154 en 7155 In zake : de vorderingen tot gedeeltelijke schorsing van het decreet van het Waalse Gewest van 4 oktober 2018 betreffende het Waalse Dierenwelzijnwetboek, ingesteld d Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 115/2019 van 18 juli 2019 Rolnummers 7154 en 7155 In zake : de vorderingen tot gedeeltelijke schorsing van het decreet van het Waalse Gewest van 4 oktober 2018 betreffende het Waalse Dierenwelzijnwetboek, ingesteld door Rabah Bouazza en anderen en door Albert Guigui en anderen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vorderingen en rechtspleging a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 1 april 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 2 april 2019, is een vordering tot schorsing ingesteld van de artikelen D.57, § 1, en D.105, § 1, 18°, vervat in artikel 1 van het decreet van het Waalse Gewest van 4 oktober 2018 betreffende het Waalse Dierenwelzijnwetboek, alsook van artikel 26 van hetzelfde decreet (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2018) door Rabah Bouazza, de vzw « Mosquée Arrahma - Association de foi et pratique de la religion islamique de Marchienne-au-Pont », de vzw « Assakina », de vzw « Association de Foi et Pratique de la Religion islamique de Charleroi », de vzw « Association de foi et de pratique de la religion islamique », de vzw « Mosquée At-Touba », de vzw « Verli » en de bvba « Goraya », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr.
I. Akrouh, advocaat bij de balie te Brussel.
Bij hetzelfde verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van dezelfde decreetsbepalingen. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 1 april 2019 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 3 april 2019, is een vordering tot schorsing ingesteld van de artikelen D.4, § 1, 2°, 16° en 26°, D.57 en D.59, vervat in artikel 1 van hetzelfde decreet, alsook van artikel 26 ervan, door Albert Guigui, Pinkas Kornfeld, Nissan Haim Roth en het « Centraal Israëlitisch Consistorie van België », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. E. Maes, Mr. E. Jacubowitz en Mr. C. Caillet, advocaten bij de balie te Brussel.
Bij hetzelfde verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van dezelfde decreetsbepalingen.
Die zaken, ingeschreven onder de nummers 7154 en 7155 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen en het onderwerp van de vorderingen tot schorsing B.1.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7154 vorderen de vernietiging en de schorsing van de artikelen D.57, § 1, en D.105, § 1, 18°, van het Waalse Dierenwelzijnwetboek, vastgesteld bij artikel 1 van het decreet van 4 oktober 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/10/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015578 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende het Waalse Dierenwelzijnwetboek sluiten betreffende het Waalse Dierenwelzijnwetboek.
De verzoekende partijen in de zaak nr. 7155 vorderen de vernietiging en de schorsing van de artikelen D.4, § 1, 2°, 16° en 26°, D.57 en D.59 van hetzelfde Wetboek, alsook van artikel 26 van het voormelde decreet van 4 oktober 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/10/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015578 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende het Waalse Dierenwelzijnwetboek sluiten.
B.1.2. Artikel D.4, § 1, van het Waalse Dierenwelzijnwetboek bepaalt : « Voor de toepassing van dit Wetboek wordt verstaan onder : [...] 2° het slachten: het doden van dieren bestemd voor menselijk verbruik; [...] 16° bedwelmen : elk opzettelijk toegepast procédé dat een pijnloos bewustzijns- en gevoeligheidsverlies veroorzaakt, met inbegrip van elk procédé waarbij de dood onmiddellijk intreedt; [...] 26° het doden : elk opzettelijk procédé dat de dood van een dier veroorzaakt; [...] ».
Artikel D.57 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek bepaalt : « § 1. Een dier mag slechts worden gedood door een persoon die daarvoor de nodige kennis en bekwaamheid heeft en volgens de meest selectieve, de snelste en de minst pijnlijke methode voor het dier.
Een dier wordt enkel gedood na verdoving of bedwelming, behoudens : 1° overmacht;2° beoefenen van jacht of visvangst;3° bestrijding van schadelijke organismen;4° dodingsacties waarin wordt voorzien krachtens de wet op het natuurbehoud. Indien het doden van dieren het voorwerp uitmaakt van bijzondere slachtmethodes, voorgeschreven door de ritus van een eredienst, moet het bedwelmingsprocedé omkeerbaar zijn en mag het niet de dood van het dier tot gevolg hebben. § 2. De Regering kan het slachten van dieren op de plaats waar ze gekweekt worden, volgens de door haar bepaalde voorwaarden en modaliteiten toelaten. § 3. In afwijking van § 1 worden de modaliteiten m.b.t. het doden van dieren bedoeld in Hoofdstuk 8 bij en krachtens artikel D.90 vastgesteld ».
Artikel D.59 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek bepaalt : « De Regering stelt de voorwaarden en de nadere regels vast voor : 1° de vaardigheid van het personeel werkzaam in de slachthuizen en van de personen die deelnemen aan het doden van de dieren, met inbegrip van het invoeren van vormingen en examens, evenals het afleveren, het intrekken en het opschorten van in dat kader afgeleverde getuigschriften;2° de kwalificatie van de personen die gemachtigd zijn om het doden van een dier uit te voeren;3° de controle en de autocontrole van de slachtvoorwaarden vanaf de aankomst de dieren in het slachthuis tot het doden;4° de bouw, inrichting en uitrusting van slachthuizen;5° het gebruik van producten of materieel bestemd voor het doden van dieren ». Artikel D.105, § 1, van het Waalse Dierenwelzijnwetboek bepaalt : « Een inbreuk van de tweede categorie in de zin van Boek I van het Milieuwetboek begaat, hij die : [...] 18° een pijnlijke ingreep bij een dier verricht of laat verrichten [lees : een dier doodt of laat doden] zonder een voorafgaande verdoving of bedwelming, in overtreding met artikel D.57 of met de voorwaarden vastgesteld krachtens dat artikel; [...] ».
Artikel 26 van het decreet van 4 oktober 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/10/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015578 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende het Waalse Dierenwelzijnwetboek sluiten betreffende het Waalse Dierenwelzijnwetboek bepaalt : « Tot 31 augustus 2019 is artikel D.57 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek niet van toepassing op slachtingen voorgeschreven door de ritus van een eredienst.
De Regering kan voorzien in de controleprocedure en -voorwaarden waarbij aangetoond wordt dat het slachten ondernomen wordt in het kader van de ritus van een eredienst ».
B.2.1. Die bepalingen vervangen de bepalingen met een identieke draagwijdte die in de wet van 14 augustus 1986 « betreffende de bescherming en het welzijn der dieren » waren ingevoerd bij het decreet van 18 mei 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/05/2017 pub. 01/06/2017 numac 2017012349 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 3, 15 en 16 en tot invoeging van een artikel 45ter in de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren type decreet prom. 18/05/2017 pub. 01/06/2017 numac 2017202907 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 3, 15 en 16 en tot invoeging van een artikel 45ter in de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren sluiten « tot wijziging van de artikelen 3, 15 en 16 en tot invoeging van een artikel 45ter in de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren ».
B.2.2. Bij het Hof zijn verschillende beroepen tot vernietiging ingesteld tegen de bepalingen van het voormelde decreet van 18 mei 2017. Bij zijn arrest nr.52/2019 van 4 april 2019 heeft het vastgesteld dat de bestreden bepalingen van het decreet van 18 mei 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/05/2017 pub. 01/06/2017 numac 2017012349 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 3, 15 en 16 en tot invoeging van een artikel 45ter in de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren type decreet prom. 18/05/2017 pub. 01/06/2017 numac 2017202907 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 3, 15 en 16 en tot invoeging van een artikel 45ter in de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren sluiten waren opgeheven bij artikel 24, eerste lid, 1°, van het decreet van 4 oktober 2018Relevante gevonden documenten type decreet prom. 04/10/2018 pub. 31/12/2018 numac 2018015578 bron waalse overheidsdienst Decreet betreffende het Waalse Dierenwelzijnwetboek sluiten « betreffende het Dierenwelzijnwetboek » en dat zij, gelet op de datum die voor de inwerkingtreding ervan was vastgesteld, nooit uitwerking hebben gehad. Het Hof heeft derhalve vastgesteld dat die beroepen zonder voorwerp waren geworden.
B.2.3. Vóór de wijzigingen bij het decreet van 18 mei 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/05/2017 pub. 01/06/2017 numac 2017012349 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 3, 15 en 16 en tot invoeging van een artikel 45ter in de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren type decreet prom. 18/05/2017 pub. 01/06/2017 numac 2017202907 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 3, 15 en 16 en tot invoeging van een artikel 45ter in de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren sluiten en bij het bestreden decreet voorzag de wet van 14 augustus 1986, voor de slachtingen die zijn voorgeschreven door een religieuze ritus, in een uitzondering op de principiële verplichting om het dier vooraf te bedwelmen. Het decreet van 18 mei 2017Relevante gevonden documenten type decreet prom. 18/05/2017 pub. 01/06/2017 numac 2017012349 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 3, 15 en 16 en tot invoeging van een artikel 45ter in de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren type decreet prom. 18/05/2017 pub. 01/06/2017 numac 2017202907 bron waalse overheidsdienst Decreet tot wijziging van de artikelen 3, 15 en 16 en tot invoeging van een artikel 45ter in de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren sluiten en het bestreden decreet heffen die uitzondering op.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de vorderingen tot schorsing B.3. Het bestreden decreet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2018. De vorderingen tot schorsing dragen een poststempel van maandag 1 april 2019. Op grond van artikel 119, derde lid, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof wordt de dag waarop de termijn vervalt, wanneer het een zaterdag, een zondag of een wettelijke feestdag betreft, verplaatst tot de eerstvolgende werkdag.
De excepties van niet-ontvankelijkheid ratione temporis die door de Waalse en de Vlaamse Regering zijn aangevoerd, worden verworpen.
B.4. De Waalse Regering betwist de ontvankelijkheid van het verzoekschrift in de zaak nr. 7155 wat het « Centraal Israëlitisch Consistorie van België » betreft.
Daar de ontvankelijkheid van het verzoekschrift in die zaak niet wordt betwist ten aanzien van de andere verzoekende partijen, dient de door de Waalse Regering opgeworpen exceptie niet te worden onderzocht.
B.5.1. De Vlaamse Regering voert aan dat het verzoekschrift in de zaak nr. 7155 niet ontvankelijk zou zijn in zoverre de artikelen D.4, § 1, 2°, 16° en 26°, D.57, §§ 2 en 3, en D.59 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek en artikel 26 van het bestreden decreet worden beoogd, daar de verzoekende partijen niet uiteenzetten in welke zin die bepalingen de door hen aangevoerde referentienormen zouden schenden.
B.5.2. Het Hof bepaalt de draagwijdte van de vordering tot schorsing op basis van de inhoud van het verzoekschrift en in het bijzonder op basis van de uiteenzetting van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel en de middelen. Het beperkt zijn onderzoek bijgevolg tot de delen van de bestreden bepalingen ten aanzien waarvan wordt uiteengezet, enerzijds, in welke zin de toepassing ervan een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zou kunnen veroorzaken en, anderzijds, in welke zin zij de in de middelen aangevoerde referentienormen zouden schenden. Het beperkt zijn onderzoek daarnaast tot de referentienormen ten aanzien waarvan is uiteengezet in welke zin zij zouden zijn geschonden.
B.5.3. Uit de in beide zaken ingediende verzoekschriften blijkt dat de verzoekende partijen de schorsing van de bestreden bepalingen vorderen in zoverre die laatste niet langer voorzien in een uitzondering, vanaf 31 augustus 2019, op de verplichte verdoving of bedwelming vóór het doden van de dieren met het oog op de in het kader van de religieuze riten voorgeschreven slachtingen.
Het Hof onderzoekt de vorderingen tot schorsing zoals zij aldus zijn afgebakend.
Ten aanzien van de voorwaarden van de schorsing B.6. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.
Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.
Ten aanzien van het risico van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.7.1. De eerste verzoekende partij in de zaak nr. 7154 is een natuurlijke persoon die aanhanger is van het islamitische geloof. De islamitische ritus omvat voorschriften met betrekking tot de slachting van dieren. Die verzoekende partij zet uiteen dat de slachting met voorafgaande bedwelming, ook al is die omkeerbaar, in strijd is met de voorschriften van de islamitische ritus. Het risico van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dat zij aanvoert, bestaat bijgevolg in het belemmeren van de uitoefening van haar eredienst door de onmogelijkheid om zich vlees te verschaffen dat voldoet aan de vereisten daarvan.
De tweede tot de zevende verzoekende partij in dezelfde zaak zijn vzw's die zich tot doel hebben gesteld de materiële voorwaarden in te voeren die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van de eredienstpraktijken van de aanhangers. Het risico van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dat zij aanvoeren, bestaat in de onmogelijkheid om hun statutair doel verder na te streven en de belangen van hun leden te verdedigen, in zoverre het, vanaf de inwerkingtreding van de bestreden bepalingen, onmogelijk zou zijn zich vlees te verschaffen dat beantwoordt aan de vereisten van de islamitische ritus die de leden ervan praktiseren.
Die verzoekende partijen tonen onvoldoende aan dat het onmogelijk zou zijn zich vlees te verschaffen dat afkomstig is van dieren die zijn geslacht overeenkomstig de islamitische ritus buiten het Waalse Gewest, in afwachting van een eventuele vernietiging van de bestreden bepalingen.
B.7.2. De achtste verzoekende partij in de zaak nr. 7154 is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die aan haar klantenkring, die hoofdzakelijk bestaat uit personen die het islamitische geloof belijden, vlees verkoopt dat afkomstig is van dieren die overeenkomstig de islamitische ritus zijn geslacht. Het risico van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dat zij aanvoert, bestaat in het verlies van haar klantenkring, te wijten aan het feit dat het voor haar onmogelijk is haar klanten vlees aan te bieden dat beantwoordt aan hun religieuze vereisten, hetgeen zou kunnen leiden tot haar faillissement.
Die verzoekende partij toont onvoldoende aan dat het voor haar onmogelijk zou zijn om zich, bij producenten van vlees die buiten het Waalse Gewest zijn gevestigd, vlees te verschaffen dat voldoet aan de vereisten van haar klanten, in afwachting van een eventuele vernietiging van de bestreden bepalingen.
B.8.1. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7155 voeren in de eerste plaats aan dat het bestreden decreet een beroepsverbod instelt ten aanzien van de shohatim (slachters volgens de israëlitische ritus), die het verbod opgelegd krijgen om hun beroep in het Waalse Gewest uit te oefenen. De derde verzoekende partij in die zaak zet uiteen dat zij de functie van shohet uitoefent en dus rechtstreeks wordt beoogd door het beroepsverbod dat uit de bestreden bepalingen voortvloeit.
Die verzoekende partij is gedomicilieerd in het Vlaamse Gewest. Zij toont niet aan dat zij haar beroepsactiviteit thans in het geheel of een deel van het Waalse Gewest uitoefent. Het nadeel dat zij aanvoert, is derhalve hypothetisch. De andere verzoekende partijen in dezelfde zaak beweren niet het beroep van shohet uit te oefenen en zijn dus niet rechtstreeks betrokken bij het verbod om dat beroep op Waals grondgebied uit te oefenen.
B.8.2. De verzoekende partijen in de zaak nr. 7155 voeren vervolgens aan dat het voormelde beroepsverbod het vertrek van de shohatim naar het buitenland zal veroorzaken. Zij zetten uiteen dat dat vertrek van en het daaruit voortvloeiende tekort aan personen die zijn opgeleid om dieren volgens de israëlitische ritus te slachten, hun een nadeel berokkent dat niet zal kunnen worden hersteld door een eventueel vernietigingsarrest, daar op dat ogenblik onvoldoende personen zullen overblijven die ertoe gemachtigd zijn de slachting volgens de israëlitische ritus in het Waalse Gewest uit te voeren.
Het aangevoerde nadeel is niet moeilijk te herstellen, daar niets erop wijst dat de shohatim die zich op een andere plaats dan in het Waalse Gewest zouden zijn gaan vestigen na de inwerkingtreding van de bestreden bepalingen, in geval van vernietiging ervan, hun activiteiten niet zouden kunnen hervatten in het Waalse Gewest.
B.9. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat voor geen enkele verzoekende partij een risico van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel is aangetoond.
De vorderingen tot schorsing dienen bijgevolg te worden verworpen.
Ten aanzien van het onderzoek van de beroepen tot vernietiging B.10.1. Bij het Hof zijn beroepen tot vernietiging ingesteld tegen het decreet van het Vlaamse Gewest van 7 juli 2017 « houdende wijziging van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, wat de toegelaten methodes voor het slachten van dieren betreft ». Die beroepen zijn samengevoegd en ingeschreven onder het rolnummer 6816. De door de verzoekende partijen in die zaken bestreden bepalingen hebben een inhoud die vergelijkbaar is met die van de bepalingen van het in de onderhavige zaak bestreden Waalse decreet.
B.10.2. Bij zijn arrest nr. 53/2019 van 4 april 2019 heeft het Hof aan het Hof van Justitie van de Europese Unie de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Dient artikel 26, lid 2, eerste alinea, c), van de verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden, te worden geïnterpreteerd in die zin dat het de lidstaten is toegestaan om, in afwijking van de in artikel 4, lid 4, van die verordening vervatte bepaling en met het oog op het bevorderen van het dierenwelzijn, voorschriften aan te nemen zoals vervat in het decreet van het Vlaamse Gewest van 7 juli 2017 ' houdende wijziging van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, wat de toegelaten methodes voor het slachten van dieren betreft ', voorschriften die voorzien, enerzijds, in een verbod op het onverdoofd slachten van dieren dat ook geldt voor de in het kader van een religieuze rite uitgevoerde slachting en, anderzijds, in een alternatief verdovingsprocedé voor de in het kader van een religieuze rite uitgevoerde slachting, gebaseerd op de omkeerbare verdoving en op het voorschrift dat de verdoving niet de dood van het dier tot gevolg mag hebben ? 2. Schendt, indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend dient te worden beantwoord, artikel 26, lid 2, eerste alinea, c), van de voormelde verordening, in de in de eerste vraag vermelde interpretatie, artikel 10, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ? 3.Schendt, indien de eerste prejudiciële vraag bevestigend dient te worden beantwoord, artikel 26, lid 2, eerste alinea, c), in samenhang gelezen met artikel 4, lid 4, van de voormelde verordening, in de in de eerste vraag vermelde interpretatie, de artikelen 20, 21 en 22 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, doordat voor het doden van dieren volgens speciale methodes die vereist zijn voor religieuze riten slechts is voorzien in een voorwaardelijke uitzondering op de verplichting het dier te verdoven (artikel 4, lid 4, juncto artikel 26, lid 2), terwijl voor het doden van dieren tijdens de jacht, de visserij en tijdens sportieve en culturele evenementen, om de redenen vermeld in de overwegingen van de verordening, is voorzien in bepalingen naar luid waarvan die activiteiten niet onder het toepassingsgebied van de verordening vallen, dan wel niet onder de verplichting het dier te verdoven bij het doden ervan (artikel 1, lid 1, tweede alinea, en lid 3) ? ».
B.10.3. De vragen inzake de uitlegging en de geldigheid van de verordening (EG) nr. 1099/2009 van de Raad van 24 september 2009 inzake de bescherming van dieren bij het doden rijzen op dezelfde manier bij het onderzoek van de onderhavige beroepen.
B.10.4. Hieruit vloeit voort dat het Hof zich niet kan uitspreken over de onderhavige beroepen tot vernietiging alvorens te hebben kunnen kennisnemen van het arrest dat het Hof van Justitie zal wijzen in antwoord op de in B.10.2 weergegeven prejudiciële vragen (zaak C-336/19).
Om die reden dient het onderzoek van de beroepen tot vernietiging, op dat punt, te worden opgeschort totdat het Hof van Justitie in de voormelde zaak een arrest heeft gewezen.
Om die redenen, het Hof 1. verwerpt de vorderingen tot schorsing;2. schort het onderzoek van de beroepen tot vernietiging op totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak C-336/19 een arrest heeft gewezen in antwoord op de vragen die het Hof bij zijn arrest nr. 53/2019 van 4 april 2019 heeft gesteld.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 18 juli 2019.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût