gepubliceerd op 14 maart 2016
Uittreksel uit arrest nr. 5/2016 van 14 januari 2016 Rolnummer : 6105 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 23 van de wet van 19 april 2014 « tot vaststelling van bepaalde aspecten van de arbeidstijd van de operationele beroepsled Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 5/2016 van 14 januari 2016 Rolnummer : 6105 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 23 van de
wet van 19 april 2014Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
19/04/2014
pub.
23/07/2014
numac
2014000570
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet tot vaststelling van bepaalde aspecten van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp en tot wijziging van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid
sluiten « tot vaststelling van bepaalde aspecten van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp en tot wijziging van de
wet van 15 mei 2007Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
15/05/2007
pub.
31/07/2007
numac
2007000663
bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken
Wet betreffende de civiele veiligheid
sluiten betreffende de civiele veiligheid », ingesteld door de stad Andenne.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 27 november 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 december 2014, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 23 van de wet van 19 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/04/2014 pub. 23/07/2014 numac 2014000570 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vaststelling van bepaalde aspecten van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp en tot wijziging van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid sluiten « tot vaststelling van bepaalde aspecten van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp en tot wijziging van de wet van 15 mei 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2007 pub. 31/07/2007 numac 2007000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de civiele veiligheid sluiten betreffende de civiele veiligheid » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 juli 2014) door de stad Andenne, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. J. Bourtembourg en Mr. N. Fortemps, advocaten bij de balie te Brussel. (...) II. In rechte (...) B.1.1. Artikel 23 van de wet van 19 april 2014Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/04/2014 pub. 23/07/2014 numac 2014000570 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot vaststelling van bepaalde aspecten van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp en tot wijziging van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid sluiten « tot vaststelling van bepaalde aspecten van de arbeidstijd van de operationele beroepsleden van de hulpverleningszones en van de Brusselse Hoofdstedelijke Dienst voor Brandweer en Dringende Medische Hulp en tot wijziging van de wet van 15 mei 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2007 pub. 31/07/2007 numac 2007000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de civiele veiligheid sluiten betreffende de civiele veiligheid » bepaalt : « In artikel 68 van de wet van 15 mei 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2007 pub. 31/07/2007 numac 2007000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de civiele veiligheid sluiten betreffende de civiele veiligheid, gewijzigd bij de wet van 21 december 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt : ' § 2.De dotaties van de gemeenten van de zone worden jaarlijks vastgelegd door de raad op basis van een akkoord, bereikt tussen de verschillende betrokken gemeenteraden.
Het akkoord wordt bereikt ten laatste op 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de dotatie bestemd is.
Voor de eerste inschrijving van de gemeentelijke dotatie kan de raad van de prezone beslissen de datum van 1 november 2014 te verdagen en ten laatste op 1 november 2015 een akkoord bereiken. '. 2° het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende : ' § 3.Bij gebrek aan dergelijk akkoord, wordt de dotatie van elke gemeente vastgesteld door de provinciegouverneur, rekening houdende met de volgende criteria voor elke gemeente : - de residentiële en actieve bevolking; - de oppervlakte; - het kadastraal inkomen; - het belastbaar inkomen; - de risico's aanwezig op het grondgebied van de gemeente; - de gemiddelde interventietijd op het grondgebied van de gemeente; - de financiële draagkracht van de gemeente.
Aan het criterium " residentiële en actieve bevolking " wordt een weging van minstens 70 % toegekend.
De gouverneur brengt elke gemeente op de hoogte van het bedrag van de gemeentelijke dotatie waarvoor hij moet instaan, dit ten laatste op 15 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de dotatie bestemd is.
Voor de drie jaren die volgen op de integratie van de brandweerdiensten in de hulpverleningszones, houdt de gouverneur bij het bepalen van de gemeentelijke dotatie rekening met het passief van de gemeenten inzake de bijdragen bedoeld in artikel 10, § 4, van de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming.
De gouverneur kan beslissen over specifieke betalingsmethoden voor de betaling van de gemeentelijke dotaties.
De gemeenteraad kan tegen de beslissing van de gouverneur beroep instellen bij de minister binnen een termijn van twintig dagen, te rekenen vanaf de dag na de kennisgeving ervan aan de gemeentelijke overheid.
De minister van Binnenlandse Zaken beslist over dit beroep binnen een termijn van veertig dagen, te rekenen vanaf de dag na de ontvangst ervan.
Ten laatste op de laatste dag van deze termijn deelt hij zijn beslissing mee aan de gouverneur, de zoneraad en de gemeenteraad.
Bij ontstentenis van een beslissing bij het verstrijken van deze termijn, wordt het beroep als verworpen beschouwd.
De beslissing aangaande het beroep geldt als inschrijving in de gemeentebegroting op 1 november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de dotatie bestemd is. '; 3° het artikel wordt aangevuld met een § 4, luidende : ' § 4.De gemeente stort het bedrag van de vastgestelde gemeentelijke dotatie, met toepassing van het huidige artikel, op een op naam van de zone geopende rekening bij een financiële instelling.
Bij ontstentenis van storting binnen dertig dagen na de in § 3 bedoelde kennisgeving aan de raad, of bij het verstrijken van de beroepstermijn of de beroepsprocedure bedoeld in § 3, schrijft de gouverneur van ambtswege het verschuldigde bedrag in de begroting van de gemeente in. Dit bedrag wordt op bevel van de gouverneur overgeschreven van een door de gemeente die de som verschuldigd is geopende rekening bij een financiële instelling naar een door de schuldeisende zone geopende rekening bij een financiële instelling. ' ».
B.1.2. Tijdens de parlementaire voorbereiding werd die bepaling als volgt verantwoord : « Het vigerende artikel 68 van de wet van 15 mei 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2007 pub. 31/07/2007 numac 2007000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de civiele veiligheid sluiten betreffende de civiele veiligheid bepaalt dat, wanneer de verschillende gemeenteraden van de gemeenten van een hulpverleningszone het niet eens worden over hun dotatie aan de zone, de Koning de nadere berekeningsregels voor die gemeentelijke dotaties moet vaststellen, rekening houdend met [...] de vijf in dit artikel bepaalde criteria.
Er is echter gebleken dat de bepaling van een eenvormige verdeelsleutel op federaal niveau kwalijke gevolgen heeft voor de toestand van de gemeenten. Derhalve wordt voorgesteld dat de verdeelsleutel van de gemeentelijke dotaties wordt bepaald door de gouverneur wanneer de gemeenten van een zone niet tot een akkoord komen over hun bijdrage aan de zone.
Volgens het amendement bepaalt de gouverneur de verdeelsleutel van de gemeentelijke dotaties. Daartoe baseert hij zich op de volgende criteria : - de residentiële en actieve bevolking; - de oppervlakte; - het kadastraal inkomen; - het belastbaar inkomen; - de risico's aanwezig op het grondgebied van de gemeente; - de gemiddelde interventietijd op het grondgebied van de gemeente; - de financiële draagkracht van de gemeente.
De gouverneur moet een weging van ten minste 70 % toekennen aan het criterium ' residentiële actieve bevolking ', aangezien dit element de grootste impact heeft op het aantal interventies van de brandweerdiensten en op de door de gemeenten gedragen kosten.
Gedurende drie jaar na de inwerkingtreding van de zones moet de gouverneur bij de vaststelling van de gemeentelijke dotatie rekening houden met de achterstallen van de gemeenten inzake de brandweerbijdragen, zoals voortvloeiend uit de toepassing van de kostenverdeling krachtens de wet van 31 december 1963. De gouverneur kan tevens specifieke nadere regels bepalen voor de betaling van de gemeentelijke dotaties aan de zone (spreiding in de tijd enzovoort).
Bij de minister van Binnenlandse Zaken wordt in een beroepsprocedure voorzien voor het geval waarin een gemeente de door de gouverneur bepaalde verdeelsleutel zou betwisten » (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3353/007, pp. 3-4. Zie ook Parl. St., Senaat, 2013-2014, nr. 5-2738/2, p. 4).
B.1.3. De minister onderstreepte : « [Het was] de bedoeling [...] een verdeelsleutel op te nemen in een ontwerp van koninklijk besluit. Daartoe werden verscheidene scenario's uitgeprobeerd, die echter stelselmatig moeilijkheden deden rijzen voor een reeks gemeenten.
De regering heeft daaruit geconcludeerd dat het onmogelijk was een algemene, op het hele land toepasselijke regel vast te leggen, en dat het derhalve verkieslijk was de huidige situatie te handhaven, waarin bij voorkeur een overeenkomst tussen de gemeenten wordt gesloten en waarin bij ontstentenis daarvan de gouverneur optreedt.
De minister is ervan overtuigd dat de gemeenten in veruit de meeste gevallen een akkoord zullen bereiken. Zo niet legt artikel 23 van het wetsontwerp een objectief raamwerk vast aan de hand waarvan de gouverneur een oplossing op maat kan uitwerken, met inachtneming van de lokale specifieke eigenheden. [...] De minister is van plan om in het kader van artikel 68 een circulaire toe te zenden aan de provinciegouverneurs, die tot taak zullen krijgen de voorstellen ter verdeling van de gemeentedotaties onder de hulpverleningszones uit te werken, voor het geval er tussen gemeenten geen akkoord werd bereikt.
De gouverneurs zullen in het raam van die oefening rekening moeten houden met de al in de wet vermelde criteria (kadastraal inkomen, residentiële en actieve bevolking, risico's, belastbare inkomens en oppervlakte) en met nieuwe criteria : de gemiddelde interventietijd en de financiële capaciteit van de gemeenten.
Overigens zullen de gouverneurs de criteria ' residentiële en actieve bevolking ' verplicht moeten doen doorwegen voor minstens 70 % . De resterende 30 % zullen zij naar eigen goeddunken kunnen hanteren voor het toepassen van de andere criteria. Die werkwijze moet het mogelijk maken rekening te houden met de specifieke kenmerken van elke zone en van de diverse zonegemeenten.
Tijdens de eerste drie jaar na de inwerkingtreding van de hulpverleningszones zullen de gouverneurs eveneens rekening moeten houden met de eventuele achterstallen die nog door de gemeenten moeten worden weggewerkt in verband met de vroegere tariefregeling voor brandweerinterventies. Zij zullen nadere regels kunnen vastleggen voor de betaling en de spreiding van de gemeentedotaties.
Uiteraard zullen de gouverneurs, bij gebrek aan een akkoord, de gemeentelijke dotaties op billijke wijze spreiden, zodanig dat geen enkele gemeente in financiële moeilijkheden wordt gebracht. De financiële draagkracht van de gemeenten (een van de voornoemde criteria) moet in aanmerking worden genomen. Zo zullen, over het geheel genomen, de gemeentedotaties nss de tenuitvoerlegging van de zones niet mogen zijn gestegen. Niettemin kan het zijn dat de bijdrage van sommige gemeenten stijgt, maar altijd in beperkte mate, rekening houdend met de financiële ademruimte die de bijkomende dotaties creëren.
Ten slotte zullen de gouverneurs in hun voorstellen tot verdeling van de gemeentedotaties ook rekening moeten houden met alle financiële inkomsten (bijvoorbeeld provincie en gewest) en uiteraard met de federale dotaties, die aanzienlijk stijgen en voor de hulpverleningszones bestemd zijn » (Parl. St., Kamer, 2013-2014, DOC 53-3353/007, pp. 6-8). « Het criterium van de financiële draagkracht en de 70 % -norm zijn een bescherming voor de kleine gemeenten. Tevens bepaalt het amendement dat kan worden rekening gehouden met de passiva uit het verleden - dat is vooral een probleem in Wallonië maar soms ook in Vlaanderen. De gouverneur kan ook beslissen tot een specifieke spreiding van de gemeentelijke bijdragen. Bovendien kan de provincie een financiële steun verlenen aan de verschillende gemeenten - dat is al het geval in Wallonië. [...] [De] regering [had] eerst een koninklijk besluit [...] voorbereid dat de aanvullende regels bepaalde, om de eventuele afwezigheid van een akkoord tussen de zones te verhelpen. De regering besloot uiteindelijk wijselijk om deze taak over te laten aan de gouverneur. De gouverneur kent immers de bijzonderheden van zijn provincie en zal beter de passende aanvullende regels kunnen invoeren. Hij moet echter binnen een strikt afgebakend kader handelen, overeenkomstig de criteria die per zone van toepassing zijn. Dat biedt dus alle nodige waarborgen.
Ze wijst er overigens op dat een van de criteria ' de financiële draagkracht van de gemeente ' is. Zo zal een gouverneur kunnen vaststellen of een gemeente binnen zijn zone bepaalde kosten niet kan dragen. De beoordelingsbevoegdheid wordt dus geïndividualiseerd doordat ze wordt toegekend aan de gouverneur, zonder dat ze subjectief wordt. Zo worden te algemene en abstracte regels voorkomen. [...] Het Seveso-statuut wordt hernomen in het criterium ' de risico's aanwezig op het grondgebied van de gemeente '. Het criterium ' de gemiddelde interventietijd ' is niet discriminerend voor kleine gemeenten, wel integendeel : aangezien die interventietijden langer zijn, zullen zij minder betalen » (Parl. St., Senaat, 2013-2014, nr. 5-2738/3, pp. 8-9).
Ten aanzien van het eerste middel B.2.1. Het eerste middel is afgeleid uit de schending, door de bestreden bepaling, van de artikelen 10, 11 en 162 van de Grondwet, in samenhang gelezen met het wettigheidsbeginsel en het beginsel van rechtszekerheid.
B.2.2. De Ministerraad betwist de ontvankelijkheid van het middel in zoverre het, enerzijds, rechtstreeks steunt op artikel 162 van de Grondwet en, anderzijds, niet uiteenzet hoe het beginsel van rechtszekerheid zou zijn geschonden.
B.2.3. Wanneer een verzoekende partij, in het kader van een beroep tot vernietiging, de schending aanvoert van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met andere grondwetsartikelen of met algemene rechtsbeginselen die een fundamentele waarborg bevatten, zoals het algemeen beginsel van rechtszekerheid, bestaat het middel erin dat die partij van oordeel is dat een verschil in behandeling wordt ingesteld doordat die fundamentele waarborg haar wordt ontnomen door de bepaling die zij met het beroep bestrijdt, terwijl die waarborg voor andere rechtsonderhorigen onverminderd geldt.
Overigens, in zoverre daarin het wettigheidsbeginsel in de organisatie van de plaatselijke besturen is verankerd, bevat artikel 162, eerste lid en tweede lid, 3°, een fundamentele waarborg. Het zou overdreven formalistisch zijn het eerste middel niet ontvankelijk te verklaren in zoverre het betrekking heeft op artikel 162 van de Grondwet om de enige reden dat die grondwetsbepaling rechtstreeks is aangevoerd en niet in samenhang gelezen met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, terwijl die twee laatste artikelen eveneens door het middel worden beoogd.
B.2.4. De exceptie wordt verworpen.
B.3. In het eerste onderdeel van haar middel verwijt de verzoekende partij de wetgever aan de provinciegouverneur een te grote beoordelingsruimte te hebben toegekend en de gemeenten derhalve de fundamentele waarborg inzake wettigheid vervat in artikel 162 van de Grondwet te hebben ontzegd.
B.4.1. De organisatie van de gemeentelijke brandweerdiensten valt onder het toepassingsgebied van artikel 162, eerste lid en tweede lid, 3°, van de Grondwet, dat bepaalt : « De provinciale en gemeentelijke instellingen worden bij de wet geregeld.
De wet verzekert de toepassing van de volgende beginselen : [...] 3° de decentralisatie van bevoegdheden naar de provinciale en gemeentelijke instellingen ». B.4.2. De voormelde grondwetsbepaling gaat niet zover dat ze de bevoegde wetgever ertoe zou verplichten elk aspect van de gemeentelijke instellingen zelf te regelen. Een aan een andere overheid verleende bevoegdheid is niet in strijd met het wettigheidsbeginsel voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgesteld.
B.4.3. Artikel 68 van de wet van 15 mei 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2007 pub. 31/07/2007 numac 2007000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de civiele veiligheid sluiten betreffende de civiele veiligheid, zoals gewijzigd bij de bestreden bepaling, machtigt de provinciegouverneur ertoe, bij gebrek aan een akkoord tussen de betrokken gemeenten, de dotatie van elke gemeente van de hulpverleningszone vast te stellen rekening houdend met de criteria die zijn bepaald bij paragraaf 3 ervan en met dien verstande dat aan het criterium van de residentiële en actieve bevolking een weging van minstens 70 pct. wordt toegekend.
B.5.1. De bestreden bepaling verleent de gouverneur geen regelgevende bevoegdheid maar kent hem een individuele beslissingsbevoegdheid toe.
Artikel 162, eerste lid en tweede lid, 3°, van de Grondwet staat niet eraan in de weg dat aan een provinciegouverneur de beslissingsbevoegdheid wordt toegekend om de jaarlijkse dotatie van elke gemeente binnen een bepaalde hulpverleningszone vast te stellen.
B.5.2. Het Hof dient evenwel na te gaan of die individuele beslissingsbevoegdheid niet van dien aard is dat ze verder gaat dan hetgeen in B.4.2 is vermeld.
B.6.1. De bestreden bepaling verplicht de gouverneur ertoe, wanneer die laatste de dotatie van elke gemeente van de hulpverleningszone vaststelt, rekening te houden met alle in artikel 68, § 3, van de voormelde wet van 15 mei 2007Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/05/2007 pub. 31/07/2007 numac 2007000663 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de civiele veiligheid sluiten opgesomde criteria, alsook aan één daarvan - het criterium van de residentiële en actieve bevolking - een weging van minstens 70 pct. toe te kennen. De beoordelingsruimte waarover de provinciegouverneur beschikt bij het wegen van de andere criteria waarin de bestreden wet voorziet, is redelijk verantwoord, zoals in de hiervoor aangehaalde parlementaire voorbereiding wordt opgemerkt, door de zorg om rekening te houden met de specifieke kenmerken van elke hulpverleningszone.
B.6.2. De gouverneur moet zijn beslissing motiveren. Een administratief beroep kan door de gemeenteraad tegen zijn beslissing worden ingesteld bij de minister van Binnenlandse Zaken.
B.7. Hoewel de vaststelling van de dotatie van elke gemeente van de hulpverleningszone door de gouverneur voor hem een beoordelingsbevoegdheid impliceert, is die bevoegdheid niet onbestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 162, eerste lid en tweede lid, 3°, ervan en met het beginsel van rechtszekerheid, aangezien de bestreden bepaling, in haar geheel genomen, op voldoende duidelijke wijze de grenzen aangeeft waarbinnen de gouverneur zijn bevoegdheid moet uitoefenen. Uit die bepaling zou evenmin kunnen worden afgeleid dat de wetgever de gouverneur zou hebben toegestaan om in te gaan tegen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
B.8. In het tweede onderdeel van haar eerste middel bekritiseert de verzoekende partij het verschil in behandeling onder gemeenten dat voortvloeit uit het belang dat de wetgever toekent aan het criterium van de residentiële en actieve bevolking in de weging die de provinciegouverneur moet maken.
B.9. De wetgever beschikt over een ruime beoordelingsmarge bij de organisatie van de gemeentelijke hulpdiensten.
B.10.1. Zoals blijkt uit de in B.1.2 aangehaalde parlementaire voorbereiding is het overwegende belang dat wordt toegekend aan het criterium van de residentiële en actieve bevolking bij de berekening van de dotatie van de gemeente aan de hulpverleningszone, verantwoord wegens de relevantie van dat criterium teneinde het aantal mogelijke interventies gedurende een jaar op het grondgebied van die gemeente in te schatten, alsook de kostprijs die daarmee overeenstemt.
B.10.2. Bovendien, hoewel andere criteria, zoals de risico's die inherent zijn aan sommige industriële activiteiten, ook relevant kunnen zijn in het kader van een dergelijke raming, dient te worden opgemerkt dat het criterium van de residentiële en actieve bevolking niet het enige criterium is dat de gouverneur in aanmerking moet nemen, daar die laatste ook rekening moet houden met de oppervlakte, het kadastraal inkomen, het belastbaar inkomen, de op het grondgebied van de gemeente aanwezige risico's en de gemiddelde interventietijd op het grondgebied van de gemeente.
B.11. Het loutere feit dat de gouverneur ertoe gehouden is overwegend rekening te houden met het criterium van de residentiële en actieve bevolking op het grondgebied van de gemeente is niet zonder redelijke verantwoording, gelet op de statistische correlatie tussen de omvang van de residentiële en actieve bevolking van een gemeente en de frequentie van de interventies van de hulpdiensten op het grondgebied van die gemeente, enerzijds, en gelet op de ruime beoordelingsmarge die ter zake aan de wetgever dient te worden toegekend, anderzijds.
B.12. Het eerste middel is niet gegrond.
B.13. De verzoekende partij leidt een tweede middel af uit de schending, door de bestreden bepaling, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 16 van de Grondwet, met artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en met het beginsel van rechtszekerheid.
De verzoekende partij verwijt de wetgever het mogelijk te maken dat, in de hypothese dat het aan de provinciegouverneur toekomt de dotatie van elke gemeente van de hulpverleningszone vast te stellen, sommige schuldvorderingen van de vroegere gemeenten-groepscentra ten aanzien van de vroegere beschermde gemeenten onbetaald blijven.
B.14. Zoals de Ministerraad opmerkt, is het uitgangspunt van het middel verkeerd.
De bestreden bepaling verplicht de provinciegouverneur immers rekening te houden met alle schulden die zijn ontstaan onder de gelding van de voormelde wet van 31 december 1963, ongeacht of die in het voordeel of in het nadeel zijn van de gemeente, lid van de hulpverleningszone en vroeger een gemeente-groepscentrum, en het bedrag van de dotatie van de vroegere gemeente-groepscentrum aan de hulpverleningszone overeenkomstig die sommen te verlagen of te verhogen.
Hieruit vloeit voort dat de bestreden bepaling geen verschil in behandeling doet ontstaan in het nadeel van de vroegere gemeenten-groepscentra door hun de schuldvorderingen te ontnemen waarover zij ten aanzien van de vroegere bediende gemeenten beschikken, daar die schuldvorderingen worden afgetrokken van het bedrag van de dotatie die de vroegere gemeente-groepscentrum aan de hulpverleningszone verschuldigd is.
B.15. Het tweede middel is niet gegrond.
Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.
Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 14 januari 2016.
De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels