gepubliceerd op 09 april 2018
Uittreksel uit arrest nr. 1392017 van 30 november 2017 Rolnummer 6459 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik. Het Grondwettelijk Hof, sa wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 1392017 van 30 november 2017 Rolnummer 6459 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en E. De Groot, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en F. Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij arrest van 17 juni 2016Relevante gevonden documenten type arrest prom. 17/06/2016 pub. 01/07/2016 numac 2016003211 bron federale overheidsdienst financien Besluit van de Voorzitter van het Directiecomité tot wijziging van meerdere besluiten betreffende de diensten van de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering sluiten in zake Ahamed Tanvir tegen het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van Luik, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 27 juni 2016, heeft het Arbeidshof te Luik, afdeling Luik, de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek, geïnterpreteerd in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens waarin het recht op een eerlijk proces is vastgelegd, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet door de termijn van hoger beroep van één maand te doen lopen vanaf de kennisgeving, aan de sociaal verzekerde of aan de socialezekerheidsinstelling, van het vonnis waarbij zijn of haar beroep is afgewezen, terwijl, ingevolge een vergissing van de griffie van het rechtscollege van eerste aanleg, een niet-ondertekend afschrift van dat vonnis niet aan de advocaat van die sociaal verzekerde of aan die van de socialezekerheidsinstelling is overgezonden overeenkomstig het voorschrift van artikel 792, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, waardoor een verschil in behandeling dat onevenredig is ten opzichte van het bij dat artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek nagestreefde doel, wordt teweeggebracht tussen twee categorieën van sociaal verzekerden of van socialezekerheidsinstellingen : - enerzijds, die van de sociaal verzekerden of van de socialezekerheidsinstellingen wier advocaat, gelijktijdig met zijn opdrachtgever, overeenkomstig artikel 792, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek op correcte wijze door de griffie van het rechtscollege van eerste aanleg op de hoogte is gebracht van de inhoud van het vonnis dat is uitgesproken in de zaak die hij in zijn naam heeft behandeld en ingesteld; - anderzijds, die van de sociaal verzekerden of van de socialezekerheidsinstellingen wier advocaat, met schending van artikel 792, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, geen niet-ondertekend afschrift heeft gekregen van het vonnis dat is uitgesproken in de zaak die hij in naam van zijn opdrachtgever heeft behandeld en ingesteld, zodat aan die laatste het nuttig effect dat is verbonden aan de kennisgeving die hem van dat vonnis is gedaan, werd ontzegd ? 2. Schendt artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek, gelezen in het licht van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens waarin het recht op een eerlijk proces is vastgelegd, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de interpretatie volgens welke - wanneer, ingevolge een vergissing van de griffie van het rechtscollege van eerste aanleg, een niet-ondertekend afschrift van het vonnis niet bij gewone brief is overgezonden aan de advocaat van de sociaal verzekerde of van de socialezekerheidsinstelling - de in het voormelde artikel 1051 bedoelde wettelijke termijn van één maand, met het oog op het verzekeren van het nuttig effect van de kennisgeving van dat vonnis aan de sociaal verzekerde of aan de socialezekerheidsinstelling, pas loopt vanaf de latere overzending ervan aan zijn of haar advocaat ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt : « Onder voorbehoud van termijnen die worden voorzien in supranationale en internationale bepalingen, is de termijn om hoger beroep aan te tekenen één maand, te rekenen vanaf de betekening van het vonnis of de kennisgeving ervan overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid.
Deze termijn loopt eveneens vanaf de dag van die betekening ten aanzien van de partij die het vonnis heeft doen betekenen.
Heeft een van de partijen aan wie of op wier verzoek het vonnis is betekend, geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats in België, dan wordt de termijn van hoger beroep verlengd overeenkomstig artikel 55.
Het zelfde geldt wanneer één van de partijen aan wie het vonnis ter kennis is gebracht overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid, in België geen woon- of verblijfplaats of geen gekozen woonplaats heeft ».
Artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek, waarnaar het voormelde artikel 1051 verwijst, bepaalt : « Binnen acht dagen na de uitspraak van het vonnis zendt de griffier bij gewone brief een niet ondertekend afschrift van het vonnis, aan elke partij, of, in voorkomend geval, aan hun advocaten.
In afwijking van het vorige lid, voor de zaken opgesomd in artikel 704, § 2, alsook inzake adoptie brengt de griffier binnen de acht dagen bij gerechtsbrief het vonnis ter kennis van de partijen.
Op straffe van nietigheid vermeldt deze kennisgeving de rechtsmiddelen, de termijn binnen welke dit verhaal moet worden ingesteld evenals de benaming en het adres van de rechtsmacht die bevoegd is om er kennis van te nemen.
In de gevallen, bepaald in het tweede lid, zendt de griffier een niet-ondertekend afschrift van het vonnis, in voorkomend geval, aan de advocaten van de partijen of aan de afgevaardigden bedoeld in artikel 728, § 3 ».
B.2. In een eerste prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre, in geval van een vergissing van de griffie van het rechtscollege van eerste aanleg, die bepaling « een [onevenredig] verschil in behandeling » zou creëren tussen, enerzijds, de sociaal verzekerden of de socialezekerheidsinstellingen wier advocaat, gelijktijdig met zijn opdrachtgever, op correcte wijze door de griffie op de hoogte is gebracht van de inhoud van het uitgesproken vonnis, overeenkomstig artikel 792, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, en, anderzijds, de sociaal verzekerden of de socialezekerheidsinstellingen wier advocaat geen niet-ondertekend afschrift heeft gekregen van het vonnis, waardoor aan die laatsten het nuttig effect werd ontzegd dat is verbonden aan de kennisgeving die hun krachtens artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek is gedaan van het beroepen vonnis, in tegenstelling tot de eerstgenoemden.
In een tweede prejudiciële vraag wordt het Hof ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het geding zijnde bepaling met dezelfde referentienormen, in de interpretatie volgens welke wanneer, ingevolge een vergissing van de griffie van het rechtscollege van eerste aanleg, geen niet-ondertekend afschrift van het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld bij gewone brief is overgezonden aan de advocaat van de sociaal verzekerde of van de socialezekerheidsinstelling, de in artikel 1051 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde termijn van hoger beroep van één maand zou lopen vanaf de latere overzending van dat vonnis aan de advocaat.
Het Hof onderzoekt de twee prejudiciële vragen samen.
B.3.1. Het Hof bepaalt de omvang van de prejudiciële vragen rekening houdend met het onderwerp van het voor de verwijzende rechter hangende geschil en met de motivering van de verwijzingsbeslissing.
B.3.2. Het bodemgeschil is een geschil inzake sociale zekerheid waarin de griffie van de Arbeidsrechtbank het vonnis waartegen hoger beroep is ingesteld, bij gerechtsbrief ter kennis bracht op het juiste adres van de appellant, en dat vonnis, bij gewone brief, overzond naar het verkeerde adres van diens raadsman. De gerechtsbrief die aan de appellant ter kennis werd gebracht, werd naar de griffie van de Rechtbank teruggezonden met de vermelding « niet afgehaald ». De appellant doet gelden dat hij het bericht van neerlegging niet heeft ontvangen en dat hij op de datum van de kennisgeving van het vonnis was opgenomen in het ziekenhuis wegens een gezondheidsprobleem. Vóór het verstrijken van de termijn van hoger beroep zond de griffie een ongezegeld afschrift van het vonnis per fax over aan de raadsman van de appellant, nadat die had gesignaleerd dat hij het niet had ontvangen. De appellant stelde hoger beroep in binnen de maand volgend op die laatste overzending, maar na het verstrijken van de termijn van hoger beroep van één maand die loopt vanaf de kennisgeving van het vonnis aan de appellant, overeenkomstig de artikelen 792, tweede en derde lid, en 1051 van het Gerechtelijk Wetboek.
B.3.3. Het Hof beperkt zijn onderzoek bijgevolg tot de vraag of artikel 1051, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek bestaanbaar is met de in B.2 vermelde bepalingen, in zoverre het betrekking heeft op een geschil waarin de gerechtsbrief bedoeld in artikel 792, tweede lid, van hetzelfde Wetboek de sociaal verzekerde niet heeft bereikt en de kennisgeving bedoeld in artikel 792, vierde lid, van hetzelfde Wetboek de advocaat van de sociaal verzekerde niet heeft bereikt doordat de griffie die kennisgeving naar een verkeerd adres heeft gestuurd.
Het Hof onderzoekt of de in het geding zijnde bepaling bestaanbaar is met de in B.2 vermelde bepalingen, in zoverre zij twee categorieën van rechtzoekenden die zich in een fundamenteel verschillende situatie bevinden, identiek behandelt : de sociaal verzekerden wier advocaat een ongezegeld afschrift van het vonnis heeft gekregen, overeenkomstig artikel 792, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, en die wier advocaat niet zulk een afschrift heeft gekregen door een vergissing van de griffie, die worden onderworpen aan dezelfde termijn van hoger beroep van één maand die loopt vanaf de kennisgeving van het vonnis aan de partijen.
B.4. Krachtens artikel 1051, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, is de termijn om hoger beroep aan te tekenen één maand, te rekenen vanaf de betekening van het vonnis, behalve in de gevallen bedoeld in artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek. In die laatste gevallen, die betrekking hebben op de aangelegenheden van sociale zekerheid vermeld in artikel 704, § 2, van hetzelfde Wetboek en op de beslissingen inzake adoptie, gaat de termijn van hoger beroep in vanaf de kennisgeving van het vonnis aan de partijen overeenkomstig artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
B.5. De in artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek vervatte regeling vormt een uitzondering op de in de artikelen 791 en 792, eerste lid, van hetzelfde Wetboek vervatte gemeenrechtelijke regeling, betreffende het meedelen van rechterlijke beslissingen.
In de gemeenrechtelijke regeling zendt de griffier een niet-ondertekend afschrift van het vonnis aan de partijen of aan hun advocaten, maar komt het de betrokken partij toe de griffier te verzoeken om de uitgifte van het vonnis en om het bij deurwaardersexploot te laten betekenen aan de andere partijen.
In de regeling van artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, wordt de erin vermelde kennisgeving door de griffier gedaan aan de partijen, bij gerechtsbrief, en vormt zij de aanvang van de beroepstermijnen. Krachtens artikel 792, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zendt de griffier overigens, in voorkomend geval, een niet-ondertekend afschrift van het vonnis aan de advocaten van de partijen of aan de afgevaardigden van de representatieve organisaties van arbeiders of bedienden bedoeld in artikel 728, § 3.
B.6. Artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde, in de oorspronkelijke versie ervan, dat « binnen acht dagen na de uitspraak van het vonnis [...] de griffier bij gewone brief een niet-ondertekend afschrift van het vonnis [zendt], aan elke partij, of, in voorkomend geval, aan hun advocaten ».
B.7. Artikel 20 van de wet van 12 januari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/1993 pub. 07/04/2009 numac 2009000212 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu. - Duitse vertaling sluiten houdende een urgentieprogramma voor een meer solidaire samenleving heeft artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek aangevuld met de volgende twee leden : « In afwijking van het vorige lid, voor de zaken opgesomd in artikel 704, eerste lid, brengt de griffier binnen de acht dagen bij gerechtsbrief het vonnis ter kennis van de partijen.
Op straffe van nietigheid vermeldt deze kennisgeving de rechtsmiddelen, de termijn binnen welke dit verhaal moet worden ingesteld evenals de benaming en het adres van de rechtsmacht die bevoegd is om er kennis van te nemen ».
Die nieuwe procedure van kennisgeving, aan de partijen, van de vonnissen en arresten gewezen op het vlak van sociale zekerheid, bij gerechtsbrief, had tot doel « de tenuitvoerlegging van de vonnissen [...] mogelijk [te] maken, uitsluitend ingevolge de betekening [lees : kennisgeving] bij gerechtsbrief » (Parl. St., Kamer, BZ 1991-1992, nr. 630/1, pp. 7) en « de kennisgeving van de vonnissen en arresten uitgesproken in geschillen betreffende de sociale zekerheid in het algemeen te vereenvoudigen, door de kennisgeving bij gewone brief te vervangen door een kennisgeving bij gerechtsbrief die moet plaatshebben binnen acht dagen » (Parl. St., Kamer, BZ 1991-1992, nr. 630/1, p. 39).
Uit de afwijking, door artikel 792, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, van het eerste lid van dezelfde bepaling volgde dat, vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 20 van de voormelde wet van 12 januari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/1993 pub. 07/04/2009 numac 2009000212 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu. - Duitse vertaling sluiten, zijnde 1 maart 1993, vonnissen niet meer bij gewone brief, in voorkomend geval, aan de advocaten van de partijen werden gezonden.
B.8. Het vierde lid van artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek werd ingevoerd bij artikel 1 van de wet van 12 juli 1994 houdende aanvulling van artikel 792 van het Gerechtelijk Wetboek om de in artikel 792, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek vervatte lacune weg te werken « in die zin dat het, in tegenstelling tot het eerste lid, niet bepaalt dat, in voorkomend geval, ook de advocaten van de partijen van het vonnis in kennis moeten worden gesteld » en om een goede rechtsbedeling te verzekeren (Parl. St., Senaat, 1993-1994, nr. 1014-2, p. 3). Door de verzending van een niet-ondertekend afschrift van het vonnis aan de advocaten van de partijen te waarborgen, wilde de wetgever een wettelijke grondslag toekennen aan die verzending en een einde maken aan de neiging van de advocaten om ten bewarende titel beroep aan te tekenen, « met alle gevolgen vandien qua achterstand in de arbeidshoven » (Parl. St., Senaat, 1993-1994, nr. 1014-1, p. 2).
Tijdens het onderzoek van de tekst in de Commissie voor de Justitie, gaf de indiener van het wetsvoorstel aan : « [...] het voorgestelde artikel 792, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek [heeft] uitsluitend tot doel [...], de advocaten en de afgevaardigden bedoeld in artikel 728, § 3, op de hoogte te brengen van de vonnissen gewezen in zaken van sociale zekerheid. Er worden aan de verzending van de kopie van het vonnis geen rechtsgevolgen vastgeknoopt in de zin dat zij de beroepstermijn zou doen lopen » (Parl. St., Senaat, 1993-1994, nr. 1014-2, p. 11).
Hij onderstreepte bovendien dat het wetsvoorstel « tot opheffing van artikel 792, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek » (Parl. St., Senaat, 1992-1993, nr. 685-1, p. 1), dat eveneens voor onderzoek aan de Commissie voor de Justitie werd voorgelegd, « de negatie [was] van wat artikel 20 van de wet van 12 januari 1993Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/1993 pub. 07/04/2009 numac 2009000212 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu. - Duitse vertaling sluiten nastreeft, met name de rechtstreekse kennisgeving van het vonnis aan de partijen en de aanvang van de beroepstermijn vanaf die toezending » (Parl. St., Senaat, 1993-1994, nr. 1014-2, p. 4).
B.9. De rechter neemt feiten in aanmerking waaruit zou blijken dat een appellant, door omstandigheden buiten zijn wil, onmogelijk tijdig kennis kon hebben van een vonnis in eerste aanleg om hem, in voorkomend geval, toe te laten tegen dat vonnis hoger beroep in te stellen binnen de termijn van hoger beroep.
Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie verlengt de bevrijdende werking van overmacht een termijn die de wet toekent om een handeling te verrichten, in het voordeel van de partij die wegens overmacht die handeling onmogelijk kon verrichten tijdens het geheel of een gedeelte van die termijn. Aangezien die termijn wordt opgeschort zolang de overmacht bestaat, begint hij opnieuw te lopen zodra de overmacht ophoudt te bestaan (Cass., 13 januari 2012, Arr.
Cass., 2012, nr. 36).
B.10. Het komt de verwijzende rechter toe te onderzoeken of, te dezen, de procedure die werd gevolgd in overeenstemming is met de vereisten van een eerlijk proces.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Rekening houdend met de in B.9 en B.10 vermelde beoordelingsbevoegdheid van de rechter, schendt artikel 1051, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre het betrekking heeft op een geschil waarin de gerechtsbrief bedoeld in artikel 792, tweede lid, van hetzelfde Wetboek de sociaal verzekerde niet heeft bereikt en de kennisgeving bedoeld in artikel 792, vierde lid, van hetzelfde Wetboek de advocaat van de sociaal verzekerde niet heeft bereikt doordat de griffie die kennisgeving naar een verkeerd adres heeft gestuurd.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 30 november 2017.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels