Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 21 oktober 2013

Uittreksel uit arrest nr. 114/2013 van 31 juli 2013 Rolnummers : 5530 en 5531 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 7.4.1/2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals ingevoegd bij artikel 35 van het decreet van het Vlaamse Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en J. Spreutels, en de rechte(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2013204637
pub.
21/10/2013
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 114/2013 van 31 juli 2013 Rolnummers : 5530 en 5531 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 7.4.1/2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals ingevoegd bij artikel 35 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 11 mei 2012, ingesteld door de nv « Recover Energy » en door de gemeente Lebbeke.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en J. Spreutels, en de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, F. Daoût en T. Giet, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen en rechtspleging Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 6 december 2012 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 7 december 2012, zijn beroepen tot vernietiging ingesteld van artikel 7.4.1/2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals ingevoegd bij artikel 35 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 11 mei 2012 houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en wijziging van de regelgeving wat de opheffing van het agentschap Ruimtelijke Ordening betreft (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 juni 2012), respectievelijk door de nv « Recover Energy », met zetel te 1910 Kampenhout, Leuvensesteenweg 51, en door de gemeente Lebbeke.

Die zaken, ingeschreven onder de nummers 5530 en 5531 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) II. In rechte (...) B.1. De bestreden bepaling van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, zoals ingevoegd bij artikel 35 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 11 mei 2012 houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en wijziging van de regelgeving wat de opheffing van het agentschap Ruimtelijke Ordening betreft, luidt als volgt : « Art. 7.4.1/2. § 1. De gewestelijke, provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen worden geldig verklaard met ingang van de datum van inwerkingtreding ervan. De geldigverklaring is beperkt tot de schending van het gelijkheidsbeginsel, doordat het definitief vastgestelde plan tot stand gekomen is met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 18/04/2008 pub. 30/05/2008 numac 2008201699 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan sluiten betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan. Dat besluit zou een onverantwoorde ongelijke behandeling inhouden van personen die wensen betrokken te worden bij de publieke consultatie over de inhoudsafbakening van een plan-MER voor een ruimtelijk uitvoeringsplan dat wordt opgemaakt volgens de regels die gelden wanneer het integratiespoor wordt gevolgd, en de personen die wensen betrokken te worden bij de publieke consultatie over een plan-MER volgens de algemene regeling.

De geldigverklaring geldt voor gewestelijke, provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen waarvoor de beslissing van de dienst Mer over de volledigheid van de nota voor publieke consultatie genomen werd vóór de inwerkingtreding van dit artikel.

De geldigverklaring geldt tot het tijdstip van de inwerkingtreding van een ruimtelijk uitvoeringsplan dat, voor het gebied waarop het betrekking heeft, het geldig verklaarde ruimtelijke uitvoeringsplan vervangt. § 2. De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd de besluiten houdende definitieve vaststelling van gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die volgens een vernietigingsarrest van de Raad van State aangetast zijn door een schending, vermeld in § 1, voor de toekomst ongewijzigd vast te stellen voor de percelen waarop het arrest betrekking heeft.

De provincieraad is ertoe gemachtigd de besluiten houdende definitieve vaststelling van provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen die volgens een vernietigingsarrest van de Raad van State aangetast zijn door een schending, vermeld in § 1, voor de toekomst ongewijzigd vast te stellen voor de percelen waarop het arrest betrekking heeft. De Vlaamse Regering is er tevens toe gemachtigd deze besluiten opnieuw goed te keuren.

De gemeenteraad is ertoe gemachtigd de besluiten houdende definitieve vaststelling van gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen die volgens een vernietigingsarrest van de Raad van State aangetast zijn door een schending, vermeld in § 1, voor de toekomst ongewijzigd vast te stellen voor de percelen waarop het arrest betrekking heeft. De deputatie is er tevens toe gemachtigd deze besluiten opnieuw goed te keuren ».

Die bepaling vormt ook het onderwerp van een door de Raad van State aan het Hof voorgelegde prejudiciële vraag (zaak nr. 5479).

B.2. De bestreden bepaling beoogt de gewestelijke, provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP) onvatbaar te maken voor de onwettigheid waardoor zij zijn aangetast, hetzij door die plannen geldig te verklaren ( § 1), hetzij door te machtigen die plannen ongewijzigd opnieuw vast te stellen wanneer zij reeds door de Raad van State zijn vernietigd ( § 2).

De onwettigheid waardoor de plannen zijn aangetast, betreft de gebrekkige mogelijkheid tot inspraak van de belanghebbenden bij de totstandkoming van de plannen, meer bepaald wanneer die inspraak plaatsvond met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 18/04/2008 pub. 30/05/2008 numac 2008201699 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan sluiten betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan (hierna : Integratiespoorbesluit). Dat besluit voert een afzonderlijke regeling in die afwijkt van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 12/10/2007 pub. 07/11/2007 numac 2007036960 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma's sluiten betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma's (het zogenaamde « plan-MER »).

B.3. Bij zijn arrest van 12 augustus 2011 (nr. 214.791, Peleman e.a.) heeft de Raad van State het Integratiespoorbesluit onwettig bevonden en met toepassing van artikel 159 van de Grondwet buiten toepassing gelaten.

De Raad van State stelde allereerst vast dat het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna : DABM) voor de opmaak van een plan-MER « zowel volgens de algemene regeling als volgens een regeling vastgesteld voor het volgen van het integratiespoor aan de administratie eenzelfde verplichting oplegt, met name enerzijds ' de volledig verklaarde kennisgeving ', d.i. de door de initiatiefnemer van het MER aan de administratie betekende nota met betrekking tot de reikwijdte, het detailleringsniveau en de aanpak van het plan-MER, respectievelijk ' de volledig verklaarde nota voor publieke consultatie ', die eenzelfde inhoud heeft, ter beschikking te stellen van het publiek en anderzijds bij de bekendmaking ervan duidelijk aan te geven dat het publiek en de instanties over een termijn van dertig dagen beschikken om eventuele opmerkingen aan de administratie te bezorgen ».

Vervolgens merkte de Raad van State op dat de onderscheiden besluiten van de Vlaamse Regering evenwel een verschillende regeling van bekendmaking aan het publiek bevatten : « In de algemene regeling wordt aan de bevoegde administratie de verplichting opgelegd via een bericht in ten minste één krant of in het gemeentelijk infoblad dat in de betrokken gemeente of gemeenten verspreid wordt, én door aanplakking op de aanplakplaatsen van de betrokken gemeente of gemeenten, te ' melden ' dat de volledig verklaarde kennisgeving kan worden geraadpleegd op de aangegeven plaatsen, terwijl deze meldingsplicht niet wordt opgelegd in de voor het integratiespoor geldende regeling, en er in laatstgenoemde regeling wat betreft de kennisgeving aan het publiek mee wordt volstaan de betrokken nota voor publieke consultatie ter inzage te leggen op de aangegeven plaatsen ».

De Raad van State leidt daaruit af dat « de mogelijkheid voor het publiek om kennis te nemen van enerzijds de bedoelde ' volledig verklaarde kennisgeving ' in de algemene regeling en anderzijds van ' de volledig verklaarde nota voor publieke consultatie ' in de regeling bepaald voor het integratiespoor op ongelijke wijze wordt geregeld, derwijze dat het publiek in de laatstgenoemde regeling op een ernstige wijze wordt beknot in zijn mogelijkheden om met betrekking tot deze nota binnen de voorziene termijn zijn opmerkingen en bezwaren te kunnen laten gelden. In tegenstelling overigens tot de overheden en instanties die met een aangetekende brief of via de elektronische post met ontvangstmelding ' op de hoogte worden gebracht van de publicaties op de websites ', wordt het publiek in laatstgenoemd geval immers op geen enkele wijze op de hoogte gebracht van deze ' publicaties ' ».

De Raad van State komt tot het besluit dat « de rechtzoekenden die wensen betrokken te worden bij de publieke consultatie over de inhoudsafbakening van een plan-MER voor een RUP dat wordt opgemaakt volgens de regels die gelden wanneer het integratiespoor wordt gevolgd, en de rechtzoekenden die wensen betrokken te worden bij de publieke consultatie over een plan-MER volgens de algemene regeling, ongelijk worden behandeld, dat deze ongelijke behandeling volgt uit het verschil in de regelgeving vervat in de uitvoeringsbesluiten die zijn genomen op grond van dezelfde in het DABM opgelegde verplichtingen, en dat die ongelijke behandeling op het eerste gezicht haar verantwoording niet vindt in de specificiteit van het integratiespoor zoals deze in het DABM is bepaald ».

Die vaststelling noopt de Raad van State ertoe « het besluit van de Vlaamse regering van 18 april 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 18/04/2008 pub. 30/05/2008 numac 2008201699 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan sluiten betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan, te dezen met toepassing van artikel 159 van de Grondwet in zoverre wegens niet overeenstemming met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet buiten toepassing te laten ».

In een later arrest - tevens het verwijzingsarrest in de zaak nr. 5479 - bevestigt de Raad van State het voormelde standpunt en voegt eraan toe : « Argumenten zoals efficiëntie, snelheid, duurzaamheid en grotere bereikbaarheid voor het grote publiek van een publicatie op internet nemen niet weg dat de raadpleging door belanghebbenden van de website van de bevoegde overheid, van de dienst MER of op het gemeentehuis van de betrokken gemeenten in hoofde van die belanghebbenden de wetenschap veronderstellen dat de volledig verklaarde kennisgeving/nota voor publieke consultatie ter inzage is gelegd. De algemene regeling draagt bij tot die wetenschap doordat via een bericht in ten minste één krant of in het gemeentelijk infoblad dat in de betrokken gemeente of gemeenten verspreid wordt, én door aanplakking op de aanplakplaatsen van de betrokken gemeente of gemeenten, wordt gemeld dat de volledig verklaarde kennisgeving tegelijkertijd via de aangegeven kanalen kan worden geraadpleegd. De regeling vervat in het besluit van 18 april 2008 voorziet niet in een dergelijke melding dat de volledig verklaarde nota voor publieke consultatie ter inzage wordt gelegd door publicatie op de website van de bevoegde overheid, op de website van de dienst Mer en op het gemeentehuis » (RvSt, 10 september 2012, nr. 220.536, Peleman e.a.).

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.4.1. De Vlaamse Regering en de andere tussenkomende partijen betwisten het belang van de verzoekende partijen bij de vernietiging van de bestreden bepaling.

B.4.2. De verzoekende partij in de zaak nr. 5530 is eigenaar van een bedrijfsterrein. Zij kan rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door een bepaling die, op algemene wijze, de gewestelijke, provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen beoogt onvatbaar te maken voor de onwettigheid waardoor zij zijn aangetast, meer bepaald doordat zij het buiten toepassing verklaren verhindert van een besluit dat strijdig is bevonden met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het de mogelijkheid tot inspraak van de verzoekende partij bij de totstandkoming van de betrokken plannen op een ernstige wijze beknot.

B.4.3. De verzoekende partij in de zaak nr. 5531 is een gemeente. Zij wordt eveneens door de bestreden bepaling verhinderd om onwettige ruimtelijke uitvoeringsplannen aan te vechten op grond van de voormelde onwettigheid. De vraag of die onwettigheid de verzoekende partij een nadeel berokkent, betreft de relevantie van de krachtens artikel 159 van de Grondwet opgeworpen exceptie van onwettigheid en dient in voorkomend geval door de bevoegde rechter te worden beantwoord.

B.4.4. De verzoekende partijen doen derhalve blijken van het vereiste belang.

Ten aanzien van het middel B.5. Het enige middel in beide zaken is afgeleid uit de schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie, gewaarborgd door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met andere grondwetsbepalingen, met verdragsbepalingen en met algemene rechtsbeginselen.

De verzoekende partijen voeren in essentie aan dat de decreetgever de door de Raad van State vastgestelde schending, door het Integratiespoorbesluit, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, heeft bestendigd en daardoor tevens de rechtsbescherming van een categorie van personen onmogelijk heeft gemaakt.

B.6. Zoals het Hof reeds herhaaldelijk heeft geoordeeld, kan het bestaan van een beroep bij de Raad van State niet verhinderen dat de onregelmatigheid waardoor de bestreden handeling is aangetast, zou kunnen worden verholpen, zelfs vóór de uitspraak over dat beroep (zie o.a. arrest nr. 166/2008 van 27 november 2008, B.13) en doet de vernietiging door de Raad van State van een bestuurshandeling ten gunste van de verzoekende partijen geen onaantastbaar recht ontstaan om voor altijd te worden vrijgesteld van de toepassing van het geheel of een deel van de bepalingen ervan die in een nieuwe bestuurshandeling zijn vervat, waarvan de grondwettigheid onbetwistbaar zou zijn (zie o.a. arrest nr. 55/2010 van 12 mei 2010, B.11).

Inzonderheid inzake ruimtelijke ordening heeft het Hof geoordeeld dat de vernietiging door de Raad van State van een besluit van een gemeenteraad houdende definitieve vaststelling van een bijzonder plan van aanleg ten gunste van de verzoekende partijen voor de Raad van State geen onaantastbaar recht doet ontstaan om voor altijd te zijn vrijgesteld van iedere regeling, door een bijzonder plan van aanleg of door een ander planningsinstrument, van de bestemming van de percelen waarvan zij eigenaar zijn of die zij exploiteren. Het gezag van gewijsde verhindert niet dat de aangelegenheid die door een door de Raad van State vernietigde akte was geregeld, het voorwerp uitmaakt van een nieuwe regeling, zonder evenwel definitieve rechterlijke beslissingen in het gedrang te kunnen brengen. Zo kan de decreetgever de rechtsgrond leveren die ontbrak bij de akten die door de Raad van State zijn vernietigd (arrest nr. 9/2012 van 25 januari 2012, B.13.3).

B.7. De voorliggende beroepen tot vernietiging bewijzen dat, hoewel het optreden van de decreetgever de verzoekende partijen verhindert om het door de Raad van State onwettig bevonden Integratiespoorbesluit buiten toepassing te doen laten in zoverre het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, dat optreden hun evenwel niet het recht ontzegt de ongrondwettigheid van het decreet waarmee wordt beoogd de gewestelijke, provinciale en gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen onvatbaar te maken voor de onwettigheid waardoor zij zijn aangetast, hetzij door die plannen geldig te verklaren ( § 1), hetzij door te machtigen die plannen ongewijzigd opnieuw vast te stellen wanneer zij reeds door de Raad van State zijn vernietigd ( § 2), aan het Hof voor te leggen. Doordat het Hof een gelijkwaardige toetsing aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet uitoefent, doet de bestreden bepaling geen verschil in behandeling inzake jurisdictionele waarborgen ontstaan.

B.8. Anders dan de Vlaamse Regering betoogt, betreft de bestreden bepaling geen validatie van een louter vormgebrek. De bestreden bepaling bestendigt het door de Raad van State vastgestelde verschil in behandeling, wat de mogelijkheid tot inspraak over de inhoudsafbakening van een plan-MER voor een ruimtelijk uitvoeringsplan betreft, naargelang de procedure van het Integratiespoorbesluit of de algemene procedure wordt gevolgd. De mogelijkheid tot inspraak betreffende ruimtelijke uitvoeringsplannen, waartoe de decreetgever zich met de goedkeuring van het Verdrag van Aarhus « betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden » heeft verbonden, betreft geen louter vormvereiste. Zij biedt een waarborg voor de vrijwaring van het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu en een goede ruimtelijke ordening (artikel 23, derde lid, 4°, van de Grondwet) en voor de duurzame ontwikkeling die de decreetgever dient na te streven (artikel 7bis van de Grondwet). De inspraakregeling dient de betrokkenen een effectieve mogelijkheid te bieden om hun opmerkingen en bezwaren kenbaar te maken zodat de bestuursorganen daarmee naar behoren rekening kunnen houden.

De bestendiging van het voormelde verschil in behandeling dient, zoals het verschil in behandeling zelf, bestaanbaar te zijn met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.9. In de parlementaire voorbereiding wordt de bestreden bepaling als volgt verantwoord : « Zonder het belang te willen minimaliseren van de verplichting om elke ongelijke behandeling te weren bij de totstandkoming van regelgeving, moet worden gesteld dat de [...] mogelijke nasleep van een door de Raad van State vastgestelde ongelijke behandeling niet in verhouding staat tot de door de Raad van State in het arrest van 12 augustus 2011 weerhouden ongelijke behandeling. Elk gemeentelijk, provinciaal of gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan en elke beslissing die steunt op een ruimtelijk uitvoeringsplan dat is tot stand gekomen na een procedure waarbij toepassing werd gemaakt van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 18/04/2008 pub. 30/05/2008 numac 2008201699 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan sluiten betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage, kan, door middel van een beroep op artikel 159 van de Grondwet, in het geding worden gebracht.

De ruimtelijke ordening zoals ze is uitgetekend in de gemeentelijke, provinciale en gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen wordt door de beweerde onwettigheid van het besluit van de Vlaamse Regering van 18 april 2008Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 18/04/2008 pub. 30/05/2008 numac 2008201699 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage over een ruimtelijk uitvoeringsplan sluiten betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage ernstig gehypothekeerd.

Een mogelijke manier om de ontstane rechtsonzekerheid te verhelpen, zou erin bestaan geen stedenbouwkundige vergunningen of milieuvergunningen meer te verlenen voor bouwwerken of bedrijven die mogelijk gemaakt werden door gemeentelijke, provinciale of gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen, in afwachting dat die plannen kunnen worden bevestigd na een volledige herneming van de goedkeuringsprocedure, ditmaal met toepassing van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007Relevante gevonden documenten type besluit van de vlaamse regering prom. 12/10/2007 pub. 07/11/2007 numac 2007036960 bron vlaamse overheid Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma's sluiten betreffende milieueffectrapportage. De herneming van al die goedkeuringsprocedures waarin nochtans een milieueffectbeoordeling werd uitgevoerd, zou zeer tijdrovend zijn, zeer veel mankracht vergen en zeer hoge maatschappelijke kosten met zich meebrengen, terwijl de baten voor het leefmilieu onzeker zijn. [...] De enige manier om de rechtsonzekerheid zonder aanzienlijke vertraging en zonder al te hoge kosten te verhelpen, is een ingrijpen van de decreetgever. Deze regeling is verantwoord omdat de gevalideerde ongelijke behandeling niet opweegt tegen de ernstige en langdurige impact die de effectieve of potentiële nietigverklaring van bovenvermelde plannen, door het cascade-effect ervan op de geldigheid van andere plannen en vergunningen, heeft op het beleid inzake Ruimtelijke Ordening, de openbare rust en het economische klimaat, en dat zowel vanuit het oogpunt van een behoorlijke overheidswerking als op het vlak van de rechtszekerheid van de burgers. Tevens wordt erop gewezen dat de regeling niet het ongedaan maken of de beïnvloeding van een werkzame rechtsbescherming tot doel heeft, en dat de invloed die ze daarop niettemin heeft, gezien de afbakening van haar toepassingsgebied, beperkt blijft.

De regeling in de eerste paragraaf is preventief. Door de geldigverklaring van de goedgekeurde en vastgestelde ruimtelijke uitvoeringsplannen wordt verhinderd dat in de toekomst nog een middel tot nietigverklaring of een exceptie van onwettigheid, op basis van artikel 159 van de Grondwet en ontleend aan de schending van het gelijkheidsbeginsel voortvloeiend uit de toepassing van het besluit van 18 april 2008 betreffende het integratiespoor voor de milieueffectrapportage, gegrond wordt verklaard. De validatie wordt daartoe beperkt. De Raad van State en de burgerlijke rechter blijven met andere woorden bevoegd om zich uit te spreken over elke andere onregelmatigheid die tegen een gemeentelijk, provinciaal of gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan wordt aangevoerd. Alleen de schending van het gelijkheidsbeginsel voortvloeiend uit de toepassing van het besluit van 18 april 2008 wordt afgedekt.

De tweede paragraaf van dit artikel is remediërend. De Vlaamse Regering, de provincieraad en de gemeenteraad worden bevoegd verklaard om een ruimtelijk uitvoeringsplan dat volgens een vernietigingsarrest van de Raad van State door het bedoelde vormgebrek is aangetast, voor de toekomst opnieuw ongewijzigd vast te stellen voor de percelen waarop het arrest betrekking heeft » (Parl. St., Vlaams Parlement, 2011-2012, nr. 1494/1, pp. 19-20).

B.10. Uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de bestreden bepaling werd aangenomen om de rechtsonzekerheid die het gevolg zou zijn van een arrest van de Raad van State weg te nemen en om het tijdverlies en de hoge kosten die het opnieuw goedkeuren van de ruimtelijke uitvoeringsplannen met zich zou meebrengen, te vermijden.

Die dwingende motieven van algemeen belang kunnen te dezen niet verantwoorden dat op discriminerende wijze afbreuk wordt gedaan aan de rechten van de betrokken belanghebbenden. Weliswaar vermag de decreetgever ruimtelijke uitvoeringsplannen onvatbaar te maken voor de onwettigheid waardoor zij zijn aangetast, hetzij door die plannen geldig te verklaren, hetzij door te machtigen die plannen ongewijzigd opnieuw vast te stellen wanneer zij reeds door de Raad van State zijn vernietigd, maar een dergelijke validatie kan, wanneer zij niet louter een vormgebrek betreft, slechts als uiterste redmiddel worden aangewend.

In het voorliggende geval wordt niet aangetoond dat het opnieuw goedkeuren, door de bevoegde overheden, van de ruimtelijke uitvoeringsplannen die op onwettige wijze tot stand zijn gekomen, nadat de betrokkenen een effectieve mogelijkheid werd geboden om hun opmerkingen en bezwaren kenbaar te maken over de inhoudsafbakening van een plan-MER voor een ruimtelijk uitvoeringsplan, of het voorzien in een afwijkende procedure, door de decreetgever, waarin dezelfde mogelijkheid voor de betrokken personen wordt gewaarborgd, onmogelijk of uiterst moeilijk zou zijn.

B.11. Zoals de Raad van State, stelt het Hof vast dat het verschil in behandeling van de categorieën van personen die aan de ene of de andere procedure zijn onderworpen niet redelijk kan worden verantwoord aangezien daardoor op onevenredige wijze afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid tot inspraak van bepaalde belanghebbenden bij de totstandkoming van de betrokken ruimtelijke uitvoeringsplannen.

B.12. De bestreden bepaling schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

Om die redenen, het Hof vernietigt artikel 7.4.1/2 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, ingevoegd bij artikel 35 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 11 mei 2012 houdende wijziging van diverse bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening en wijziging van de regelgeving wat de opheffing van het agentschap Ruimtelijke Ordening betreft.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 31 juli 2013.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, M. Bossuyt

^