Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 18 maart 2015

Uittreksel uit arrest nr. 17/2015 van 12 februari 2015 Rolnummer : 5821 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 4.8.13 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals vervangen bij artikel 30 van het Vlaamse decreet van 5 juli 2013 Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters (...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2015200944
pub.
18/03/2015
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 17/2015 van 12 februari 2015 Rolnummer : 5821 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 4.8.13 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals vervangen bij artikel 30 van het Vlaamse decreet van 5 juli 2013Relevante gevonden documenten type decreet prom. 05/07/2013 pub. 30/07/2013 numac 2013035685 bron vlaamse overheid Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013 sluiten houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013, ingesteld door Eric Neyrinck en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters A. Alen en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter A. Alen, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 24 januari 2014 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 27 januari 2014, is beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 4.8.13 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals vervangen bij artikel 30 van het Vlaamse decreet van 5 juli 2013Relevante gevonden documenten type decreet prom. 05/07/2013 pub. 30/07/2013 numac 2013035685 bron vlaamse overheid Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013 sluiten houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 juli 2013) door Eric Neyrinck, Hugo Bogaerts, Annick Meurant, Jan Stevens, Anne Clarck, Diederick Van Woensel, Jacques Meyvis, Lily Vandeput, Frans De Block, Ria Van Den Bossche, Eric Spruyt, Henri De Smedt, Tom De Smedt, Gerda Nelen, Ronny Verbanck, Sonja Vaerewyck, Philippe Dieryck, Marlies Hubrechts, John Kostense, Anne Willems, Maria Vermeesen, Immanuel Thielemans, Kim De Keirsmaeker, Pauline Eeckhout, Ingrid De Pauw, Christophe Van Dessel, Karina Omblets, Roland D'Exelle, Annie Delafontaine, Simonne De Bruyne, Luc Moonen, Stefan Lagast, Véronique Mertens-Tutenel, Ann Van Den Bergh, Magdalena Vandaele, Christophe Goossenaerts, Erik Hanegreefs, Brigitte Dens, Hugo Hanegreefs, Betty Lenaerts, Heidi Van Grootel, Ronny Demeulenaere, Linda Van Grootel, Colette Brys, Marcel Van Grootel, Silvio Catalani, Alfons Van Mol-Moens en Pascal Malumgré, bijgestaan en vertegenwoordigd door Mr. P. Vande Casteele, advocaat bij de balie te Antwerpen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepaling B.1.1. Het onderhavige beroep heeft betrekking op het rolrecht voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Vóór de wijziging ervan bij de bestreden bepaling, bepaalde artikel 4.8.13 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening : « De verzoeker is een rolrecht verschuldigd.

De Vlaamse Regering bepaalt het bedrag, de vervaltermijn, de modaliteiten van betaling en de vrijstellingen. Indien het rolrecht niet tijdig is betaald, wordt het verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaard ».

Die bepaling werd uitgevoerd bij de artikelen 55 en 56 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2012Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 13/07/2012 pub. 08/08/2012 numac 2012035864 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen sluiten houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen, die bepaalden : «

Art. 55.§ 1. Het rolrecht dat verschuldigd is per verzoeker bij het aanhangig maken van een vordering tot vernietiging, bedraagt 175 euro.

Het rolrecht dat verschuldigd is per verzoeker bij het indienen van een vordering tot schorsing, bedraagt 100 euro.

Het rolrecht dat verschuldigd is per tussenkomende partij, bedraagt 100 euro, ongeacht of de tussenkomst geldt voor de vordering tot schorsing of de vordering tot vernietiging. § 2. De leidend ambtenaar van het departement of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde, die optreedt in de zin van artikel 4.8.11, § 1, eerste lid, 5°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009, is vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht. § 3. De verzoeker of tussenkomende partij die aantoont dat zijn inkomsten ontoereikend zijn, is vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht.

De verzoeker of tussenkomende partij richt daarvoor een verzoek aan de Raad gelijktijdig met het indienen van zijn verzoekschrift.

De ontoereikendheid van de inkomsten wordt beoordeeld op basis van het koninklijk besluit van 18 december 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 18/12/2003 pub. 24/12/2003 numac 2003009879 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand type koninklijk besluit prom. 18/12/2003 pub. 29/12/2016 numac 2016000838 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand. § 4. De griffier deelt de verzoeker of tussenkomende partij het verschuldigde bedrag of de beslissing over de vrijstelling van de betaling van het rolrecht mee.

Art. 56.Het verschuldigde rolrecht wordt binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat de dag na de dag van de betekening, vermeld in artikel 55, § 4, gestort op de rekening van het Grondfonds, vermeld in artikel 5.6.3 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 ».

B.1.2. Bij zijn arrest nr. 85/2013 van 13 juni 2013 heeft het Hof die versie van artikel 4.8.13 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vernietigd, omdat die bepaling de Vlaamse Regering machtigde om essentiële elementen van een belasting te bepalen, met name het bedrag en de vrijstellingen van het verschuldigde rolrecht.

B.1.3. Ingevolge dat arrest werd artikel 4.8.13 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vervangen bij artikel 30 van het decreet van 5 juli 2013Relevante gevonden documenten type decreet prom. 05/07/2013 pub. 30/07/2013 numac 2013035685 bron vlaamse overheid Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013 sluiten houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2013. Die versie van artikel 4.8.13 is de bestreden bepaling. Vóór de wijziging ervan bij artikel 21 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, bepaalde zij : « § 1. De verzoeker is een rolrecht verschuldigd.

Het rolrecht dat verschuldigd is per verzoeker bij het aanhangig maken van een vordering tot vernietiging, bedraagt 175 euro.

Het rolrecht dat verschuldigd is per verzoeker bij het indienen van een vordering tot schorsing, bedraagt 100 euro. § 2. De leidend ambtenaar van het departement of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde, die optreedt in de zin van artikel 4.8.11, § 1, eerste lid, 5°, is vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht. § 3. De verzoeker die aantoont dat zijn inkomsten ontoereikend zijn, is vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht.

De verzoeker richt daarvoor een verzoek aan de Raad gelijktijdig met het indienen van zijn verzoekschrift.

De ontoereikendheid van de inkomsten wordt beoordeeld op basis van het koninklijk besluit van 18 december 2003Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 18/12/2003 pub. 24/12/2003 numac 2003009879 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand type koninklijk besluit prom. 18/12/2003 pub. 29/12/2016 numac 2016000838 bron federale overheidsdienst justitie Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand. - Officieuzecoördinatie in het Duits sluiten tot vaststelling van de voorwaarden van de volledige of gedeeltelijke kosteloosheid van de juridische tweedelijnsbijstand en de rechtsbijstand. § 4. De griffier deelt de verzoeker het verschuldigde bedrag of de beslissing over de vrijstelling van de betaling van het rolrecht mee. § 5. Het verschuldigde rolrecht wordt binnen een termijn van vijftien dagen, die ingaat de dag na de dag van de betekening, vermeld in paragraaf 4, gestort op de rekening van het Grondfonds, vermeld in artikel 5.6.3.

Indien het rolrecht niet tijdig is betaald, wordt het verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaard ».

B.1.4. Volgens de parlementaire voorbereiding beoogt de bestreden bepaling de bij het arrest nr. 85/2013 vastgestelde schending van het fiscaal wettigheidsbeginsel te remediëren door de inhoud van de artikelen 55 en 56 van het voormelde besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2012Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 13/07/2012 pub. 08/08/2012 numac 2012035864 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen sluiten over te nemen in een wetskrachtige norm. Aldus zouden de rechtszekerheid en de goede werking van de Raad voor Vergunningsbetwistingen worden gewaarborgd (Parl. St., Vlaams Parlement, 2012-2013, stuk 2022, nr. 1, p. 19).

Ten aanzien van het eerste en het tweede middel B.2. In het eerste middel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepaling niet bestaanbaar is met de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met het algemeen beginsel van toegang tot de rechter en met het redelijkheidsbeginsel, doordat het rolrecht voor een procedure bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen per verzoeker verschuldigd is, terwijl de dossiervergoeding bedoeld in artikel 4.7.21 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en de kosten bedoeld in artikel 1018 van het Gerechtelijk Wetboek per zaak verschuldigd zijn.

In het tweede middel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepaling niet bestaanbaar is met de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met het redelijkheidsbeginsel, met de artikelen 1, 3, 6 en 9 van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden en met de artikelen 4, 6 en 9 van de richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, doordat het rolrecht voor een procedure bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen per verzoeker verschuldigd is, terwijl de dossiervergoeding bedoeld in artikel 4.7.21 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en de kosten bedoeld in artikel 1018 van het Gerechtelijk Wetboek per zaak verschuldigd zijn.

Aangezien in die middelen dezelfde grief wordt aangevoerd, dienen zij samen te worden onderzocht.

B.3.1. Artikel 13 van de Grondwet bepaalt : « Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de wet hem toekent ».

Artikel 23 van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu; [...] ».

B.3.2. Artikel 6.1 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde strafvervolging heeft eenieder recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke restante welke bij de wet is ingesteld. Het vonnis moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het gehele proces of een deel daarvan, in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of 's lands veiligheid in een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming van het privé leven van partijen bij het proces dit eisen of, in die mate als door de rechter onder bepaalde omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer openbaarmaking de belangen van de rechtspraak zou schaden ».

Artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Eenieder wiens rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden, heeft recht op daadwerkelijke rechtshulp voor een nationale instantie, zelfs indien deze schending zou zijn begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie ».

Artikel 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens bepaalt : « Het genot van de rechten en vrijheden, welke in dit Verdrag zijn vermeld, is verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status ».

B.3.3. Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepaalt : « Eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, heeft recht op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden.

Eenieder heeft recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. Eenieder heeft de mogelijkheid zich te laten adviseren, verdedigen en vertegenwoordigen.

Rechtsbijstand wordt verleend aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voorzover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen ».

B.3.4. Artikel 1 van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden bepaalt : « Om bij te dragen aan de bescherming van het recht van elke persoon van de huidige en toekomstige generaties om te leven in een milieu dat passend is voor zijn of haar gezondheid en welzijn, waarborgt elke Partij de rechten op toegang tot informatie, inspraak in de besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag ».

Artikel 3 van het Verdrag van Aarhus bepaalt : « 1. Elke Partij neemt de noodzakelijke wet- en regelgevende en andere maatregelen, met inbegrip van maatregelen om verenigbaarheid te bewerkstelligen tussen de bepalingen ter uitvoering van de bepalingen in dit Verdrag betreffende informatie, inspraak en toegang tot de rechter, alsmede passende handhavingsmaatregelen, voor het instellen en in stand houden van een duidelijk, transparant en samenhangend kader voor het uitvoeren van de bepalingen van dit Verdrag. 2. Elke Partij streeft ernaar te waarborgen dat overheidsfunctionarissen en overheidsinstanties het publiek bijstaan en begeleiden bij het verkrijgen van toegang tot informatie, het vergemakkelijken van inspraak in besluitvorming en het verkrijgen van toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.3. Elke Partij bevordert milieueducatie en milieubewustzijn onder het publiek, in het bijzonder omtrent het verkrijgen van toegang tot informatie, omtrent inspraak in besluitvorming en omtrent het verkrijgen van toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden.4. Elke Partij voorziet in passende erkenning van en steun aan verenigingen, organisaties of groepen die milieubescherming bevorderen en waarborgt dat haar nationale rechtsstelsel strookt met deze verplichting.5. De bepalingen van dit Verdrag laten onverlet het recht van een Partij maatregelen te handhaven of in te stellen die voorzien in een ruimere toegang tot informatie, uitgebreidere inspraak in besluitvorming en ruimere toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden dan vereist door dit Verdrag.6. Dit Verdrag verplicht niet tot het afwijken van bestaande rechten op toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden.7. Elke Partij bevordert de toepassing van de beginselen van dit Verdrag bij internationale besluitvormingsprocessen aangaande het milieu en binnen het kader van internationale organisaties in aangelegenheden verband houdend met het milieu.8. Elke Partij waarborgt dat personen die hun rechten uitoefenen overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag niet worden gestraft, vervolgd of op enige wijze gehinderd wegens hun betrokkenheid.Deze bepaling laat onverlet de bevoegdheden van de nationale rechter om in een rechtsgeding redelijke kosten toe te wijzen. 9. Binnen het toepassingsgebied van de relevante bepalingen van dit Verdrag heeft het publiek toegang tot informatie, heeft het de mogelijkheid van inspraak in besluitvorming en heeft het toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden zonder discriminatie op grond van staatsburgerschap, nationaliteit of woonplaats en, in het geval van een rechtspersoon, zonder discriminatie op grond van de plaats van de statutaire zetel of een feitelijk middelpunt van de activiteiten ». Artikel 6 van hetzelfde Verdrag bepaalt : « 1. Elke Partij : a) past de bepalingen van dit artikel toe ten aanzien van besluiten over het al dan niet toestaan van voorgestelde activiteiten vermeld in bijlage I;b) past, in overeenstemming met haar nationale wetgeving, de bepalingen van dit artikel ook toe op besluiten over niet in bijlage I vermelde voorgestelde activiteiten die een aanzienlijk effect op het milieu kunnen hebben.Hiertoe bepalen de Partijen of een dergelijke voorgestelde activiteit onder deze bepalingen valt; en c) kan, indien haar nationale wetgeving hierin voorziet, per geval besluiten de bepalingen van dit artikel niet toe te passen op voorgestelde activiteiten voor nationale defensiedoeleinden, indien die Partij meent dat een dergelijke toepassing op deze doeleinden van nadelige invloed zal zijn.2. Het betrokken publiek wordt, bij openbare bekendmaking of, indien van toepassing, individueel, vroegtijdig in een milieubesluitvormingsprocedure, en op adequate, tijdige en doeltreffende wijze, geïnformeerd over onder meer : a) de voorgestelde activiteit en de aanvraag waarover een besluit zal worden genomen;b) de aard van mogelijke besluiten of het ontwerp-besluit;c) de voor de besluitvorming verantwoordelijke overheidsinstantie;d) de beoogde procedure, met inbegrip van, in de gevallen waarin deze informatie kan worden verstrekt : i) de aanvang van de procedure; ii) de mogelijkheden voor inspraak van het publiek; iii) de tijd en plaats van een beoogde openbare hoorzitting; iv) een aanduiding van de overheidsinstantie waarvan relevante informatie kan worden verkregen en waarbij de relevante informatie voor het publiek ter inzage is gelegd; v) een aanduiding van de betreffende overheidsinstantie of enig ander officieel lichaam waarbij opmerkingen of vragen kunnen worden ingediend en van het tijdschema voor het doorgeven van opmerkingen of vragen;en vi) een aanduiding van welke voor de voorgestelde activiteit relevante milieu-informatie beschikbaar is; en e) het feit dat de activiteit voorwerp is van een nationale of grensoverschrijdende milieu-effectrapportage.3. De inspraakprocedures omvatten redelijke termijnen voor de verschillende fasen, die voldoende tijd laten voor het informeren van het publiek in overeenstemming met het voorgaande tweede lid en voor het publiek om zich gedurende de milieu-besluitvorming doeltreffend voor te bereiden en deel te nemen.4. Elke Partij voorziet in vroegtijdige inspraak, wanneer alle opties open zijn en doeltreffende inspraak kan plaatsvinden.5. Elke Partij zou, indien van toepassing, potentiële aanvragers aan dienen te moedigen het betrokken publiek te identificeren, discussies aan te gaan en informatie te verstrekken betreffende de doelstellingen van hun aanvraag alvorens een vergunning aan te vragen.6. Elke Partij stelt aan de bevoegde overheidsinstanties de eis dat zij het betrokken publiek voor inzage toegang verschaffen, op verzoek wanneer het nationale recht dit vereist, kosteloos en zodra deze beschikbaar wordt, tot alle informatie die relevant is voor de in dit artikel bedoelde besluitvorming die beschikbaar is ten tijde van de inspraakprocedure, onverminderd het recht van Partijen te weigeren bepaalde informatie bekend te maken in overeenstemming met het derde en vierde lid van artikel 4.De relevante informatie omvat ten minste, en onverminderd de bepalingen van artikel 4 : a) een beschrijving van het terrein en de fysieke en technische kenmerken van de voorgestelde activiteit, met inbegrip van een prognose van de verwachte residuen en emissies;b) een beschrijving van de belangrijke effecten van de voorgestelde activiteit op het milieu;c) een beschrijving van de beoogde maatregelen om de effecten, met inbegrip van emissies, te voorkomen en/of te verminderen;d) een niet-technische samenvatting van het voorgaande;e) een schets van de voornaamste door de aanvrager bestudeerde alternatieven;en f) in overeenstemming met de nationale wetgeving, de voornaamste aan de overheidsinstantie uitgebrachte rapporten en adviezen op het tijdstip waarop het betrokken publiek dient te worden geïnformeerd in overeenstemming met het voorgaande tweede lid.7. Inspraakprocedures bieden het publiek de mogelijkheid schriftelijk of, indien van toepassing, tijdens een hoorzitting of onderzoek met de verzoeker, alle opmerkingen, informatie, analyses of meningen naar voren te brengen die het relevant acht voor de voorgestelde activiteit.8. Elke Partij waarborgt dat in het besluit naar behoren rekening wordt gehouden met het resultaat van de inspraak.9. Elke Partij waarborgt dat, wanneer het besluit is genomen door de overheidsinstantie, het publiek terstond over het besluit wordt ingelicht in overeenstemming met de toepasselijke procedures.Elke Partij maakt de tekst van het besluit toegankelijk voor het publiek tezamen met de redenen en overwegingen waarop het besluit is gebaseerd. 10. Elke Partij waarborgt dat, wanneer een overheidsinstantie de voorwaarden voor het uitvoeren van een in het eerste lid bedoelde activiteit heroverweegt of aanpast, de bepalingen van de leden 2 tot en met 9 van dit artikel dienovereenkomstig worden toegepast, waar dit van toepassing is.11. Elke Partij past, binnen het kader van haar nationale wetgeving, voor zover mogelijk en passend, bepalingen van dit artikel toe op besluiten over het al dan niet toestaan van de introductie in het milieu van genetisch gemodificeerde organismen ». Artikel 9 van hetzelfde Verdrag bepaalt : « 1. Elke Partij waarborgt, binnen het kader van haar nationale wetgeving, dat eenieder die meent dat zijn of haar verzoek om informatie ingevolge artikel 4 veronachtzaamd, ten onrechte geheel of gedeeltelijk afgewezen of anderszins niet beantwoord is in overeenstemming met de bepalingen van dat artikel, toegang heeft tot een herzieningsprocedure voor een rechterlijke instantie of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan.

In de omstandigheden waarin een Partij in een dergelijk beroep bij een rechterlijke instantie voorziet, waarborgt zij dat een dergelijke persoon tevens toegang heeft tot een bij wet ingestelde snelle procedure die kosteloos of niet kostbaar is, voor heroverweging door een overheidsinstantie of toetsing door een onafhankelijk en onpartijdig orgaan anders dan een rechterlijke instantie.

Eindbeslissingen ingevolge het eerste lid zijn bindend voor de overheidsinstantie die de informatie bezit. De redengeving geschiedt schriftelijk, in ieder geval wanneer toegang tot informatie wordt geweigerd ingevolge dit lid. 2. Elke Partij waarborgt, binnen het kader van haar nationale wetgeving, dat leden van het betrokken publiek a) die een voldoende belang hebben dan wel b) stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een Partij dit als voorwaarde stelt, toegang hebben tot een herzieningsprocedure voor een rechterlijke instantie en/of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan, om de materiële en formele rechtmatigheid te bestrijden van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen van artikel 6 en, wanneer het nationale recht hierin voorziet en onverminderd het navolgende derde lid, andere relevante bepalingen van dit Verdrag. Wat een voldoende belang en een inbreuk op een recht vormt wordt vastgesteld in overeenstemming met de eisen van nationaal recht en strokend met het doel aan het betrokken publiek binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag ruim toegang tot de rechter te verschaffen. Hiertoe wordt het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de in artikel 2, vijfde lid, gestelde eisen voldoende geacht in de zin van het voorgaande onderdeel a) Dergelijke organisaties worden tevens geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van het voorgaande onderdeel b).

De bepalingen van dit tweede lid sluiten niet de mogelijkheid uit van een herzieningsprocedure voor een bestuursrechtelijke instantie en laten onverlet de eis van het uitputten van de bestuursrechtelijke beroepsgang alvorens over te gaan tot rechterlijke herzieningsprocedures, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht. 3. Aanvullend op en onverminderd de in het voorgaande eerste en tweede lid bedoelde herzieningsprocedures, waarborgt elke Partij dat leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om het handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu.4. Aanvullend op en onverminderd het voorgaande eerste lid, voorzien de in het voorgaande eerste, tweede en derde lid bedoelde procedures in passende en doeltreffende middelen, met inbegrip van, zo nodig, een dwangmiddel tot rechtsherstel en zijn zij billijk, snel en niet onevenredig kostbaar.Beslissingen ingevolge dit artikel zijn schriftelijk of worden schriftelijk vastgelegd. Beslissingen van rechterlijke instanties, en waar mogelijk van andere organen, zijn voor het publiek toegankelijk. 5. Om de doeltreffendheid van de bepalingen van dit artikel te bevorderen waarborgt elke Partij dat aan het publiek informatie wordt verstrekt over toegang tot bestuursrechtelijke en rechterlijke herzieningsprocedures en overweegt zij het instellen van passende mechanismen voor bijstand om financiële of andere belemmeringen voor de toegang tot de rechter weg te nemen of te verminderen ». B.3.5. Artikel 4 van de richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten bepaalt : « 1. Onder voorbehoud van artikel 2, lid 4, worden de in bijlage I genoemde projecten onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10. 2. Onder voorbehoud van artikel 2, lid 4, bepalen de lidstaten voor de in bijlage II genoemde projecten of het project al dan niet moet worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10, zulks : a) door middel van een onderzoek per geval, of b) aan de hand van door de lidstaten vastgestelde drempelwaarden of criteria. De lidstaten kunnen besluiten om beide onder a) en b) genoemde procedures toe te passen. 3. Bij het onderzoek per geval of bij de vaststelling van drempelwaarden of criteria bij de toepassing van lid 2 moeten de relevante selectiecriteria van bijlage III in acht worden genomen.4. De lidstaten zorgen ervoor dat de overeenkomstig lid 2 door de bevoegde instanties verrichte bepalingen ter beschikking van het publiek worden gesteld ». Artikel 6 van de richtlijn 2011/92/EU bepaalt : « 1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen om te verzekeren dat de instanties die op grond van hun specifieke verantwoordelijkheden op milieugebied met het project te maken kunnen krijgen, de gelegenheid krijgen advies uit te brengen over de door de opdrachtgever verstrekte informatie en over de aanvraag voor een vergunning. Te dien einde wijzen de lidstaten in het algemeen of per geval de te raadplegen instanties aan. Deze worden in kennis gesteld van de krachtens artikel 5 verzamelde informatie. De gedetailleerde regeling van deze raadpleging wordt door de lidstaten vastgesteld. 2. Het publiek wordt door openbare kennisgevingen of op een andere passende wijze, bijvoorbeeld met elektronische middelen, indien beschikbaar, in een vroeg stadium van de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures en uiterlijk zodra redelijkerwijs informatie kan worden verstrekt in kennis gesteld van het volgende : a) de aanvraag om een vergunning;b) het feit dat het project aan een milieueffectbeoordelingsprocedure is onderworpen en, voor zover relevant, het feit dat artikel 7 van toepassing is;c) nadere gegevens betreffende de bevoegde instanties die verantwoordelijk zijn voor de besluitvorming, die waarbij relevante informatie kan worden verkregen, die waaraan opmerkingen of vragen kunnen worden voorgelegd en nadere gegevens betreffende de termijnen voor het toezenden van opmerkingen of vragen;d) de aard van de eventuele besluiten of, indien van toepassing, van het ontwerpbesluit;e) een indicatie van de beschikbaarheid van de ingevolge artikel 5 verzamelde informatie;f) tijd, plaats en wijze van verstrekking van de relevante informatie;g) nadere gegevens inzake de regelingen voor inspraak die ingevolge lid 5 van dit artikel zijn vastgesteld.3. De lidstaten zorgen ervoor dat het volgende binnen een redelijke termijn aan het betrokken publiek ter beschikking wordt gesteld : a) de ingevolge artikel 5 verzamelde informatie;b) in overeenstemming met de nationale wetgeving, de voornaamste rapporten en adviezen die aan de bevoegde instanties zijn uitgebracht op het tijdstip waarop het betrokken publiek wordt geïnformeerd in overeenstemming met lid 2;c) overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie, andere informatie dan de in lid 2 bedoelde die relevant is voor het besluit overeenkomstig artikel 8 van deze richtlijn en die pas beschikbaar wordt nadat het betrokken publiek overeenkomstig lid 2 van dit artikel is geïnformeerd.4. Het betrokken publiek dient in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak in de in artikel 2, lid 2, bedoelde milieubesluitvormingsprocedures te krijgen en heeft daartoe het recht, wanneer alle opties open zijn, opmerkingen en meningen kenbaar te maken aan de bevoegde instantie(s) voordat het besluit over de vergunningsaanvraag wordt genomen.5. De nadere regelingen voor het informeren van het publiek (bijvoorbeeld met aanplakbiljetten binnen een bepaalde omtrek of publicatie in plaatselijke kranten) en de raadpleging van het betrokken publiek (bijvoorbeeld schriftelijk of met een openbare enquête) worden bepaald door de lidstaten.6. Er wordt voor de onderscheidene fasen in redelijke termijnen voorzien, die toereikend zijn voor de voorlichting van het publiek en, voor het betrokken publiek, voor doeltreffende voorbereiding op en inspraak in het milieubesluitvormingsproces overeenkomstig dit artikel ». Artikel 9 van de richtlijn 2011/92/EU bepaalt : « 1. Wanneer een beslissing over het verlenen of weigeren van een vergunning is genomen, brengen de bevoegde instanties het betrokken publiek overeenkomstig de toepasselijke procedures op de hoogte en stellen zij de volgende informatie ter beschikking van het publiek : a) de inhoud van de beslissing en de eventuele voorwaarden die daaraan zijn verbonden;b) na bestudering van de bezorgdheid en meningen van het betrokken publiek, de voornaamste redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd, met inbegrip van informatie over de inspraakprocedure;c) indien nodig, een beschrijving van de voornaamste maatregelen om aanzienlijke schadelijke effecten te voorkomen, te beperken en zo mogelijk te verhelpen.2. De bevoegde instantie of instanties brengen elke lidstaat die overeenkomstig artikel 7 is geraadpleegd, op de hoogte en doen hem de in lid 1 van dit artikel vermelde informatie toekomen. De geraadpleegde lidstaten zorgen ervoor dat die informatie op een geschikte wijze ter beschikking wordt gesteld van het betrokken publiek op hun grondgebied ».

B.4.1. De verzoekende partijen zetten niet uiteen hoe de bestreden bepalingen artikel 13 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, de artikelen 3 en 6 van het Verdrag van Aarhus en de artikelen 4, 6 en 9 van de richtlijn 2011/92/EU zouden kunnen schenden.

In zoverre de middelen afgeleid zijn uit de schending van die bepalingen, zijn zij niet ontvankelijk.

B.4.2. Uit de overige in de middelen vermelde toetsingsnormen en uit de uiteenzetting ervan in het verzoekschrift, blijkt dat de grief van de verzoekende partijen er voornamelijk in bestaat dat de bestreden bepaling, door voor collectieve verzoekschriften een rolrecht van 175 euro, vermenigvuldigd met het aantal verzoekers, op te leggen, het recht op toegang tot de rechter op onevenredige wijze zou beperken.

Tevens zou sprake zijn van een ongelijke behandeling van verzoekers voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen ten opzichte van eisers in burgerlijke procedures en verzoekers in het administratief beroep voor de deputatie. Ook zouden particuliere verzoekers worden benadeeld ten opzichte van de leidend ambtenaar of zijn gemachtigde, die steeds is vrijgesteld van het betalen van een rolrecht. Tot slot zou sprake zijn van een gelijke behandeling van individuele verzoekers en collectieve verzoekers, hoewel zij zich in onderscheiden situaties zouden bevinden.

B.5.1. Het recht op toegang tot de rechter is een algemeen rechtsbeginsel dat met inachtneming van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet aan eenieder moet worden gewaarborgd. Dat recht kan het voorwerp uitmaken van beperkingen, ook van financiële aard, voor zover die beperkingen geen afbreuk doen aan de essentie zelf van het recht op toegang tot een rechter. Op zich doet de invoering van een rolrecht geen afbreuk aan dat recht, voor zover geen excessieve last wordt opgelegd aan een procespartij (EHRM, 3 juni 2014, Harrison McKee t.

Hongarije, § § 27-28).

Het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de vereiste van een niet onevenredig kostbare procedure, bedoeld in artikel 9, lid 4, van het Verdrag van Aarhus, de bevoegdheden van de nationale rechter om in een rechtsgeding redelijke kosten toe te wijzen, onverlet laat, voor zover het bedrag ervan redelijk is en de door de betrokken partij gedragen kosten globaal gezien niet buitensporig hoog zijn (HvJ, 11 april 2013, Edwards en Pallikaropoulos, C-260/11, punt 26; 13 februari 2014, Commissie t. Verenigd Koninkrijk, C-530/11, punt 44). Het staat volgens het Hof van Justitie aan de rechter die zich uitspreekt over een geschil dat onder het toepassingsgebied van het Verdrag van Aarhus valt, om erover te waken dat de procedure voor de verzoekende partijen niet onevenredig kostbaar is, rekening houdend met zowel het belang van de persoon die zijn rechten wil verdedigen als het algemeen belang bij milieubescherming (Edwards en Pallikaropoulos, punt 35; Commissie t. Verenigd Koninkrijk, punt 45). Daarbij mag de rechter zich niet uitsluitend op de economische situatie van de verzoeker baseren, maar moet hij eveneens een objectieve analyse maken van het bedrag van de kosten. Voorts kan hij rekening houden met de situatie van de betrokken partijen, de redelijke kans van slagen van de verzoeker, het belang dat voor de verzoeker en voor de bescherming van het milieu op het spel staat, de complexiteit van het toepasselijke recht en van de toepasselijke procedure, het eventueel roekeloze karakter van de verschillende beroepsstadia en het bestaan van een nationaal stelsel van rechtsbijstand of een regeling tot beperking van de proceskosten (Edwards en Pallikaropoulos, punt 46; Commissie t. Verenigd Koninkrijk, punt 49).

De omstandigheid dat de betrokkene er in de praktijk niet van is weerhouden om een rechtsvordering in te stellen, volstaat evenwel op zich niet om ervan uit te gaan dat de procedure voor hem niet buitensporig kostbaar is (Edwards en Pallikaropoulos, punt 47;

Commissie t. Verenigd Koninkrijk, punt 50).

B.5.2. Het bestreden rolrecht is verschuldigd per verzoeker. Bijgevolg geeft een collectief verzoekschrift, ingediend door alle leden van een feitelijke vereniging, aanleiding tot het betalen van een rolrecht van 175 of 100 euro, vermenigvuldigd met het aantal verzoekers.

Die keuze van de decreetgever doet evenwel geenszins afbreuk aan het recht op toegang tot de rechter, vermits elke individuele verzoeker slechts 175 of 100 euro verschuldigd is, net zoals wanneer hij een individueel verzoekschrift zou hebben ingediend.

B.5.3. Het rolrecht vormt evenmin een onoverkomelijke drempel voor het indienen van een beroep bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.

Krachtens artikel 4.8.13, § 3, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is de verzoekende of tussenkomende partij die aantoont dat haar inkomsten ontoereikend zijn, immers vrijgesteld van de betaling van enig rolrecht. Die uitzondering geldt zonder onderscheid voor individuele verzoekers en voor verzoekers die deelnemen aan een collectief verzoekschrift. Bijgevolg is de procedure voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen niet onevenredig kostbaar in de zin van artikel 9 van het Verdrag van Aarhus.

B.6. Artikel 23 van de Grondwet, in zoverre het eenieders recht een menswaardig leven te leiden waarborgt, dat onder meer het recht op bescherming van een gezond leefmilieu omvat, verbiedt de decreetgever evenmin om bij bepaalde rechtscolleges een rolrecht in te voeren.

Aangezien de decreetgever, terwijl hij een rolrecht voor een vordering tot vernietiging en een vordering tot schorsing bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen oplegt, ook voorziet in de mogelijkheid voor de verzoekers om de vrijstelling van dat rolrecht te vragen, brengen de bestreden bepalingen geen vermindering van de bescherming van een gezond leefmilieu met zich mee.

B.7.1. Krachtens artikel 1020 van het Gerechtelijk Wetboek wordt de verwijzing in de kosten van rechtswege verdeeld per hoofd, tenzij het vonnis anders beschikt. Die kosten omvatten krachtens artikel 1018 van het Gerechtelijk Wetboek onder meer de griffierechten.

Krachtens artikel 4.7.21, § 5, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening is in de administratieve beroepsprocedure voor de deputatie een dossiervergoeding van 62,50 euro verschuldigd, behalve als het beroep gericht is tegen een stilzwijgende weigering.

In die procedures is het griffierecht respectievelijk de dossiervergoeding verschuldigd per dossier, ook voor collectieve rechtsvorderingen respectievelijk collectieve beroepsprocedures.

B.7.2. Daarentegen geven, krachtens artikel 70, § 3, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, collectieve verzoekschriften voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State aanleiding tot het betalen van zoveel malen het recht als er verzoekers zijn.

Krachtens artikel 39/68-1, § 4, van de wet van 15 december 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 15/12/1980 pub. 20/12/2007 numac 2007000992 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen type wet prom. 15/12/1980 pub. 12/04/2012 numac 2012000231 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. - Duitse vertaling van wijzigingsbepalingen sluiten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen geven collectieve beroepen bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen aanleiding tot het betalen van zoveel malen het recht als er verzoekers en bestreden beslissingen zijn.

De decreetgever vermocht voor het rolrecht voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen aansluiting te zoeken bij die bepalingen, die net zoals de bestreden bepaling betrekking hebben op een annulatieprocedure bij een administratief rechtscollege.

B.8. Betreffende de vrijstelling van het rolrecht door de leidend ambtenaar vermeldt de parlementaire voorbereiding het volgende : « De leidend ambtenaar is van het rolrecht vrijgesteld. Het verslag aan de Vlaamse Regering bij het besluit van 13 juli 2012 verantwoordt die vrijstelling. Die verantwoording moet hier als integraal hernomen worden beschouwd.

In reactie op het advies van de SARO over de vrijstelling van de betaling van enig rolrecht voor de leidend ambtenaar van het Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) of bij zijn afwezigheid zijn gemachtigde moet gewezen worden op het gegeven dat de begroting van de Raad voor Vergunningsbetwistingen onder de begroting van het departement RWO valt. De betaling van een rolrecht door de leidend ambtenaar van het departement (of bij afwezigheid zijn gemachtigde) zou louter een vestzak-broekzakoperatie zijn. Vandaar dat een vrijstelling eenvoudiger is » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2012-2013, stuk 2022, nr. 1, p. 19).

Een rolrecht mag niet worden verward met een rechtsplegingsvergoeding.

Het rolrecht wordt immers niet uitgekeerd aan de winnende partij, maar is als belasting verschuldigd aan de overheid. Het is bijgevolg redelijkerwijze verantwoord dat de overheid die een beroep indient bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen, wordt vrijgesteld van het betalen van een belasting aan zichzelf.

B.9. Het door artikel 172 van de Grondwet gewaarborgde fiscaal gelijkheidsbeginsel vereist tot slot dat het rolrecht even hoog is voor elke individuele verzoeker, ongeacht of hij al dan niet deelneemt aan een collectief verzoekschrift. Bijgevolg voert de bestreden bepaling geen ongerechtvaardigde gelijke behandeling in van individuele verzoekers en verzoekers die deelnemen aan een collectief verzoekschrift.

B.10. Het eerste en het tweede middel zijn niet gegrond.

Ten aanzien van het derde middel B.11. Het derde middel valt uiteen in twee onderdelen. In het eerste onderdeel van het derde middel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepaling artikel 6, § 1, I, 1°, en de artikelen 10 en 19 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980Relevante gevonden documenten type wet prom. 08/08/1980 pub. 11/12/2007 numac 2007000980 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet tot hervorming der instellingen. - Officieuze coördinatie in het Duits sluiten tot hervorming der instellingen schendt, doordat zij afwijkt van de artikelen 1186 en 1234 van het Burgerlijk Wetboek, door een voortijdige betaling van het verschuldigde rolrecht uit te sluiten.

In het tweede onderdeel van het derde middel voeren de verzoekende partijen aan dat de bestreden bepaling de artikelen 10, 11, 13 en 23 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met de artikelen 6, 13 en 14 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met het algemeen beginsel van toegang tot de rechter, met het redelijkheidsbeginsel, met de artikelen 1, 3, 6 en 9 van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden en met de artikelen 4, 6 en 9 van de richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en de bevoegdheidverdelende regels, schendt, doordat het rolrecht, op straffe van onontvankelijkheid van de vordering, binnen een termijn van vijftien dagen vanaf de betekening ervan moet worden gestort en niet op voorhand mag worden gestort.

B.12. In tegenstelling tot wat de verzoekende partijen betogen, verbiedt de bestreden bepaling de betaling van het rolrecht vooraleer de griffier het verschuldigde bedrag meedeelt, niet. Artikel 4.8.13, § 5, tweede lid, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening voorziet immers slechts in een sanctie voor de laattijdige betaling van het rolrecht, maar niet voor de vroegtijdige betaling ervan.

Het eerste onderdeel van het derde middel is bijgevolg niet gegrond.

Ook het tweede onderdeel van het derde middel, in zoverre het uitgaat van een verbod van vroegtijdige betaling van het rolrecht, is niet gegrond.

B.13. De inkorting, van 30 dagen naar 15 dagen, van de termijn waarbinnen het verschuldigde rolrecht na de mededeling door de griffie dient te worden gestort, doet geen afbreuk aan het recht op toegang tot de rechter. De verzoekers beschikken immers over een voldoende lange termijn om aan die verplichting te voldoen, aangezien die termijn pas begint te lopen de dag na de dag van de betekening bedoeld in artikel 4.8.13, § 4, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, en de bestreden bepaling slechts vereist dat de verzoekers binnen die termijn de overschrijving uitvoeren, maar niet dat het verschuldigde rolrecht ook binnen die termijn op de rekening van het Grondfonds toekomt.

Het tweede onderdeel van het derde middel, in zoverre het betrekking heeft op de inkorting van de termijn waarbinnen het verschuldigde rolrecht moet worden gestort, is niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus gewezen in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op 12 februari 2015.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, A. Alen

^