Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 29 juni 2015

Uittreksel uit arrest nr. 63/2015 van 21 mei 2015 Rolnummer : 5873 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 7 en 8 van de wet van 1 juli 2013 tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen e Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015202695
pub.
29/06/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 63/2015 van 21 mei 2015 Rolnummer : 5873 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 7 en 8 van de wet van 1 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 01/07/2013 pub. 06/09/2013 numac 2013009419 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden type wet prom. 01/07/2013 pub. 25/03/2014 numac 2014000128 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. - Duitse vertaling sluiten tot wijziging van de basis wet van 12 januari 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2005 pub. 01/02/2005 numac 2005009033 bron federale overheidsdienst justitie Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden sluiten betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden, ingesteld door de vzw « Ligue des Droits de l'Homme ».

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût, T. Giet en R. Leysen, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 maart 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 10 maart 2014, heeft de vzw « Ligue des Droits de l'Homme », bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. M. Nève, advocaat bij de balie te Luik, en Mr. V. van der Plancke, advocaat bij de balie te Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 7 en 8 van de wet van 1 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 01/07/2013 pub. 06/09/2013 numac 2013009419 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden type wet prom. 01/07/2013 pub. 25/03/2014 numac 2014000128 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. - Duitse vertaling sluiten tot wijziging van de basis wet van 12 januari 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2005 pub. 01/02/2005 numac 2005009033 bron federale overheidsdienst justitie Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden sluiten betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 september 2013, tweede editie). (...) II. In rechte (...) B.1. Het beroep tot vernietiging heeft betrekking op de artikelen 2, 7 en 8 van de wet van 1 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 01/07/2013 pub. 06/09/2013 numac 2013009419 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden type wet prom. 01/07/2013 pub. 25/03/2014 numac 2014000128 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. - Duitse vertaling sluiten « tot wijziging van de basis wet van 12 januari 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2005 pub. 01/02/2005 numac 2005009033 bron federale overheidsdienst justitie Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden sluiten betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden » (hierna : de wet van 1 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 01/07/2013 pub. 06/09/2013 numac 2013009419 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden type wet prom. 01/07/2013 pub. 25/03/2014 numac 2014000128 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. - Duitse vertaling sluiten).

Zoals respectievelijk gewijzigd bij die artikelen 2, 7 en 8, bepalen de artikelen 84, 130 en 132 van de voormelde basiswet : «

Art. 84.§ 1. De directeur staat in voor de toewijzing van de in de gevangenis beschikbare arbeid aan de gedetineerden die om arbeid verzocht hebben. Dit verzoek wordt opgetekend in een door de Koning vastgesteld formulier. § 2. De toegewezen arbeid mag de waardigheid van de gedetineerde niet aantasten en mag evenmin het karakter hebben van een disciplinaire bestraffing. § 3. Bij de toewijzing van arbeid aan veroordeelden wordt rekening gehouden met het in titel IV, hoofdstuk II bedoelde individueel detentieplan. § 4. De in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid maakt niet het voorwerp uit van een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten ». «

Art. 130.Worden beschouwd als tuchtrechtelijke inbreuken van de tweede categorie : 1° het beledigen van personen die zich in de gevangenis bevinden;2° het niet naleven van de door het huishoudelijk reglement voorgeschreven bepalingen;3° het geen gevolg geven aan de aanmaningen en de bevelen van het personeel van de gevangenis;4° het zich zonder toelating bevinden in een ruimte buiten de toegestane tijdsperiode of in een ruimte die men niet gerechtigd is te betreden;5° het op onregelmatige wijze communiceren met een medegedetineerde of een persoon vreemd aan de gevangenis, met uitzondering van de in artikel 129, 9°, vermelde tuchtrechtelijke inbreuk;6° het niet of onvoldoende rein houden van de verblijfsruimte en de gemeenschappelijke lokalen of het bevuilen van terreinen;7° het veroorzaken van lawaaihinder die het goede verloop van de activiteiten van de gevangenis verstoort ». «

Art. 132.Ongeacht de aard van de tuchtrechtelijke inbreuk kunnen de volgende tuchtsancties worden opgelegd : 1° berisping met inschrijving in het in artikel 146 bedoelde register voor tuchtsancties;2° beperking of ontzegging, voor een maximumduur van dertig dagen, van het recht om in de kantine bepaalde voorwerpen aan te schaffen, met uitzondering van toiletartikelen en artikelen voor briefwisseling;3° afzondering in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte, zoals hierna in afdeling IV nader bepaald, voor een maximumduur van dertig dagen voor een inbreuk van de eerste categorie en voor een maximumduur van vijftien dagen voor een inbreuk van de tweede categorie;4° opsluiting in een strafcel, zoals hierna in afdeling III nader bepaald, voor een maximumduur van negen dagen voor een inbreuk van de eerste categorie en voor een maximumduur van drie dagen voor een inbreuk van de tweede categorie; Deze sanctie kan voor een maximumduur van veertien dagen worden opgelegd in geval van gijzelneming ».

Ten aanzien van het eerste middel B.2. Het voormelde artikel 84, § 4, ingevoegd bij artikel 2 van de wet van 1 juli 2013Relevante gevonden documenten type wet prom. 01/07/2013 pub. 06/09/2013 numac 2013009419 bron federale overheidsdienst justitie Wet tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden type wet prom. 01/07/2013 pub. 25/03/2014 numac 2014000128 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden. - Duitse vertaling sluiten, bepaalt dat de in de gevangenis ter beschikking gestelde arbeid niet het voorwerp uitmaakt van een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten betreffende de arbeidsovereenkomsten.

Volgens de verzoekende partij zou die bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23 ervan, schenden in zoverre zij de penitentiaire arbeid uitsluit van de bescherming die is verbonden aan de kwalificatie als arbeidsovereenkomst, zonder in een gelijkwaardige bescherming te voorzien.

B.3. De Ministerraad voert aan dat de gedetineerden die penitentiaire arbeid verrichten en de werknemers geen vergelijkbare categorieën vormen, en zulks gelet op de artikelen 81 tot 86 van de voormelde basis wet van 12 januari 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2005 pub. 01/02/2005 numac 2005009033 bron federale overheidsdienst justitie Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden sluiten « betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden » (hierna : de basiswet), waarin de inhoud van en de verplichtingen die inherent zijn aan de penitentiaire arbeid, worden vastgelegd.

Derhalve dient te worden onderzocht of de gedetineerden die penitentiaire arbeid verrichten en de werknemers categorieën vormen die voldoende vergelijkbaar zijn ten aanzien van de rechtsregeling die van toepassing is op het werk van de enen en de anderen.

B.4. De memorie van toelichting vermeldt : « Artikel 84 van de wet wordt aangevuld teneinde duidelijk te stellen dat geen arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 1978 gesloten wordt met gedetineerden die penitentiaire arbeid uitvoeren. Immers, het feit dat er in hoofde van de penitentiaire administratie een verplichting bestaat om de gedetineerden te werk te stellen gaat in tegen het principe zelf van een contractuele relatie, wat een wilsvrijheid van de contractanten impliceert. Op het operationele vlak zou de gelijkstelling met een echte arbeidsovereenkomst, met alle gevolgen die dat impliceert (administratieve werklast, bedrag van de vergoedingen,...), leiden tot de onmogelijkheid om gedetineerden te werk te stellen. Het is dan ook verkieslijk om, net zoals dit het geval is in Frankrijk, dit expliciet in de wetgeving te verankeren.

Gevolg gevend aan de opmerkingen van de Raad van State wordt er op gewezen dat de regelgeving die de penitentiaire arbeid beheerst, terug te vinden is in de Basiswet zelf, in de koninklijke besluiten die voorbereid worden en in de huishoudelijke reglementen die door de minister van Justitie goedgekeurd zijn. Bij het uitwerken van deze regelgeving werd rekening gehouden met de European Prison Rules. In afwachting van het koninklijk besluit omtrent arbeidsongevallen in de gevangenissen wordt ten aanzien van gedetineerden die het slachtoffer zijn van een werkongeval toepassing gemaakt van een vergoedingssysteem dat gebaseerd is op de billijkheid, welk voorzien is in een aantal ministeriële omzendbrieven. Ten slotte is de federale regelgeving betreffende welzijn op het werk van toepassing op de penitentiaire arbeid » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2744/001, pp. 5-6).

De Raad van State heeft met betrekking tot de bestreden bepaling opgemerkt : « [...] Nu bij artikel 81 van de Basiswet aan de gedetineerde een recht wordt toegekend om deel te nemen aan de in de gevangenis beschikbare arbeid, en bijgevolg kan worden getwijfeld aan het voorhanden zijn van het wilselement in hoofde van de werkgever, is die ontworpen bepaling niet voor kritiek vatbaar. Daarenboven lijkt het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna : EHRM) aan de staten een zeer ruime beoordelingsvrijheid toe te kennen bij de beoordeling of en eventueel in welke mate gedetineerden aan sociaalrechtelijke regelingen dienen te worden onderworpen. Uit het Europees Verdrag over de rechten van de mens (hierna : EVRM) kan geen plicht worden afgeleid om voor gedetineerden in een arbeidsovereenkomst te voorzien wanneer zij gevangenisarbeid verrichten.

Er bestaat derhalve geen enkel bezwaar tegen het wegwerken van de bestaande onduidelijkheid omtrent de juridische kwalificatie van de gevangenisarbeid in de zin van het ontworpen artikel 84, § 4.

Door die bepaling wordt evenwel nog geen duidelijkheid verschaft over de vraag wat dan wel het rechtskarakter is van de rechtsverhouding tussen de penitentiaire overheid en de gedetineerde wanneer deze laatste arbeid verricht in de gevangenis, noch over de vraag welke andere arbeidswetgeving dan de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten van toepassing is op de gevangenisarbeid » (ibid., p. 14).

B.5. Het onderzoek van de specifieke kenmerken van de penitentiaire arbeid ten opzichte van de arbeid in loondienst leidt ertoe vast te stellen dat de eerste zich wezenlijk onderscheidt van de tweede, in het bijzonder vanuit het oogpunt van bepaalde regels voor de totstandkoming van de arbeidsrelatie, van het doel van de arbeid in de gevangenissen, alsook van de specifieke omstandigheden en moeilijkheden van die arbeid.

B.6.1. Wat allereerst de totstandkoming van de arbeidsrelatie betreft, dient erop te worden gewezen dat, krachtens artikel 81 van de basiswet, de gedetineerde het recht heeft om deel te nemen aan de in de gevangenis beschikbare arbeid; artikel 82 van dezelfde wet bepaalt dat de penitentiaire administratie zorg ervoor draagt dat arbeid beschikbaar gesteld wordt of beschikbaar gesteld kan worden voor de in die bepaling vermelde doeleinden; in artikel 84, § 1, wordt ten slotte gepreciseerd dat de directeur instaat voor de toewijzing van de in de gevangenis beschikbare arbeid aan de gedetineerden die om arbeid verzocht hebben.

Die bepalingen hebben tot gevolg aan de gedetineerde die wil werken een recht op arbeid te verlenen, binnen de grenzen van de in de strafinrichting « beschikbare arbeid ».

B.6.2. Wat vervolgens de doelstellingen betreft die de wetgever heeft beoogd met de arbeid in de gevangenissen, wordt in het voormelde artikel 82 van de basiswet gepreciseerd dat die arbeid de gedetineerden de mogelijkheid moet bieden « om zinvol hun detentietijd door te brengen, om na hun invrijheidstelling de geschiktheid tot een bestaansactiviteit te behouden, te bevorderen of te verwerven, om hun detentie te verzachten, om verantwoordelijkheden op te nemen, in voorkomend geval ten aanzien van hun naastbestaanden en de slachtoffers en om, zo daartoe grond bestaat, met het oog op herstel of met het oog op re-integratie, schulden geheel of gedeeltelijk af te betalen ».

Het grootste gedeelte van die doelstellingen is eigen aan de arbeid in de gevangenissen. Dat is het geval voor de doelstelling van de herinschakeling in het beroepsleven van de gedetineerde na zijn invrijheidstelling. Dat is eveneens het geval, zo daartoe grond bestaat, voor de doelstelling van herstel van de aan de slachtoffers berokkende schade, die verband houdt met de door de gedetineerde verrichte arbeid, in zoverre die doelstelling wordt beoogd in het individueel detentieplan waarin is voorzien in artikel 38 van de basiswet : dat detentieplan bevat immers « een schets [...], van de activiteiten die op herstel gericht zijn, [van] de schade die de slachtoffers opgelopen hebben » alsook « voorstellen van activiteiten waaraan de veroordeelde zal deelnemen, zoals : 1° in het kader van de strafuitvoering beschikbare of beschikbaar te stellen arbeid; ».

B.6.3. De omstandigheden waarin de arbeid in de gevangenissen verloopt, zijn sterk afhankelijk van verschillende elementen die eigen zijn aan die omgeving. Hierbij gaat het in de eerste plaats om de eisen inzake orde en veiligheid in de gevangenis, die invloed kunnen hebben op het aanbod en de omstandigheden van de arbeid. Hetzelfde geldt voor het ritme van de arbeidsprestaties, dat afhankelijk is van de persoonlijke situatie van de gedetineerde : bijvoorbeeld het weghalen om te verschijnen voor een rechterlijke instantie, de overbrenging naar een andere gevangenis of de opschorting van de arbeid tijdens de uitvoering van een tuchtsanctie. De eigen kenmerken van elke strafinrichting, zoals de beschikbare lokalen of het personeel dat de arbeid van de gedetineerden kan begeleiden, kunnen eveneens invloed hebben op het arbeidsaanbod, op de aard of op de omstandigheden van die arbeid.

B.6.4. Ten slotte dient eveneens rekening te worden gehouden met bepaalde beperkingen die tijdens de parlementaire voorbereiding als operationeel werden aangemerkt, zoals de administratieve werklast en de minimumlonen die de gelijkstelling van de penitentiaire arbeid met de in de wet van 3 juli 1978Relevante gevonden documenten type wet prom. 03/07/1978 pub. 03/07/2008 numac 2008000527 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten type wet prom. 03/07/1978 pub. 12/03/2009 numac 2009000158 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de arbeidsovereenkomsten sluiten beoogde arbeid zou impliceren (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2744/001, p. 5). Het volstaat terzake vast te stellen dat zij op zijn minst de tewerkstelling van de gedetineerden moeilijker kunnen maken.

B.7. Uit het voorgaande volgt dat de gedetineerden die penitentiaire arbeid verrichten zich in een situatie bevinden die ver is verwijderd van die waarin de werknemers zich bevinden opdat de eersten met de tweeden op nuttige wijze kunnen worden vergeleken wat betreft de rechtsregeling die van toepassing is op de arbeid van de enen en de anderen (vgl. EHRM, grote kamer, 7 juli 2011, Stummer t. Oostenrijk, §§ 93-95).

B.8. Het eerste middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het tweede middel B.9. Volgens de verzoekende partij zou artikel 130, 2°, van de basiswet, zoals gewijzigd bij artikel 7 van de bestreden wet, artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, schenden, in zoverre het niet naleven van de door het huishoudelijk reglement voorgeschreven bepalingen daarin als tuchtrechtelijke inbreuk van de tweede categorie wordt aangemerkt.

De verzoekende partij beperkt echter haar kritiek tot het feit dat, door het niet naleven van het huishoudelijk reglement gelijk te stellen met een tuchtrechtelijke inbreuk van de tweede categorie, de bestreden bepaling de gedetineerde - en dat voor om het even welke schending van het huishoudelijk reglement - blootstelt aan de sancties van afzondering of opsluiting in een strafcel, waarin respectievelijk is voorzien bij artikel 132, 3° en 4°, van de basiswet, of nog aan de ontzegging of beperking van de omgang met bezoekers van buiten de gevangenis, waarin is voorzien bij artikel 133, 3°, van dezelfde wet.

Aan de eerste twee van die sancties zijn respectievelijk verbonden de beperking van het bezoekrecht tot « de in artikel 59, § 1, bedoelde personen van buiten de gevangenis » - dat wil zeggen de naaste bloedverwanten en de samenwonende partner - (artikel 140, § 2, tweede en derde lid) en de ontzegging van bezoek van personen van buiten de gevangenis, behalve voor wat de voormelde bloedverwanten en de samenwonende partner betreft, wanneer de opsluiting meer dan drie dagen duurt (artikel 135, § 1, 2°).

Die verboden of beperkingen van het bezoekrecht zouden, volgens de verzoekende partij, een inmenging in het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven van de gedetineerden uitmaken; die inmenging zou bijgevolg bij de wet moeten zijn voorzien en in een democratische samenleving nodig moeten zijn voor het nastreven van een of meer legitieme doelstellingen die in artikel 8.2 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens zijn vervat.

De kritiek heeft betrekking op de niet-inachtneming van het wettigheidsbeginsel, alsook op het gebrek aan toegankelijkheid en de niet-voorzienbaarheid die uit de bestreden bepaling zouden voortvloeien.

B.10. Doordat artikel 22 van de Grondwet aan de bevoegde wetgever de bevoegdheid voorbehoudt om vast te stellen in welke gevallen en onder welke voorwaarden afbreuk kan worden gedaan aan het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven, waarborgt het aan elke burger dat geen enkele inmenging in dat recht kan plaatsvinden dan krachtens regels die zijn aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering.

Een delegatie aan een andere macht is niet in strijd met het wettigheidsbeginsel voor zover de machtiging voldoende nauwkeurig is omschreven en betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van maatregelen waarvan de essentiële elementen voorafgaandelijk door de wetgever zijn vastgesteld.

B.11.1. Krachtens artikel 130, 2°, van de basiswet, zoals gewijzigd door artikel 7 van de bestreden wet, is het niet-naleven van de door het huishoudelijk reglement voorgeschreven bepalingen een tuchtrechtelijke inbreuk van de tweede categorie. Bij dergelijke inbreuken kunnen sancties worden opgelegd die een inbreuk kunnen uitmaken op het privéleven en het gezinsleven van de gedetineerde en die zijn bepaald in artikel 132 van dezelfde wet, zoals de mogelijkheid van afzondering of opsluiting in een strafcel of de beperking van het bezoekrecht.

B.11.2. Het huishoudelijk reglement van de strafinrichting strekt ertoe de voorschriften voor een goed intern functioneren ervan vast te stellen en beoogt de orde en de veiligheid te waarborgen, zodat het niet zonder redelijke verantwoording is dat de niet-naleving ervan kan worden gesanctioneerd. Het is eigen aan een huishoudelijk reglement dat bij de opstelling ervan rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de strafinrichting of van de afdeling ervan, waarvoor het is bedoeld.

Luidens artikel 16 van de basiswet wordt in iedere gevangenis door het inrichtingshoofd een huishoudelijk reglement opgesteld overeenkomstig de bij of krachtens die wet gestelde bepalingen en overeenkomstig de door de minister gegeven instructies. Het huishoudelijk reglement moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de minister.

B.11.3. Bij de opstelling van het huishoudelijk reglement is het inrichtingshoofd derhalve gebonden aan een kader dat wettelijk en reglementair is bepaald.

Aldus legt de wetgever de essentiële elementen vast waaraan bij de opstelling van het huishoudelijk reglement moet zijn voldaan, bakent hij de beoordelingsbevoegdheid van het inrichtingshoofd af en bepaalt hij welke de aard is van de inbreuken op dat reglement en met welke sancties met betrekking tot het privéleven en het gezinsleven die inbreuken kunnen worden beteugeld.

De bestreden bepaling voldoet aan de vereisten vermeld in B.10.

B.12. Naast die formele wettigheidsvereiste legt artikel 22 van de Grondwet eveneens de verplichting op dat de inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven in duidelijke en voldoende nauwkeurige bewoordingen wordt geformuleerd die het mogelijk maken de hypothesen te voorzien waarin de wetgever een dergelijke inmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven toestaat.

Evenzo houdt de vereiste van voorzienbaarheid waaraan de wet moet voldoen om in overeenstemming te worden bevonden met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in dat de formulering ervan voldoende precies is zodat elk individu in de gegeven omstandigheden in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien (EHRM, 17 februari 2004, Maestri t. Italië, § 30).

De wet moet waarborgen bieden tegen willekeurige aantastingen door de overheid van het recht op eerbiediging van het privéleven, namelijk door de beoordelingsbevoegdheid van de betrokken overheden op voldoende duidelijke wijze af te bakenen, enerzijds, en door in een daadwerkelijke jurisdictionele toezicht te voorzien, anderzijds (zie, onder andere, EHRM, 4 mei 2000, Rotaru t. Roemenië, § 55; 6 juni 2006, Segerstedt-Wiberg t. Zweden, § 76; 4 juli 2006, Lupsa t. Roemenië, § 34).

B.13. De hiervoor vermelde vereisten gelden eveneens ten aanzien van de bescherming van het privéleven en het gezinsleven van gedetineerden (EHRM, 25 maart 1983, Silver t. Verenigd Koninkrijk, §§ 86-90; 29 september 2008, Gülmez t. Turkije, § 49; 17 september 2009, Enea t.

Italië, § 143).

B.14. Krachtens artikel 16 van de basiswet moet een exemplaar van het huishoudelijk reglement ter beschikking worden gesteld van de gedetineerden, zodat zij kunnen kennisnemen van de regels die zij moeten naleven en die bij overtreding kunnen worden gesanctioneerd.

De bestreden bepaling sanctioneert de overtreding van de concrete regels van het huishoudelijk reglement, die rekening houden met de eigenheid van elke instelling en die in voldoende duidelijke en precieze bewoordingen moeten worden gesteld, opdat de gedetineerde de gevolgen van zijn handelen kan kennen.

Bij de keuze van de aard en de omvang van de sanctie wordt luidens artikel 143, § 1, van de basiswet rekening gehouden met de ernst van de inbreuk, met de omstandigheden waarin zij plaatsvond, met verzachtende omstandigheden en met de eventueel opgelegde voorlopige maatregelen.

In geval van betwisting komt het aan de bevoegde rechter toe te onderzoeken of aan die vereisten is voldaan.

B.15. Het tweede middel is niet gegrond.

Ten aanzien van het derde middel B.16. Volgens de verzoekende partij zou artikel 132, 4°, zoals het is aangevuld bij artikel 8 van de bestreden wet, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schenden, in zoverre het de opsluiting in een strafcel tot een maximumduur van 14 dagen verlengt in geval van gijzelneming : daarbij zou artikel 132, 4°, tweede lid, twee gedetineerden « die een tuchtrechtelijke inbreuk van dezelfde categorie hebben gepleegd, waarbij de ene verantwoordelijk is voor een gijzelneming in de gevangenis, en de andere enige tuchtrechtelijke inbreuk van de eerste categorie heeft gepleegd », op verschillende wijze behandelen, en zulks zonder redelijke verantwoording.

B.17. Die wijziging is bij de parlementaire voorbereiding als volgt toegelicht : « De problemen die zich stellen op het vlak van veiligheid, o.a. naar aanleiding van de herhaalde gijzelnemingen bij ontvluchtingen, hebben de noodzaak aangetoond om een aantal bepalingen van de basis wet van 12 januari 2005Relevante gevonden documenten type wet prom. 12/01/2005 pub. 01/02/2005 numac 2005009033 bron federale overheidsdienst justitie Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden sluiten betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden te wijzigen.

De regering wenst een duidelijk signaal te geven dat gijzelneming van om het even welke persoon die zich in de gevangenis bevindt een zeer ernstige problematiek is en geeft derhalve aan de gevangenisdirecteur de mogelijkheid om dergelijke inbreuk zwaarder te sanctioneren » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2744/001, p. 4).

B.18. Uit de invoeging van de bestreden bepaling in artikel 132 van de basiswet, dat handelt over de sancties, en niet in artikel 129 ervan, dat de tuchtrechtelijke inbreuken van de eerste categorie definieert, alsook uit de commentaren die tijdens de parlementaire voorbereiding door de Regering zijn gegeven, blijkt dat gijzelneming niet als een nieuwe tuchtrechtelijke inbreuk wordt beschouwd, maar als een omstandigheid die aanleiding geeft tot een verzwaring van de sanctie.

In antwoord op een voorstel dat ertoe strekt gijzelneming uitdrukkelijk als een inbreuk aan te merken, heeft de minister aldus gepreciseerd : « [...]gijzelneming [moet] niet uitdrukkelijk [...] worden opgenomen, aangezien de handelingen ondergebracht kunnen worden bij de handelingen bedoeld in artikel 129, 1° en 2°, van de basiswet. Het gaat om : 1° de opzettelijke aantasting van de fysieke integriteit van personen, of de bedreiging daarmee; 2° de opzettelijke aantasting van de psychische integriteit van personen, of de bedreiging daarmee » (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2744/004, p. 28).

Daaruit volgt dat het door de verzoekende partij aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling in die zin moet worden begrepen dat het het verschil beoogt dat, op het vlak van de maximumduur van de opsluiting in een strafcel, wordt gemaakt tussen gedetineerden die een tuchtrechtelijke inbreuk van de eerste categorie hebben gepleegd en diegenen bij wie de inbreuk gepaard is gegaan met een gijzelneming : in het eerste geval bedraagt de maximumduur negen dagen, terwijl zij in het tweede geval op veertien dagen wordt gebracht.

Er dient te worden onderzocht of dat verschil in behandeling redelijk is verantwoord.

B.19. Het criterium van onderscheid dat in aanmerking wordt genomen bij het vastleggen van de maximumduur van de opsluiting in een strafcel, en dat is afgeleid uit het al dan niet bestaan van een gijzelneming, is een objectief criterium.

Daarenboven is de verlenging van die duur in geval van gijzelneming relevant ten opzichte van de doelstelling die ertoe strekt de gedetineerden te ontraden over te gaan tot een gijzelneming en, meer in het algemeen, ten opzichte van de zorg om de orde en de veiligheid in de strafinrichtingen te handhaven. Een gijzelneming vormt immers een uiterst ernstige daad.

Er dient nog te worden nagegaan of de verlenging van de maximumduur van de opsluiting in een strafcel, die bij het bestreden artikel 132, 4°, tweede lid, aan de gijzelneming is verbonden, ten aanzien van de voormelde doelstellingen geen onevenredige maatregel vormt.

B.20.1. Zoals uit de formulering van de bestreden bepaling blijkt, is de verlenging van de maximumduur van de opsluiting in een strafcel geen automatisch gevolg van elke gijzelneming, maar een mogelijkheid die aan de beoordeling van de directeur van de gevangenis wordt overgelaten. Ingegeven door dezelfde zorg voor evenredigheid bepaalt artikel 143, § 1, van de basiswet dat « bij de keuze van de aard en de omvang van de tuchtsanctie [rekening] wordt [...] gehouden met de ernst van de inbreuk, met de omstandigheden waarin zij plaatsvond, verzachtende omstandigheden en met de voorlopige maatregelen [...] ».

Daarenboven is reeds erop gewezen dat de bestreden maatregel erin bestaat de maximumduur van de opsluiting in een strafcel van negen op veertien dagen te brengen, wanneer een inbreuk van de eerste categorie met een gijzelneming gepaard is gegaan. Die verlenging lijkt niet overdreven, rekening houdend met de reeds vermelde ernst van een dergelijke daad. Bovendien is de grens van veertien dagen opsluiting, zoals erop is gewezen in de parlementaire voorbereiding, dezelfde als die welke wordt aanbevolen door het Europees Comité voor de preventie van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2744/004, p. 8).

Ten slotte dient te worden opgemerkt dat de artikelen 134 tot 139, die de opsluiting in een strafcel regelen, ook verscheidene maatregelen bevatten ter bescherming van de rechten van de gedetineerden. Die sanctie is uitgesloten voor zwangere vrouwen of gedetineerde vrouwen wier kind van minder dan drie jaar in de gevangenis verblijft. Er is ook voorzien in diverse maatregelen die ertoe strekken behoorlijke omstandigheden inzake opsluiting alsook de eisen inzake gezondheid en hygiëne waaraan met name de strafcel dient te voldoen, te waarborgen.

Wanneer de opsluiting meer dan drie dagen duurt, wordt het bezoek van de naaste bloedverwanten en de samenwonende partner daarenboven toegestaan volgens de in artikel 135, § 1, 2°, gepreciseerde nadere regels. In zoverre de verzoekende partij de ontstentenis van sanctie en/of de feitelijke ontoepasbaarheid van die waarborgen als bezwaar aanvoert, heeft die kritiek geen betrekking op de wetsbepalingen die daarin voorzien, maar op de uitvoering ervan : in voorkomend geval komt het bijgevolg niet het Hof maar de bevoegde rechter toe daarvan kennis te nemen.

B.20.2. De verzoekende partij bekritiseert ook de evenredigheid van de maatregel ten aanzien van artikel 347bis van het Strafwetboek - dat het misdrijf gijzelneming strafbaar stelt en het bestraft met een straf van twintig jaar opsluiting tot levenslange opsluiting, naar gelang van de in aanmerking genomen verzwarende omstandigheden - alsook ten aanzien van artikel 143, § 2, van de basiswet, dat de samenloop van tuchtrechtelijke inbreuken regelt.

Wat artikel 347bis van het Strafwetboek betreft, dient, in het zeer specifieke kader van de penitentiaire detentie, een onderscheid te worden gemaakt tussen de tuchtstraf en de strafrechtelijke sanctie : terwijl de strafrechtelijke sanctie geruime tijd na het misdrijf wordt opgelegd en ten doel heeft het individu te bestraffen, strekt de tuchtsanctie ertoe de directeur van de gevangenis de mogelijkheid te bieden dagdagelijks een passend niveau van orde en veiligheid binnen de gevangenis te handhaven. De autonomie van de tuchtregeling is trouwens uitdrukkelijk verankerd in artikel 125 van de basiswet, dat bepaalt dat « de samenloop van een tuchtrechtelijke inbreuk en een misdrijf [...] de tuchtprocedure en de mogelijkheid van tuchtrechtelijke bestraffing niet in de weg [staat] ». Die overwegingen gelden a fortiori wanneer het om een gijzelneming gaat, gelet op de ernst van die daad. De strafbaarstelling van de gijzelneming bij artikel 347bis van het Strafwetboek tast de evenredigheid van de bestreden maatregel bijgevolg niet aan.

Wat betreft artikel 143, § 2, van de basiswet - dat bepaalt dat bij samenloop van tuchtrechtelijke inbreuken de verschillende inbreuken worden bestraft als één tuchtrechtelijke inbreuk die van dezelfde categorie is als de zwaarste van de samenlopende inbreuken -, ziet het Hof niet in in welk opzicht die bepaling de evenredigheid van de verlenging van de maximumduur van opsluiting in een strafcel in geval van gijzelneming zou aantasten.

B.21. Het derde middel is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 21 mei 2015.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, J. Spreutels

^