gepubliceerd op 08 mei 2019
Uittreksel uit arrest nr. 164/2018 van 29 november 2018 Rolnummer 6655 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 16 en 28 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuu Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. L(...)
Uittreksel uit arrest nr. 164/2018 van 29 november 2018 Rolnummer 6655 In zake : de prejudiciële vragen over de artikelen 16 en 28 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, T. Giet, J. Moerman en M. Pâques, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter F. Daoût, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 20 april 2017 in zake de bvba « Fimaseb » tegen de stad Luik, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 mei 2017, heeft de Rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Schenden de artikelen 16 en 28 van het Waalse decreet van 18 oktober 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur artikel 170, § 4, van de Grondwet in zoverre die bepalingen afbreuk doen aan de fiscale autonomie van de gemeenten door erin te voorzien dat de gemeenten enkel nog ten belope van een maximumbedrag van 600 euro belastingen op de taxidiensten kunnen heffen en dat, met betrekking tot de diensten voor het verhuren van wagens met chauffeur, geen enkele gemeentebelasting meer kan worden geheven, terwijl het bij artikel 170, § 4, van de Grondwet enkel aan de federale wetgever wordt voorbehouden om de uitzonderingen op het beginsel van de fiscale autonomie van de gemeenten te bepalen, waarvan de noodzakelijkheid blijkt, zodat de gewesten ter zake niet bevoegd zijn ? Schenden de artikelen 16 en 28 van het Waalse decreet van 18 oktober 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet in zoverre zij voorzien in een specifieke regeling voor de ondernemingen van diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, die aan een gewestbelasting van maximaal 250 euro kunnen worden onderworpen terwijl de ondernemingen van taxidiensten aan een gemeentebelasting van maximaal 600 euro kunnen worden onderworpen, terwijl die diensten in artikel 1, 1° en 2°, van het decreet van 18 oktober 2007 in die zin worden beschreven dat zij objectief vergelijkbare kenmerken vertonen en terwijl de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van wagens met chauffeur gebruikmaken van hetzelfde soort van voertuigen en hetzelfde soort van vervoer kunnen verrichten, ook al is het werkterrein van de taxidiensten ruimer, en zich in een zelfde objectieve en onpersoonlijke situatie bevinden ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen en de context ervan B.1. De artikelen 3, 16, 18 en 28 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur (hierna : het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007) bepalen : «
Art. 3.Niemand mag zonder voorafgaandelijke vergunning van het college een taxidienst uitbaten met één of meer voertuigen vanop de openbare weg of elke andere plaats die niet openstaat voor openbaar verkeer, gelegen op het grondgebied van het Waalse Gewest ». «
Art. 16.De op grond van artikel 3 afgeleverde vergunningen mogen aanleiding geven tot het innen van een jaarlijkse ondeelbare belasting ten laste van de natuurlijke of rechtspersoon die de vergunning gekregen heeft.
Die belasting wordt geïnd door de gemeente, binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald door de Regering. Ze mag niet meer bedragen dan 600 euro per voertuig. De belasting bedoeld in dit artikel is verschuldigd voor het hele jaar, los van het ogenblik waarop de vergunning is afgeleverd. Ze is verschuldigd op 1 januari van het kalenderjaar of op het ogenblik van de afgifte van de vergunning.
De vermindering van het aantal voertuigen geeft niet aanleiding tot een teruggave van de belasting. Dat geldt eveneens voor de opschorting of de intrekking van een vergunning of voor het buiten werking stellen van één of meerdere voertuigen om welke reden ook.
Het indienen van een klacht heft de invorderbaarheid van de belasting niet op.
Bovenbedoeld maximumbedrag kan door de Waalse Regering aangepast worden aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen ». «
Art. 18.Niemand mag zonder voorafgaandelijke toelating van de Regering een dienst van verhuur van wagens met chauffeur met één of meerdere voertuigen uitbaten op het grondgebied van het Waalse Gewest.
De Regering bepaalt de voorwaarden waaronder een vergunning, afgeleverd door een ander Gewest, op het grondgebied van het Waalse Gewest geldig is ». «
Art. 28.De op grond van artikel 18 afgeleverde vergunningen mogen aanleiding geven tot het innen van een jaarlijkse en ondeelbare belasting ten laste van de natuurlijke of rechtspersoon houder van de vergunning.
Die belasting wordt door de Regering geïnd op de wijze en volgens de voorwaarden die zij bepaalt. Ze mag niet meer bedragen dan 250 euro.
De belasting bedoeld in dit artikel is verschuldigd voor het hele jaar, los van het ogenblik waarop de vergunning is afgeleverd. Ze is verschuldigd op 1 januari van het kalenderjaar of op het ogenblik van de afgifte van de vergunning.
De vermindering van het aantal voertuigen geeft niet aanleiding tot een terugbetaling van de belasting. Dat geldt eveneens voor de opschorting of de intrekking van een vergunning of voor de buitenwerkingstelling van één of meerdere voertuigen om welke reden ook.
Het indienen van een klacht heft de invorderbaarheid van de belasting niet op.
Bovenbedoeld maximumbedrag kan door de Waalse Regering aangepast worden aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen ».
B.2. Uit de parlementaire voorbereiding met betrekking tot het in het geding zijnde decreet blijkt dat de decreetgever de bevoegdheden ten uitvoer heeft willen leggen die aan het Waalse Gewest zijn toegekend bij artikel 6, § 1, X, eerste lid, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, wat betreft het taxivervoer en het verhuren van auto's met chauffeur.
Uit die parlementaire voorbereiding blijkt tevens dat de decreetgever, enerzijds, een kader heeft willen vaststellen voor het verhuren van voertuigen met chauffeur die, bij ontstentenis van reglementering : « een bron van oneerlijke concurrentie vormen ten koste van de taxiondernemingen die hunnerzijds onderworpen zijn aan de talrijke wettelijke en reglementaire verplichtingen die voortvloeien uit de wet van 27 december 1974 en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De ontstentenis van een reglementering maakt elke controle onmogelijk van sommige van die diensten die in werkelijkheid vermomde taxidiensten zijn.
Het onderhavige ontwerpdecreet strekt ertoe die lacunes weg te werken : het onderwerpt die diensten aan een voorafgaandelijke administratieve vergunning, alsook aan een eigen reglementering » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 640/1, p. 3).
De decreetgever heeft, anderzijds, de oneerlijke concurrentie in de sector van het taxivervoer willen bestrijden : « De sector wil met name de strijd aanbinden tegen de moeskopperij, een praktijk die, voor een exploitant, erin bestaat te stationeren of rond te rijden in een andere gemeente dan die welke de exploitatievergunning heeft verleend en zulks teneinde klanten te vinden » (ibid., p. 2).
In die parlementaire voorbereiding wordt ook vermeld : « De gemeenten stellen de voorwaarden vast inzake de exploitatie van het taxivervoer en zij verlenen de exploitatievergunningen. De gemeenten houden evenwel alleen rekening met hun eigen belang zonder de situatie in de omliggende gemeenten te kennen. Sommige gemeenten verlenen aldus talrijke exploitatievergunningen, zonder enig verband met hun bevolking, noch met het te verzekeren vervoer, waarbij zij alleen oog hebben voor het voordeel van een fiscale heffing. De exploitanten trachten hun vergunning dan te valoriseren op het grondgebied van de naburige gemeenten.
De bepalingen van de wet van 27 december 1974 blijken ontoereikend om het hoofd te bieden aan die oneerlijke concurrentie, waardoor sommige exploitanten soms in een kritieke situatie zijn terechtgekomen.
Het onderhavige ontwerpdecreet strekt ertoe op dat gebied opnieuw in zekere mate orde op zaken te stellen door aan de Waalse Regering de zorg over te laten sommige exploitatievoorwaarden vast te stellen die de gemeenten moeten naleven, alsook criteria die toelaten het aantal door de gemeenten verleende vergunningen te beperken.
Bovendien zullen de vergunningen om taxivervoer te exploiteren, die door de gemeenten worden verleend, voortaan worden onderworpen aan een goedkeuringstoezicht door de Waalse Regering. De gemeenten zijn immers het meest geschikt om de noden in te schatten, openbare onderzoeken uit te voeren, te beslissen over de standplaatsen, enz. Maar het blijkt belangrijk dat zij worden begeleid door de Regering. Bovendien zal de Waalse Regering een betere gesprekspartner zijn in de betrekkingen met de andere gewesten om tot een samenwerkingsakkoord te komen.
De belasting wordt, zoals in het verleden, geheven door de gemeente in haar voordeel. Daar de vergunningen voor de exploitatie van taxi's worden verleend door de gemeenten, zoals in het onderhavige ontwerpdecreet wordt bepaald, kunnen zij terecht de opbrengsten van de belasting ontvangen. De decreetgever is niettemin van mening dat het maximumbedrag van de belasting dient te worden beperkt, teneinde te voorkomen dat overdreven grote bedragen het bestaan van die diensten, die onder de bevoegdheid van het gewest vallen, in het gedrang kunnen brengen. De beperking van de bedragen zal bovendien het sluiten van een samenwerkingsakkoord tussen de gewesten inzake het taxivervoer kunnen bevorderen. Er zij opgemerkt dat die beperking, die slechts een specifieke belasting beoogt, een beperkte impact zal hebben op de gemeentelijke fiscaliteit » (ibid., pp. 3 en 4).
Ten slotte heeft de decreetgever zijn eigen regels willen vaststellen : « Bovendien dient te worden gewezen op een verouderde federale reglementering, die alleen nog in het Waalse Gewest wordt toegepast.
Bijgevolg doet de afwezigheid van een specifieke wetgeving werkelijke problemen rijzen » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 640/3, p. 3). Ten aanzien van de draagwijdte van de prejudiciële vragen B.3. De twee prejudiciële vragen hebben betrekking op de grondwettigheid van de artikelen 16 en 28 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007.
B.4. Uit de feiten van het aan de verwijzende rechter voorgelegde geschil blijkt dat een onderneming van taxivervoer de betaling betwist van een belasting die is geheven met toepassing van een gemeentelijk belastingreglement van de stad Luik van 26 januari 2010 betreffende de belasting op de exploitatie van taxivervoer, waarvan artikel 16 van het in het geding zijnde decreet de wettelijke grondslag vormt.
Het Hof bepaalt de draagwijdte van de prejudiciële vragen rekening houdend met het onderwerp van het voor de verwijzende rechter hangende geschil en met de motivering van de verwijzingsbeslissing.
Artikel 28 van het in het geding zijnde decreet betreft de belasting in verband met de vergunning voor het exploiteren van een dienst van verhuur van voertuigen met chauffeur door middel van één of meer voertuigen op het grondgebied van het Waalse Gewest, bedoeld in artikel 18 van het in het geding zijnde decreet. Die bepaling maakt niet het voorwerp uit van het voor de verwijzende rechter hangende geschil.
Het Hof beperkt het onderzoek van de twee prejudiciële vragen tot artikel 16 van het in het geding zijnde decreet.
Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag B.5. In de eerste prejudiciële vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel 16 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 met artikel 170, § 4, van de Grondwet, in zoverre die bepaling afbreuk zou doen aan de fiscale autonomie van de gemeenten door erin te voorzien dat de gemeenten enkel nog ten belope van een maximumbedrag van 600 euro belastingen op de taxidiensten kunnen heffen, terwijl artikel 170, § 4, van de Grondwet enkel aan de federale wetgever de bevoegdheid voorbehoudt om de uitzonderingen op het beginsel van de fiscale autonomie van de gemeenten te bepalen, waarvan de noodzakelijkheid blijkt, zodat de gewesten ter zake niet bevoegd zijn.
B.6.1. Artikel 170, § 4, van de Grondwet bepaalt : « Geen last of belasting kan door de agglomeratie, de federatie van gemeenten en de gemeente worden ingevoerd dan door een beslissing van hun raad.
De wet bepaalt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde belastingen, de uitzonderingen waarvan de noodzakelijkheid blijkt ».
B.6.2. Krachtens artikel 170, § 4, tweede lid, van de Grondwet kan de wet, ten aanzien van de belastingen die ten behoeve van een gemeente worden ingevoerd « de uitzonderingen [bepalen] waarvan de noodzakelijkheid blijkt ».
Overeenkomstig die bepaling beschikken de agglomeratie, de federatie van gemeenten en de gemeente over een autonome fiscale bevoegdheid, behoudens wanneer de wet uitzonderingen heeft bepaald of nadien bepaalt waarvan de noodzakelijkheid wordt aangetoond.
B.6.3. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 170 van de Grondwet kan worden afgeleid dat de Grondwetgever met de in het tweede lid van artikel 170, § 4, vervatte regel wou voorzien in een « soort verdedigingsmechanisme » voor de Staat « t.o.v. de verschillende andere bestuurslagen, om een eigen fiscale materie te behouden » (Parl. St., Kamer, B.Z. 1979, nr. 10-8/4°, p. 4).
De eerste minister heeft die regel eveneens omschreven als een « regulerend mechanisme » : « De wet moet dat regulerend mechanisme zijn en moet kunnen zeggen welke belastbare materie wordt voorbehouden aan de Staat. Indien men dat niet zou doen komt men in een chaos en in alle mogelijke verwikkelingen terecht, die niets meer te maken hebben met een goed georganiseerde federale Staat of goed georganiseerde Staat » (Hand., Kamer, 22 juli 1980, p. 2707. Zie ook : ibid., p. 2708; Hand., Senaat, 28 juli 1980, pp. 2650-2651). « [Ik zou] willen stellen [...] dat in dit nieuw systeem van bevoegdheidsverdeling op fiscaal vlak tussen de Staat, de gemeenschappen en de gewesten en de nevengeschikte instellingen, de provincies en de gemeenten, het laatste woord bij de Staat ligt. Het is wat ik heb genoemd het reguleringsmechanisme [...] » (Hand., Senaat, 28 juli 1980, p. 2661).
B.6.4. Uit artikel 170, § 4, tweede lid, van de Grondwet volgt dat dat artikel aan de federale wetgever, wat de gemeentebelastingen betreft, de uitzonderingen voorbehoudt waarvan de noodzakelijkheid blijkt, zodat de gewesten slechts een regeling mogen aannemen die de bevoegdheid van de gemeenten tot het invoeren van een belasting zou beperken indien de voorwaarden voor de toepassing van artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen zijn vervuld.
Daartoe is vereist dat die regeling noodzakelijk is voor de uitoefening van de bevoegdheden van het gewest, dat de aangelegenheid zich tot een gedifferentieerde regeling leent en dat de weerslag van de in het geding zijnde bepalingen op die aangelegenheid slechts marginaal is.
B.7.1. Door de gemeenten toe te staan een belasting te innen in verband met het verlenen van een vergunning om een taxidienst uit te baten, binnen de perken en onder de voorwaarden die door de Regering worden vastgesteld en ten belope van een maximumbedrag van 600 euro, beperkt artikel 16 van het in het geding zijnde decreet de autonomie waarover de gemeenten in fiscale zaken genieten.
B.7.2. De decreetgever dient, op dat punt, zijn optreden te rechtvaardigen door een beroep te doen op de impliciete bevoegdheden waarvan de noodzakelijkheid moet worden aangetoond voor de uitoefening van eigen gewestelijke bevoegdheden.
B.7.3. Zoals blijkt uit de in B.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding heeft de decreetgever geoordeeld dat de in het geding zijnde bepaling een noodzakelijk instrument vormde om de bevoegdheden van het Waalse Gewest inzake taxivervoer ten uitvoer te leggen die zijn toegekend bij artikel 6, § 1, X, eerste lid, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen, dat bepaalt : «
Art. 6.§ 1. De aangelegenheden bedoeld in artikel 39 van de Grondwet zijn : [...] X. Wat de openbare werken en het vervoer betreft : [...] 8° het gemeenschappelijk stads- en streekvervoer, met inbegrip van de bijzondere vormen van geregeld vervoer, het taxivervoer en het verhuren van auto's met chauffeur;[...] ».
De decreetgever wilde, bij de uitoefening van die gewestbevoegdheid, de strijd aanbinden tegen de oneerlijke concurrentie in de sector van het taxivervoer, door een kader te scheppen voor de gemeentelijke fiscaliteit in die sector, teneinde de leefbaarheid ervan te vrijwaren.
Artikel 16 van het in het geding zijnde decreet voorziet in geen enkele verplichting om een gemeentelijke belasting in te voeren, maar legt het kader vast van de fiscale bevoegdheid van de gemeente door met name erin te voorzien dat de belasting niet meer zal mogen bedragen dan 600 euro per voertuig.
In het kader van een regeling die de samenhang van de sector van het taxivervoer en de doeltreffendheid van de strijd tegen de oneerlijke concurrentie in die sector moet waarborgen, vermocht de decreetgever het noodzakelijk te achten een kader vast te stellen voor de gemeentelijke fiscaliteit door met name het maximumbedrag van de belasting te bepalen, aangezien de praktijk had aangetoond dat de uitoefening van de fiscale bevoegdheid van de gemeenten, in die sector, kon leiden tot een verscherpte concurrentie die het algemeen belang schaadt.
B.7.4. Artikel 16 van het in het geding zijnde decreet blijkt dus noodzakelijk voor de uitoefening van de bevoegdheid inzake taxivervoer zoals bedoeld in artikel 6, § 1, X, eerste lid, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen.
B.7.5. Uit de in B.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt overigens dat de aangelegenheid zich leent tot een gedifferentieerde regeling en dat de gevolgen van de in het geding zijnde bepaling voor de aan de federale wetgever voorbehouden bevoegdheid marginaal zijn.
B.8. De eerste prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Ten aanzien van de tweede prejudiciële vraag B.9. De tweede prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid van artikel 16 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 met de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet, in zoverre het de gemeenten toestaat een gemeentelijke belasting te heffen van een maximumbedrag van 600 euro ten laste van de ondernemingen voor taxivervoer, terwijl artikel 28 van dat decreet voorziet in een specifieke regeling voor de ondernemingen voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, die kunnen worden onderworpen aan een gewestbelasting van een maximumbedrag van 250 euro.
B.10. Artikel 1 van het in het geding zijnde decreet definieert de taxidiensten en de diensten van het verhuren van wagens met chauffeur als volgt : « Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder : 1° taxidiensten : de diensten die met chauffeur zorgen voor het bezoldigde vervoer van personen in auto's en die aan alle volgende voorwaarden voldoen : - het voertuig van het type wagen, auto voor dubbel gebruik of minibus in de zin van het koninklijk besluit van 15 maart 1968Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 15/03/1968 pub. 16/03/2005 numac 2005000019 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de motorvoertuigen en hun aanhangwagens moeten voldoen. - Duitse vertaling type koninklijk besluit prom. 15/03/1968 pub. 03/06/2014 numac 2014014295 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Koninklijk besluit houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, is, naar constructie en uitrusting, geschikt voor het vervoer van ten hoogste negen personen - de chauffeur inbegrepen - en is daartoe bestemd; - het voertuig wordt ter beschikking van het publiek gesteld, hetzij op een bepaalde standplaats op de openbare weg in de zin van het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, hetzij op eender welke andere plaats die niet voor het openbaar verkeer is opengesteld; - het voertuig en niet elk van de plaatsen ervan wordt ter beschikking gesteld; - de bestemming wordt door de cliënt bepaald; 2° diensten voor de verhuur van wagens met chauffeur : de diensten voor het bezoldigd vervoer van personen in auto's die noch taxidiensten noch collectieve taxidiensten zijn en die verzorgd worden door voertuigen die, naar constructie en uitrusting, geschikt zijn voor het vervoer van ten hoogste negen personen - de chauffeur inbegrepen - en die daartoe bestemd zijn en aan één van de volgende voorwaarden voldoen : - de wagen wordt ter beschikking van het publiek gesteld ofwel met het oog op een ceremonie, ofwel met het oog op een minimum drie uur durende verplaatsing; - de wagen wordt voorbehouden voor het vervoer van klanten van een welbepaald hotel; - de wagen wordt ter beschikking gesteld van een welbepaalde persoon bij een contract dat betrekking heeft op een geheel van prestaties die verricht moeten worden tijdens een periode van minstens zeven opeenvolgende dagen; [...] ».
B.11. In tegenstelling tot de diensten van het verhuren van voertuigen met chauffeur, kunnen de taxidiensten worden aangeboden vanuit standplaatsen op de openbare weg. De vergunning voor het uitbaten van een taxidienst, die wordt verleend volgens het openbare nut van de dienst, binnen de perken bepaald door de Regering (artikel 5 van het in het geding zijnde decreet), bevat de toelating om te stationeren op de openbare weg. Artikel 17 van het in het geding zijnde decreet bepaalt immers : « Elke uitbater die van het college de toelating krijgt om een taxidienst uit te baten, krijgt de toelating om zijn voertuigen waarvoor de vergunning is afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 te stationeren op eender welke standplaats op de openbare weg die voorbehouden wordt voor de taxi 's en vrij is of op eender welke standplaats die niet op de openbare weg gelegen is maar waarvan hij eigenaar is of het genot heeft.
Het aantal voertuigen dat aanwezig is op een bepaalde standplaats op de openbare weg mag in geen geval het aantal voorziene standplaatsen overschrijden ».
Artikel 29 van het in het geding zijnde decreet bepaalt dat de uitbater die van de Regering de toelating krijgt om een dienst van verhuur van wagens met chauffeur uit te baten zijn voertuigen die niet in bedrijf zijn daarentegen enkel mag stationeren op standplaatsen die niet op de openbare weg gelegen zijn en die zich bevinden binnen in een gebouw of een garage waarvan de uitbater van de dienst eigenaar is of waarover hij beschikt en die de bedrijfszetel van de onderneming uitmaakt.
Uit de parlementaire voorbereiding betreffende artikel 16 van het in het geding zijnde decreet blijkt eveneens dat de gemeentelijke belasting op de taxidiensten is verbonden met de exploitatievergunning en met de toelating om op de openbare weg te stationeren : « De unieke vergunning voor het exploiteren en stationeren leidt tot de inning van een unieke belasting door de gemeente. Het verlenen van de vergunning om een dienst te exploiteren, houdt immers de toelating in om te stationeren op eender welke parkeerplaats die is voorbehouden voor taxi's en die op de openbare weg is gelegen; het begrip belasting en overbelasting dat voortvloeit uit het vroegere onderscheid tussen de exploitatievergunning en de toelating om te stationeren, is bijgevolg niet langer verantwoord » (Parl. St., Waals Parlement, 2006-2007, nr. 640/1, p. 7).
B.12. Door de gemeenten toe te staan een belasting te heffen van een maximumbedrag van 600 euro wanneer zij een vergunning verlenen voor het aanbieden van een dienst van taxivervoer, terwijl de vergunning voor het exploiteren van een dienst van het verhuren van voertuigen met chauffeur door middel van één of meer voertuigen, die door de Waalse Regering werd verleend, overeenkomstig artikel 18 van het in het geding zijnde decreet, aanleiding kan geven tot de heffing van een gewestbelasting van een maximumbedrag van 250 euro, voert artikel 16 van het in het geding zijnde decreet een verschil in behandeling in tussen de exploitanten van een taxidienst en de exploitanten van een dienst voor het verhuren van voertuigen met chauffeur.
B.13. De artikelen 10 en 11 van de Grondwet waarborgen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Artikel 172 van de Grondwet is een bijzondere toepassing van dat beginsel in fiscale aangelegenheden.
Het gelijkheidsbeginsel in fiscale zaken verbiedt de wetgever niet om sommige belastingplichtigen verschillend te behandelen, op voorwaarde dat het aldus ingevoerde verschil in behandeling redelijk kan worden verantwoord.
B.14. Het in B.12 vermelde verschil in behandeling berust op een objectief criterium, namelijk de geëxploiteerde dienst : een taxidienst, enerzijds, en een dienst van het verhuren van voertuigen met chauffeur, anderzijds. Dat verschil is redelijk verantwoord door het feit dat de door de taxidiensten gebruikte voertuigen op de openbare weg mogen stationeren, in tegenstelling tot de voertuigen die niet in bedrijf zijn, gebruikt door de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, zoals aangegeven in B.11. De exploitatievergunning die door de gemeente aan een taxidienst wordt verleend, omvat dus ook de toelating om op de openbare weg te stationeren.
De belasting is overigens niet onevenredig. Het bedrag ervan is immers beperkt tot 600 euro per voertuig. Dat bedrag kan niet worden beschouwd als onredelijk ten aanzien van het nagestreefde doel.
Hieruit vloeit voort dat het in B.12 vermelde verschil in behandeling niet zonder redelijke verantwoording is.
B.15. De tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 16 van het decreet van het Waalse Gewest van 18 oktober 2007 betreffende de taxidiensten en de diensten van verhuur van wagens met chauffeur schendt niet artikel 170, § 4, noch de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 29 november 2018.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, F. Daoût