Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 maart 2019

Uittreksel uit arrest nr. 134/2018 van 11 oktober 2018 Rolnummer 6718 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 187 van het Wetboek van strafvordering en artikel 40 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. L(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2019201047
pub.
12/03/2019
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 134/2018 van 11 oktober 2018 Rolnummer 6718 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 187 van het Wetboek van strafvordering en artikel 40 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Leuven.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en F. Daoût, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij vonnis van 29 juni 2017 in zake het openbaar ministerie tegen J. V.O., waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 24 augustus 2017, heeft de Correctionele Rechtbank te Leuven de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 187 van het Wetboek van Strafvordering dat de gevolgen van de betekening van een veroordelend verstekvonnis regelt, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet samen gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens daar waar het, naar analogie met artikel 145 van het Wetboek van Strafvordering, niet voorziet in de verplichting om de betekening van een verstekvonnis aan een persoon die onder bewind staat, ook aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder te doen ? 2. Schendt artikel 40 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet samen gelezen met artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens daar waar het enerzijds niet voorziet in de verplichting om de kennisgeving van een verval van het recht tot sturen aan een persoon die onder bewind staat ook aan de bewindvoerder te doen en anderzijds evenmin voorziet dat wanneer het verval van het recht tot sturen uitgesproken werd bij verstek, de bij verstek veroordeelde persoon bij de kennisgeving van het verval in kennis dient te worden gesteld van de mogelijkheid tot het aantekenen van verzet ? ». (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de eerste prejudiciële vraag en het eerste onderdeel van de tweede prejudiciële vraag B.1. De verwijzende rechter wenst met de eerste prejudiciële vraag te vernemen of artikel 187 van het Wetboek van strafvordering bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het, in het geval van een persoon die onder bewind staat, niet voorziet in de verplichting om een verstekvonnis eveneens aan diens bewindvoerder te betekenen, terwijl de dagvaarding voor de politierechtbank, krachtens artikel 145 van het Wetboek van strafvordering, zowel aan de persoon die onder bewind is geplaatst, als aan diens bewindvoerder dient te gebeuren.

Met het eerste onderdeel van de tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 40 van de wet van 16 maart 1968Relevante gevonden documenten type wet prom. 16/03/1968 pub. 21/10/1998 numac 1998000446 bron ministerie van binnenlandse zaken Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer . - Duitse vertaling De hi(...) - de wet van 10 oktober 1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek (Belgisch Staatsblad van 31 oktober (...) sluiten betreffende de politie over het wegverkeer (hierna : Wegverkeerswet) bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het, in het geval van een persoon die onder bewind is geplaatst, niet voorziet in de verplichting om eveneens aan diens bewindvoerder kennis te geven van een verval van het recht tot sturen.

B.2.1. Artikel 187 van het Wetboek van strafvordering werd vervangen bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie en is van toepassing op het verstek dat een partij laat gaan na 29 februari 2016. Doordat in de zaak ten gronde de veroordeelde verstek liet gaan op 7 oktober 2015 is de aldus gewijzigde bepaling niet op hem van toepassing.

Artikel 187 van het Wetboek van strafvordering, vóór de vervanging ervan bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, bepaalde : « Hij die bij verstek is veroordeeld, kan tegen het vonnis in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop het is betekend.

Is de betekening van het vonnis niet aan de beklaagde in persoon gedaan, dan kan deze, wat de veroordelingen tot straf betreft, in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis heeft gekregen. Indien hij hiervan kennis heeft gekregen door de betekening van een Europees aanhoudingsbevel of een uitleveringsverzoek of indien de lopende termijn van vijftien dagen nog niet verstreken was op het ogenblik van zijn aanhouding in het buitenland, kan hij in verzet komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij werd overgeleverd of in het buitenland terug in vrijheid werd gesteld. Indien het niet blijkt dat hij kennis heeft gekregen van de betekening, kan de beklaagde in verzet komen totdat de termijnen van verjaring van de straf verstreken zijn. Wat de burgerrechtelijke veroordelingen betreft, kan hij in verzet komen tot de tenuitvoerlegging van het vonnis.

De burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij kunnen alleen in verzet komen overeenkomstig de bepaling van het eerste lid.

Het verzet wordt betekend aan het openbaar ministerie, aan de vervolgende partij of aan de andere partijen in de zaak.

Indien het verzet niet is betekend binnen een termijn van vijftien dagen na de betekening van het vonnis, kunnen de veroordelingen ten uitvoer gelegd worden; ingeval hoger beroep is ingesteld door de vervolgende partijen of door een van hen, kan de behandeling in hoger beroep voortgang vinden.

Ten gevolge van het verzet wordt de veroordeling voor niet bestaande gehouden; de door het verzet veroorzaakte kosten en uitgaven, met inbegrip van de kosten van uitgifte en van betekening van het vonnis, blijven evenwel ten laste van de eiser in verzet, indien het verstek aan hem te wijten is ».

B.2.2. Artikel 40 van de Wegverkeerswet bepaalt : « Elk verval dat als straf is uitgesproken, gaat in de vijfde dag na die waarop het openbaar ministerie de kennisgeving aan de veroordeelde heeft gedaan. Zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen zijn in deze termijn niet inbegrepen.

Onverminderd artikel 49/1 wordt ingeval de veroordeelde nalaat zijn rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs tijdig te doen toekomen op de griffie, de lopende periode van het verval van rechtswege verlengd met de termijn die is verstreken vanaf de vijfde dag na de in het eerste lid bedoelde kennisgeving tot de datum van effectieve afgifte van het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs. Zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen zijn in deze termijn niet inbegrepen. Indien het verval krachtens artikel 38, § 2bis, beperkt is, wordt het verval van rechtswege enkel verlengd indien de afgifte van het rijbewijs of het als zodanig geldend bewijs gebeurt nadat het verval effectief is ingegaan en dit met een termijn gelijk aan het aantal dagen verval dat reeds is uitgevoerd.

Indien er lastens de veroordeelde meerdere vervallenverklaringen als straf zijn uitgesproken, kan het openbaar ministerie deze na de kennisgeving opeenvolgend laten ingaan ».

B.3.1. De wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid type wet prom. 17/03/2013 pub. 19/03/2013 numac 2013009127 bron federale overheidsdienst justitie 17 MAART 2013 - Wet tot wijziging van artikel 344 van het wetboek van strafvordering sluiten tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid (hierna : de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid type wet prom. 17/03/2013 pub. 19/03/2013 numac 2013009127 bron federale overheidsdienst justitie 17 MAART 2013 - Wet tot wijziging van artikel 344 van het wetboek van strafvordering sluiten) vervangt de bestaande statuten voor gerechtelijke bescherming van meerderjarigen door één gerechtelijk beschermingsstatuut : het bewind (artikelen 494 tot 512 van het Burgerlijk Wetboek). Voor de opgeheven statuten is voorzien in een overgangsregeling (artikelen 227 tot 230 van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid type wet prom. 17/03/2013 pub. 19/03/2013 numac 2013009127 bron federale overheidsdienst justitie 17 MAART 2013 - Wet tot wijziging van artikel 344 van het wetboek van strafvordering sluiten).

B.3.2. De wetgever heeft ervoor geopteerd het voorlopig bewind als basis te nemen van het nieuwe beschermingsstatuut (Parl. St., Kamer, 2010-2011, DOC 53-1009/001, pp. 11-12), dat niet langer beperkt is tot het goederenbeheer, maar uitgebreid wordt tot de bescherming van de persoon (ibid., pp. 4-5). De vrederechter kan aldus een gerechtelijke beschermingsmaatregel bevelen met betrekking tot de goederen, alsook de persoon, ten aanzien van de meerderjarige « die wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, niet in staat is zonder bijstand of andere beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen, [...] indien en voor zover de bescherming van zijn belangen dit vereist » (artikelen 488/1, eerste lid, 492 en 492/1 van het Burgerlijk Wetboek). Ten aanzien van de meerderjarige personen die zich in staat van verkwisting bevinden, kan de vrederechter enkel een gerechtelijke beschermingsmaatregel met betrekking tot de goederen bevelen (artikel 488/2 van het Burgerlijk Wetboek). Elke beslissing waarbij een beschermingsmaatregel wordt opgelegd, beëindigd of gewijzigd, wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad opgenomen en aangetekend in het bevolkingsregister (artikelen 1249 en 1249/1 van het Gerechtelijk Wetboek).

B.4.1. Inzake betekeningen en kennisgevingen aan personen die onder voorlopig bewind stonden, bepaalde het voormalige artikel 488bis, k), van het Burgerlijk Wetboek : « Betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een voorlopige bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan diens woonplaats of verblijfplaats ».

Die bepaling blijft nog van toepassing op de reeds genomen beschermingsmaatregelen van voorlopig bewind tot op het ogenblik waarop die maatregelen, met toepassing van de artikelen 227 tot 229 worden onderworpen aan de bepalingen bedoeld in boek I, titel XI, hoofdstuk II/1 (« Het bewind ») van het Burgerlijk Wetboek of uitdoven (artikel 230 van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid type wet prom. 17/03/2013 pub. 19/03/2013 numac 2013009127 bron federale overheidsdienst justitie 17 MAART 2013 - Wet tot wijziging van artikel 344 van het wetboek van strafvordering sluiten).

B.4.2. In het nieuwe beschermingsstatuut van het bewind, is de regeling inzake betekeningen en kennisgevingen vervat in artikel 499/12 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt : « Betekeningen en kennisgevingen aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, worden gedaan aan deze personen zelf en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder, voor zover de betekening of de kennisgeving verband houdt met de opdracht van de bewindvoerder ».

Hieruit vloeit voort dat betekeningen en kennisgevingen die verband houden met de opdracht van de bewindvoerder, moeten worden gedaan aan de beschermde persoon zelf, alsmede aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder.

B.4.3. Daarenboven bepalen de artikelen 145 en 182 van het Wetboek van strafvordering, zoals gewijzigd bij de artikelen 148 en 149 van de wet van 17 maart 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 17/03/2013 pub. 14/06/2013 numac 2013009163 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid type wet prom. 17/03/2013 pub. 19/03/2013 numac 2013009127 bron federale overheidsdienst justitie 17 MAART 2013 - Wet tot wijziging van artikel 344 van het wetboek van strafvordering sluiten, dat wanneer een beschermde persoon wordt gedagvaard voor de politierechtbank of voor de correctionele rechtbank, de betekening aan de beschermde persoon zelf, alsmede aan de woonplaats of verblijfplaats van zijn bewindvoerder dient te gebeuren.

Artikel 145, eerste en derde lid, van het Wetboek van strafvordering bepaalt : « Dagvaardingen wegens overtreding of wegens wanbedrijf dat tot de bevoegdheid van de politierechtbank behoort, geschieden op verzoek van het openbaar ministerie of van de burgerlijke partij. [...] De betekening aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt gedaan aan die persoon en aan de woonplaats of verblijfplaats van de bewindvoerder ».

Artikel 182, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering bepaalt : « De zaken die tot de bevoegdheid van de correctionele rechtbank behoren, worden bij haar aanhangig gemaakt, hetzij door de verwijzing naar de rechtbank overeenkomstig de artikelen 130 en 160 hiervoren, hetzij door een dagvaarding, rechtstreeks aan de verdachte en aan de voor het misdrijf burgerrechtelijk aansprakelijke personen gedaan door de burgerlijke partij en, in alle gevallen door de procureur des Konings, hetzij door de oproeping van de verdachte bij proces-verbaal, conform artikel 216quater, hetzij door de oproeping met het oog op onmiddellijke verschijning overeenkomstig artikel 216quinquies. De dagvaarding aan de personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, wordt eveneens aan diens woonplaats of verblijfplaats gedaan. Partijen kunnen eveneens vrijwillig en op een eenvoudige oproeping verschijnen, zonder dat een dagvaarding nodig is ».

B.4.4. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de systematische dubbele betekening van de dagvaarding voor de politierechtbank of de correctionele rechtbank wenselijk werd geacht, opdat de bewindvoerder tijdig kennis kan nemen van een strafzaak ten aanzien van de beschermde persoon, wegens de mogelijke ernstige vermogensrechtelijke gevolgen van een veroordeling (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1009/005, pp. 125-126; Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1009/010, pp. 85-86).

Tevens werd erop gewezen dat de regeling inzake betekening en kennisgeving in het specifieke kader van het bewind, zoals vervat in het Burgerlijk Wetboek, enkel betrekking heeft op burgerlijke zaken en niet op strafzaken (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1009/010, p. 86). Dit is ook de interpretatie waar de verwijzende rechter van uitgaat.

B.5. De verwijzende rechter vraagt het Hof of het recht op een eerlijk proces wordt geschonden doordat noch bij de betekening van een verstekvonnis, noch bij de kennisgeving van een verval van het recht tot sturen aan een persoon aan wie een bewindvoerder is toegevoegd, voorzien is in een soortgelijke verplichting tot dubbele betekening of kennisgeving aan zowel de beschermde persoon als aan zijn bewindvoerder.

B.6. Teneinde het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging van een beschermde persoon onder bewind te waarborgen, in overeenstemming met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, dient rekening te worden gehouden met het feit dat die persoon wegens zijn gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk niet in staat is zonder gerechtelijke beschermingsmaatregel zijn belangen van vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen of dat die persoon zich in een staat van verkwisting bevindt (zie in die zin : EHRM, 30 januari 2011, Vaudelle t.

Frankrijk, § § 50-53). Bijzondere procedurele waarborgen kunnen dan ook vereist zijn om de belangen van beschermde personen te vrijwaren, zeker wanneer het recht op vrijheid in het geding is (ibid., § § 60-61). Daarenboven kan een veroordeling een belangrijke financiële weerslag hebben op het vermogen van de beschermde persoon (ibid., § 63). Minstens dient de wetgever dan ook te voorzien in bijkomende procedurele waarborgen die toelaten dat de beschermde persoon volledig geïnformeerd kan zijn over de aard en de oorzaak van de strafzaak tegen hem (ibid., § 65).

B.7.1. De dagvaarding van de beschermde persoon voor de politierechtbank of voor de correctionele rechtbank dient te worden betekend aan de beschermde persoon en aan de woonplaats of verblijfplaats van zijn bewindvoerder, overeenkomstig de artikelen 145 en 182 van het Wetboek van strafvordering. Een geldige beslissing bij verstek veronderstelt dat de versteklatende partij regelmatig werd gedagvaard om te verschijnen (Cass., 11 september 1990, Arr. Cass, 1990, nr. 15; Cass., 1 oktober 1997, Arr. Cass, 1997, nr. 380).

B.7.2. Het bewind houdt geen vertegenwoordiging van de beschermde persoon als verweerder bij de strafvordering in, aangezien artikel 185 van het Wetboek van strafvordering die vertegenwoordiging aan de advocaat voorbehoudt (Cass., 11 mei 2005, Arr. Cass., 2005, nr. 273;

Cass., 13 december 2011, Arr. Cass., 2011, nr. 682). Een strafrechtelijke veroordeling kan niettemin een weerslag hebben op het vermogen van de beschermde persoon.

B.7.3. De omstandigheid dat de opdracht van de bewindvoerder zich niet uitstrekt tot de vertegenwoordiging van de beschermde persoon als verweerder bij de strafvordering en het algemeen rechtsbeginsel van het persoonlijk karakter van de straf kunnen evenwel niet verantwoorden dat aan de bewindvoerder enkel de dagvaarding van de beschermde persoon voor de politierechtbank of voor de correctionele rechtbank wordt betekend maar niet het vonnis bij verstek gewezen jegens die persoon. Deze laatste zou immers kunnen worden veroordeeld zonder dat de bewindvoerder daarvan op de hoogte is en zonder dat hij de weerslag van de veroordeling op het vermogen van de beschermde persoon, die mogelijk aanzienlijk kan zijn, heeft kunnen ondervangen.

Aldus ontbreken de procedurele waarborgen om het recht op een eerlijk proces van de beschermde persoon te vrijwaren.

B.7.4. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat artikel 187 van het Wetboek van strafvordering, zoals van toepassing vóór de wijziging ervan bij de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten, niet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het niet voorziet in de verplichting om een vonnis bij verstek gewezen jegens de beschermde persoon eveneens aan de bewindvoerder te betekenen.

Aangezien de vastgestelde lacune zich bevindt in de aan het Hof voorgelegde tekst, staat het aan de verwijzende rechter, wanneer hij uitspraak doet over de ontvankelijkheid van het verzet, een einde te maken aan de vastgestelde ongrondwettigheid, aangezien die vaststelling wordt uitgedrukt in voldoende duidelijke en volledige bewoordingen om toe te laten dat de in het geding zijnde bepaling wordt toegepast met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens. Zowel de gewone als de buitengewone termijn van verzet vereisen immers een regelmatige betekening van het verstekvonnis (Cass., 9 maart 2016, P.15.1679.F).

B.8.1. De verwijzende rechter vraagt voorts of het recht op een eerlijk proces wordt geschonden in zoverre de kennisgeving van het verval van het recht tot sturen aan een persoon die onder bewind is geplaatst, niet eveneens aan de bewindvoerder dient te gebeuren.

B.8.2. De kennisgeving van een verval van het recht tot sturen heeft betrekking op de strafuitvoering. Indien het vonnis bij verstek jegens de beschermde persoon wordt betekend aan de bewindvoerder, kan hij kennis nemen van de veroordeling tot een verval van het recht tot sturen en zijn er voldoende procedurele waarborgen voorhanden teneinde de belangen van de beschermde persoon doeltreffend te beschermen.

B.9. De eerste prejudiciële vraag dient bevestigend te worden beantwoord. Het eerste onderdeel van de tweede prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Ten aanzien van het tweede onderdeel van de tweede prejudiciële vraag B.10.1. Met het tweede onderdeel van de tweede prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 40 van de Wegverkeerswet bestaanbaar is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het niet erin voorziet dat de bij verstek veroordeelde persoon bij de kennisgeving van een verval van het recht tot sturen in kennis dient te worden gesteld van de mogelijkheid tot het aantekenen van verzet.

B.10.2. Artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens houdt een recht in op toegang tot de bevoegde rechter. Dat recht wordt eveneens gewaarborgd bij artikel 13 van de Grondwet en moet met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet aan eenieder worden gewaarborgd.

B.11.1. Volgens artikel 185 van het Wetboek van strafvordering moet de beklaagde persoonlijk verschijnen of in de persoon van een advocaat.

Indien een beklaagde bij verstek wordt veroordeeld, beschikt hij over het recht op een nieuwe beoordeling in feite en in rechte, waarbij hij wordt gehoord, tenzij hij afstand heeft gedaan van zijn recht om te verschijnen en zich te verdedigen of tenzij hij de bedoeling heeft zich aan de justitie te onttrekken (EHRM, 24 mei 2007, Da Luz Domingues Ferreira t. België, § 54; 1 maart 2011, Faniel t. België, § 26).

B.11.2. Krachtens artikel 187, eerste en derde lid, van het Wetboek van strafvordering, hebben de veroordeelde, de burgerrechtelijk aansprakelijke partij en de burgerlijke partij vijftien dagen de tijd om verzet aan te tekenen tegen een bij verstek uitgesproken strafvonnis. Die termijn loopt vanaf de regelmatige betekening van de bij verstek gewezen beslissing. Het tweede lid van hetzelfde artikel voorziet echter in een bijkomende termijn, uitsluitend voor de veroordeelde beklaagde aan wie het vonnis niet in persoon werd betekend, terwijl de burgerlijke partij en de burgerrechtelijk aansprakelijke partij enkel beschikken over de gewone termijn van verzet waarin het eerste lid voorziet.

Wanneer het vonnis niet aan de persoon werd betekend, kan de veroordeelde beklaagde verzet aantekenen, wat de veroordeling tot de straf betreft, binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij van de betekening kennis kreeg. Indien niet blijkt dat hij kennis heeft gekregen van de betekening, kan de beklaagde nog in verzet komen totdat de termijnen van verjaring van de straf zijn verstreken. Wat de burgerrechtelijke veroordelingen betreft, kan hij in verzet komen tot de tenuitvoerlegging van het vonnis.

Zowel de gewone als de buitengewone termijn van verzet vereisen een regelmatige betekening van het verstekvonnis (Cass., 9 maart 2016, P.15.1679.F).

B.12. Het recht om in verzet te komen tegen een verstekvonnis mag weliswaar worden omgeven met procedurele vereisten bij het aanwenden van rechtsmiddelen, maar die vereisten mogen het de beklaagde niet onmogelijk maken de beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden (EHRM, 28 oktober 1998, Pérez de Rada Cavanilles t. Spanje, § § 44-45; 24 mei 2007, Da Luz Domingues Ferreira t. België, § 57; 1 maart 2011, Faniel t. België, § 26).De regels met betrekking tot het naleven van termijnen om een rechtsmiddel aan te wenden, beogen een behoorlijke rechtsbedeling en inzonderheid ook de rechtszekerheid te waarborgen (EHRM, 28 oktober 1998, Pérez de Rada Cavanilles t. Spanje, § 45).

Teneinde de mogelijkheid van verzet en het recht op toegang tot de rechter te waarborgen, is het niet alleen van belang dat de regels met betrekking tot de mogelijkheden inzake de rechtsmiddelen en de termijnen duidelijk worden gesteld, maar ook dat zij zo expliciet mogelijk aan de rechtzoekenden ter kennis worden gebracht zodat dezen gebruik ervan kunnen maken overeenkomstig de wet. Een persoon die bij verstek wordt veroordeeld, dient bij de betekening van dat vonnis onmiddellijk op een betrouwbare en officiële manier te worden geïnformeerd over de beschikbare rechtsmiddelen, de termijnen om die aan te wenden en de te respecteren vormvereisten (EHRM, 24 mei 2007, Da Luz Domingues Ferreira t. België, § § 58-59; 29 juni 2010, Hakimi t. België, § § 35-36;1 maart 2011, Faniel t. België, § 30).

B.13.1. Naar aanleiding van het voormelde arrest Hakimi t. België oordeelde het Hof van Cassatie : « Wanneer de betekening van het bij verstek gewezen arrest geen melding maakt van het recht om verzet aan te tekenen en evenmin van de termijn om dat recht uit te oefenen, kan het verzet dat te laat is aangetekend niet onontvankelijk worden verklaard wegens laattijdigheid, op straffe van de veroordeelde het recht op toegang tot een rechterlijke instantie te ontzeggen.

Het arrest van 9 maart 2007 dat het tegendeel beslist, schendt artikel 6.1 EVRM, volgens de uitlegging die het Europees Hof eraan geeft in zijn arrest van 29 juni 2010 » (Cass., 23 februari 2011, Arr. Cass., 2011, nr. 161).

B.13.2. Bij een arrest van 9 maart 2016 (P.15.1679.F) heeft het Hof van Cassatie geoordeeld : « De in het middel bedoelde bepaling kent de versteklatende beklaagde een bijkomende termijn toe om in verzet te komen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij kennis heeft gekregen van de betekening van de tegen hem gewezen verstekbeslissing.

Noch die buitengewone termijn, noch de gewone termijn van verzet, gaan in bij ontstentenis van een regelmatige betekening. Artikel 6.1 EVRM legt dienaangaande op dat de betekening het recht moet vermelden om verzet aan te tekenen alsook de termijn om dat recht uit te oefenen.

De kennisneming van de betekening die bij de in het middel bedoelde bepaling wordt vereist, is aan geen enkel bijzonder vormvereiste onderworpen. Ze wordt aan de beoordeling van de rechter overgelaten.

Op het ogenblik waarop de versteklatende beklaagde kennisneemt van de betekening, legt geen enkele wetsbepaling op dat hij nogmaals wordt ingelicht over de mogelijkheid en de wijze om verzet aan te tekenen, welke beide in de akte van betekening zijn vermeld.

Het vonnis stelt dat die inlichtingen aan de verweerster moesten worden verstrekt op het ogenblik van de betekening van de tenuitvoerlegging van het verval van het recht tot sturen waartoe zij was veroordeeld, zonder dat zij om daarvan kennis te nemen, moest wachten tot zij het afschrift van het exploot van betekening van het verstekvonnis kon afhalen.

Aldus heeft de rechtbank de beslissing niet naar recht verantwoord volgens welke het verzet ontvankelijk is, ook al werd het ingesteld meer dan vijftien dagen na de dag waarop de eiseres van de betekening van het verstekvonnis kennis had gekregen ».

B.14.1. De rechter die over de ontvankelijkheid van het verzet moet uitspraak doen, oordeelt op onaantastbare wijze of en wanneer de betrokkene kennis kreeg van de betekening (Cass., 3 januari 1989, Arr.

Cass., 1988-1989, nr. 256).

Bij betwisting is het niet de beklaagde die de afwezigheid van kennisname moet bewijzen. Het zijn integendeel het openbaar ministerie of de burgerlijke partij die het ogenblik van de kennisname van de betekening moeten aantonen wanneer zij zich op de laattijdigheid van het verzet willen beroepen (Cass., 19 december 1972, Arr. Cass., 1973, p. 411). B.14.2. Wanneer de betekening van een verstekvonnis niet aan de persoon kon worden gedaan, is de latere kennisname van die betekening door de bij verstek veroordeelde een feitenkwestie die niet aan enige formaliteit is gebonden. Die kennisname doet evenwel de buitengewone termijn van verzet een aanvang nemen.

B.14.3. Weliswaar is het onmogelijk om op algemene wijze te vereisen dat de veroordeelde op het ogenblik van de kennisname van de betekening van een verstekvonnis steeds in kennis wordt gesteld van de mogelijkheid om verzet aan te tekenen en van de termijnen en vormvereisten die daarvoor gelden. Die kennisname kan immers afhankelijk zijn van een louter toevallige en feitelijke gebeurtenis, zoals een mededeling door een derde of een politiecontrole op de weg.

De situatie is evenwel anders wanneer na de betekening van het verstekvonnis een formele kennisgeving moet worden gedaan aan de veroordeelde met betrekking tot de uitvoering van dat vonnis, zoals dat, overeenkomstig artikel 40 van de Wegverkeerswet, het geval is voor een kennisgeving van het verval van het recht tot sturen.

B.14.4. Zoals in B.12 is vermeld, vereist het recht op een eerlijk proces niet enkel dat de mogelijkheden en de termijnen om rechtsmiddelen aan te wenden duidelijk worden gesteld, maar ook dat zij zo expliciet mogelijk aan de rechtzoekende ter kennis worden gebracht. De buitengewone termijn om verzet aan te tekenen is van groot belang wanneer de betekening van het verstekvonnis niet aan de persoon gebeurt en die termijn is bovendien kort. Tijdens de buitengewone termijn van verzet is de veroordeling daarenboven uitvoerbaar.

B.14.5. De straf van het verval van het recht tot sturen kan verregaande gevolgen hebben, inzonderheid voor diegenen voor wie het gebruik van het voertuig onontbeerlijk is voor het verwerven van beroepsinkomsten. Indien, in geval van een veroordeling bij verstek, bij de kennisgeving van het verval de mogelijkheden en de termijnen om rechtsmiddelen aan te wenden niet aan de veroordeelde ter kennis worden gebracht, kan de mogelijkheid tot het aantekenen van verzet ernstig worden gehypothekeerd, terwijl die bijkomende informatieverstrekking op de overheid geen onevenredige last legt.

B.15. Door aldus niet te bepalen dat bij de kennisgeving van het verval van het recht tot sturen dat is uitgesproken in het kader van een procedure bij verstek melding moet worden gemaakt van de rechtsmiddelen die openstaan tegen een verstekvonnis, van de termijnen om die aan te wenden en van de na te leven vormvereisten is artikel 40 van de Wegverkeerswet niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : 1. Artikel 187 van het Wetboek van strafvordering, zoals van toepassing vóór de vervanging ervan bij artikel 83 van de wet van 5 februari 2016Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/02/2016 pub. 19/02/2016 numac 2016009064 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie sluiten tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het niet voorziet in de verplichting om een vonnis bij verstek gewezen jegens een persoon die onder bewind staat te betekenen aan die persoon en aan de woonplaats of de verblijfplaats van de bewindvoerder.2. Artikel 40 van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1968, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het niet bepaalt dat bij de kennisgeving van het verval van het recht tot sturen dat is uitgesproken in het kader van een procedure bij verstek, melding moet worden gemaakt van de rechtsmiddelen die openstaan tegen een verstekvonnis, van de termijnen om die aan te wenden en van de na te leven vormvereisten. Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 11 oktober 2018.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, A. Alen

^