gepubliceerd op 31 augustus 2018
Uittreksel uit arrest nr. 40/2018 van 29 maart 2018 Rolnummer 6551 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 4.8.21, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gesteld door de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Het Gron samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 40/2018 van 29 maart 2018 Rolnummer 6551 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 4.8.21, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gesteld door de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter E. De Groot, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter E. De Groot, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 8 november 2016 in zake het college van burgemeester en schepenen van de stad Mortsel tegen de deputatie van de provincieraad van Antwerpen, met als tussenkomende partij de bvba « Woonplanners », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 29 november 2016, heeft de Raad voor Vergunningsbetwistingen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 4.8.21, § 1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals ingevoerd door artikel 5 van het decreet van 6 juli 2012Relevante gevonden documenten type decreet prom. 06/07/2012 pub. 24/08/2012 numac 2012035986 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft sluiten houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft, de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de algemene rechtsbeginselen van toegang tot een rechter, het recht op daadwerkelijke rechtshulp, het recht van verdediging en het recht op wapengelijkheid, de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor Rechten van de Mens, en de artikelen 144, 145, 160 en 161 van de Grondwet, doordat de vervaltermijn, waarbinnen de belanghebbenden in de zin van artikel 4.8.11, § 1, eerste lid van de VCRO op ontvankelijke wijze een verzoek tot tussenkomst kunnen indienen die ingevolge deze bepaling bij besluit op 20 dagen kan worden gesteld, te kort is om in overleg met hun raadsman een beredeneerd verzoek tot tussenkomst in te dienen, in vergelijking met de termijn van dertig dagen die geldt in de procedure voor de Raad van State ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Het Hof wordt ondervraagd over artikel 4.8.21, § 1, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (hierna : « VCRO »), in de versie zoals vervangen bij artikel 5 van het decreet van 6 juli 2012Relevante gevonden documenten type decreet prom. 06/07/2012 pub. 24/08/2012 numac 2012035986 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft sluiten houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft, dat vóór de wijziging ervan bij het decreet van 4 april 2014 bepaalde : « Elk van de belanghebbenden, vermeld in artikel 4.8.11, § 1, eerste lid, kan in de zaak tussenkomen.
De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze een verzoek tot tussenkomst wordt ingediend. Zij bepaalt de vervaltermijnen die niet korter mogen zijn dan twintig dagen.
De Vlaamse Regering bepaalt tevens de vormvereisten waaraan het verzoekschrift moet beantwoorden. Zij bepaalt welke stukken bij het verzoekschrift gevoegd moeten worden ».
B.1.2. Ter uitvoering van het voormelde artikel 4.8.21, bepaalde artikel 18, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2012Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 13/07/2012 pub. 08/08/2012 numac 2012035864 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen sluiten houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen (hierna : « Procedurebesluit ») : « Het verzoekschrift tot tussenkomst wordt ingediend binnen een vervaltermijn van twintig dagen die ingaat de dag na de dag van de betekening, vermeld in artikel 15, eerste lid.
Bij ontstentenis van een betekening kan de Raad een latere tussenkomst toelaten, als die tussenkomst de procedure niet vertraagt ».
B.2. Het verwijzende rechtscollege stelt het Hof een vraag over de bestaanbaarheid van die bepaling met de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de algemene rechtsbeginselen van toegang tot een rechter, het recht op daadwerkelijke rechtshulp, het recht van verdediging en het recht op wapengelijkheid, met de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met de artikelen 144, 145, 160 en 161 van de Grondwet, doordat de vervaltermijn voor het indienen van een verzoek tot tussenkomst in een vernietigingsprocedure voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen, die is vastgesteld op twintig dagen, « te kort is [voor de belanghebbenden] om in overleg met hun raadsman een beredeneerd verzoek tot tussenkomst in te dienen, in vergelijking met de termijn van dertig dagen die geldt in de procedure voor de Raad van State ».
Het Hof beperkt het onderzoek van de grondwettigheid van de in het geding zijnde bepaling tot de mogelijkheid van tussenkomst in een beroep tot vernietiging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
B.3.1. Het college van burgemeester en schepenen, als verzoekende partij in het bodemgeschil, en de Vlaamse Regering voeren aan dat het Hof onbevoegd is om de prejudiciële vraag te beantwoorden, aangezien de vervaltermijn van twintig dagen wordt vastgesteld in artikel 18 van het Procedurebesluit en niet in artikel 4.8.21, § 1, tweede lid, van de VCRO. B.3.2. Door de Vlaamse Regering ertoe te machtigen vervaltermijnen vast te stellen en tevens erin te voorzien dat die niet korter mogen zijn dan twintig dagen, legt de in het geding zijnde bepaling zelf een grens vast en maakt zij het mogelijk dat de in het geding zijnde termijnen slechts twintig dagen bedragen. De prejudiciële vraag waarvan die bepaling het voorwerp uitmaakt, valt daardoor onder de bevoegdheid van het Hof.
B.4.1. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de decreetgever de Vlaamse Regering heeft gemachtigd « om de nadere regels uit te werken over de vormvereisten waaraan het verzoekschrift moet beantwoorden en de bij het verzoekschrift te voegen stukken » (Parl.
St., Vlaams Parlement, 2011-2012, nr. 1509/1, p. 16).
B.4.2. Bovendien stemde, volgens de memorie van toelichting, artikel 4.8.22 van de VCRO inhoudelijk overeen met artikel 4.8.19, § 1, van de VCRO, vóór de wijziging ervan bij het decreet van 6 juli 2012Relevante gevonden documenten type decreet prom. 06/07/2012 pub. 24/08/2012 numac 2012035986 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft sluiten (Parl.
St., Vlaams Parlement, 2011-2012, nr. 1509/1, p. 16).
In haar advies merkte de afdeling wetgeving van de Raad van State echter op dat « in tegenstelling tot wat in de toelichting bij het voorstel wordt gesteld, [...] er geen inhoudelijke overeenstemming [bestaat] tussen paragraaf 1, tweede lid, van respectievelijk het bestaande artikel 4.8.19 en het voorgestelde artikel 4.8.22 van de Codex. In die laatste bepaling is niet langer voorzien in een termijn van dertig dagen voor de indiening van een verzoek tot tussenkomst [...], maar in een delegatie aan de Vlaamse Regering om de wijze van indiening van het genoemde verzoek en de daarbij geldende ' vervaltermijnen die niet korter mogen zijn dan twintig dagen ' te bepalen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2011-2012, nr. 1509/2, p. 12).
De afdeling wetgeving stelde dan ook dat het aanbeveling verdiende in de memorie van toelichting een verduidelijking op te nemen betreffende de voormelde wijziging.
Het amendement nr. 10 (Parl. St., Vlaams Parlement, 2011-2012, nr. 1509/3, pp. 10-11) had onder meer de bedoeling de voormelde verwijzing recht te zetten. Er werd opgemerkt dat « in tegenstelling tot wat in de toelichting bij het initieel ingediende voorstel wordt gesteld, [...] er dus geen inhoudelijke overeenstemming [bestaat] tussen het bestaande artikel 4.8.19, § 1, tweede lid, en het voorgestelde artikel 4.8.22 ».
B.5.1. De prejudiciële vraag vergelijkt de termijn voor het indienen van een verzoekschrift tot tussenkomst van minstens twintig dagen voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen met de termijn voor het indienen van een verzoekschrift tot tussenkomst van dertig dagen voor de Raad van State.
B.5.2. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.
B.5.3. Het recht op toegang tot de rechter, gewaarborgd bij artikel 13 van de Grondwet en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, kan worden onderworpen aan ontvankelijkheidsvoorwaarden.
Die voorwaarden mogen echter niet ertoe leiden dat het recht op zodanige wijze wordt beperkt dat de kern ervan wordt aangetast. Dit zou het geval zijn wanneer de beperkingen geen wettig doel nastreven of indien er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het nagestreefde doel.
Meer in het bijzonder zijn de regels betreffende de termijn om een verzoekschrift tot tussenkomst in te dienen gericht op een goede rechtsbedeling en het weren van de risico's van rechtsonzekerheid. Die regels mogen de rechtzoekenden echter niet verhinderen de beschikbare rechtsmiddelen te doen gelden.
B.6.1. Het staat niet aan het Hof de opportuniteit van de in het geding zijnde maatregel te beoordelen. De omstandigheid dat de decreetgever zelf geen duidelijke reden heeft gegeven waarom de termijn om tussen te komen werd ingekort van dertig dagen naar twintig dagen is niet van die aard dat aan de in het geding zijnde maatregel zijn redelijk karakter wordt ontnomen. Uit de parlementaire voorbereiding van het wijzigings decreet van 6 juli 2012Relevante gevonden documenten type decreet prom. 06/07/2012 pub. 24/08/2012 numac 2012035986 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft sluiten blijkt dat het algemene doel van de decreetgever erin bestond « via een aantal gerichte ingrepen de procedure bij de Raad sneller en efficiënter [te] doen verlopen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2011-2012, nr. 1509/1, p. 3).Hoewel een termijn van dertig dagen, gelet op de in de praktijk gangbare behandelingstermijnen, thans geen enkel vertragende werking zou hebben op de afhandeling van zaken door de Raad voor Vergunningsbetwistingen (zie : Dienst van de Bestuursrechtscolleges DBRC, Jaarverslag 2016-2017, pp. 31-33, http://www.dbrc.be/jaarverslagen), valt niet uit te sluiten dat zulks in de toekomst wel het geval zou zijn, wanneer die Raad over de middelen zou beschikken om de door de decreetgever beoogde doelstelling van snelle geschillenbeslechting te verwezenlijken.
B.6.2. Vervolgens kan worden vastgesteld dat de belanghebbende derde, in tegenstelling tot de regeling die aan de orde was in het arrest nr. 11/2012 van 25 januari 2012, in elk geval de zekerheid heeft over de aanvang van de termijn om tussen te komen vermits het verzoekschrift tot vernietiging aan hem is betekend en dit hem toelaat tijdig tussen te komen in de procedure voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
B.6.3. Bovendien verplicht de vervaltermijn van minstens twintig dagen de mogelijke tussenkomende partij niet om zonder overleg met haar raadsman een actieve houding aan te nemen gedurende de procedure voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen, aangezien die mogelijke tussenkomende partij ofwel reeds betrokken partij was bij de administratieve vergunningsprocedure, ofwel als derde partij door de griffier bij betekening werd verwittigd van het verzoekschrift.
Van de partij die wenst tussen te komen wordt evenmin verwacht dat zij, vanaf dat ogenblik, haar stellingname betreffende de inhoud van het beroep tot vernietiging motiveert, maar enkel dat zij een formeel verzoekschrift indient waarin zij haar belang om tussen te komen aantoont.
B.6.4. Ten slotte is een dergelijke maatregel, wat ook het gevolg van de niet-naleving van die termijn voor de partij die wenst tussen te komen moge zijn, niet zonder redelijke verantwoording ten aanzien van de door de decreetgever nagestreefde doelstelling, mede gelet op het algemeen rechtsbeginsel dat de strengheid van het decreet in geval van overmacht of van onoverwinnelijke dwaling kan worden gemilderd, beginsel waarvan het betrokken decreet niet is afgeweken.
B.7. De toetsing aan de andere in de prejudiciële vraag vermelde bepalingen leidt niet tot een andere conclusie.
B.8. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 4.8.21, § 1, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals vervangen bij artikel 5 van het decreet van 6 juli 2012Relevante gevonden documenten type decreet prom. 06/07/2012 pub. 24/08/2012 numac 2012035986 bron vlaamse overheid Decreet houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft sluiten « houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, wat de Raad voor Vergunningsbetwistingen betreft », schendt de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet niet.
Aldus gewezen in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 29 maart 2018.
De griffier, E. De Groot De voorzitter, P.-Y. Dutilleux