Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 14 mei 2013

Uittreksel uit arrest nr. 54/2013 van 18 april 2013 Rolnummer 5418 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 28 en 38 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, ingesteld door de vzw « Liga van belastingplichtig Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2013202594
pub.
14/05/2013
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 54/2013 van 18 april 2013 Rolnummer 5418 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 28 en 38 van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten houdende diverse bepalingen, ingesteld door de vzw « Liga van belastingplichtigen » en anderen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, en de rechters E. De Groot, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, T. Merckx-Van Goey en F. Daoût, bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van voorzitter R. Henneuse, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 8 juni 2012 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 11 juni 2012, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 28 en 38 van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten houdende diverse bepalingen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30 december 2011, vierde editie) door de vzw « Liga van belastingplichtigen », met maatschappelijke zetel te 1000 Brussel, Lensstraat 13, Alexis Chevalier, wonende te 5080 Rhisnes, rue d'Arthey 7, Olivier Laurent, wonende te 1050 Brussel, Scepterstraat 84, Frédéric Ledain, wonende te 3740 Bilzen, Broekem 19A, en Pierre-Yves Novalet, wonende te 1380 Lasne, route de l'Etat 5. (...) II. In rechte (...) B.1.1. Artikel 28 van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten houdende diverse bepalingen luidt : « In titel II, hoofdstuk III, afdeling II, van hetzelfde Wetboek, wordt een onderafdeling III met als opschrift ' Bijkomende heffing op roerende inkomsten ' ingevoegd, dat het artikel 174/1 bevat, luidende : '

Art. 174/1.§ 1. Er wordt uitsluitend in het voordeel van de Staat een bijkomende heffing op roerende inkomsten ingevoerd, gelijkgesteld met de personenbelasting, ten laste van de belastingplichtigen die interesten en dividenden ontvangen waarvan het totale netto bedrag hoger is dan 13.675 euro.

Deze heffing wordt vastgelegd op 4 pct. van het deel van de dividenden en interesten bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2°, dat het totale netto bedrag van 13.675 euro overschrijdt.

Het netto bedrag van het inkomen wordt bepaald overeenkomstig artikel 22, § 1.

De dividenden en interesten onderworpen aan een tarief van 10 of 25 pct. en de in artikel 171, 3°quinquies, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's worden niet onderworpen aan deze heffing.

Om te beoordelen of de grens van 13.675 euro is overschreden, worden in eerste instantie de dividenden en interesten waarop de heffing niet van toepassing is, berekend. De dividenden bedoeld in artikel 171, 2°, f, moeten evenwel niet worden meegerekend. § 2. De in artikel 261 bedoelde schuldenaars van de roerende voorheffing moeten aan het centraal aanspreekpunt dat door de Nationale Bank van België wordt gehouden, de gegevens toezenden met betrekking tot de dividenden en interesten bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2°, en met identificatie van de verkrijgers van de inkomsten. Wanneer de verkrijger van de inkomsten kiest voor een inhouding van de bijkomende heffing op roerende inkomsten, bovenop de roerende voorheffing, wordt het bedrag van die inkomsten niet medegedeeld aan het centraal aanspreekpunt.

Wanneer de verkrijger van de inkomsten niet kiest voor de inhouding van bijkomende heffing op roerende inkomsten, wordt die bijkomende heffing in voorkomend geval gevestigd op het moment van de berekening van de personenbelasting op basis van de gegevens uit de aangifte, eventueel aangevuld met de bij het aanspreekpunt gemelde gegevens die niet waren aangegeven.

Het centraal aanspreekpunt zendt, wat een welbepaalde belastingplichtige betreft, de informatie die nodig is voor de juiste toepassing van dit artikel met betrekking tot de hier beoogde inkomsten, toe aan de bevoegde operationele fiscale administratie die erom verzoekt. Wanneer, met betrekking tot een belastingplichtige, het totaal van alle tijdens een jaar medegedeelde roerende inkomsten 13.675 euro overschrijdt, zendt het centraal aanspreekpunt de inlichtingen betreffende die belastingplichtige automatisch toe aan de bevoegde operationele fiscale administratie.

De Koning bepaalt de modaliteiten voor het toezenden van de informatie aan het centraal aanspreekpunt door de schuldenaars van de roerende voorheffing en aan de operationele fiscale administraties door het centraal aanspreekpunt. § 3. De inhoudingen aan de bron van de heffing worden geregeld bij de bepalingen van toepassing in Titel VI inzake roerende voorheffing behalve wanneer hiervan wordt afgeweken.

De Koning kan bijzondere regels vastleggen met betrekking tot de inhouding aan de bron van de heffing.

De bepalingen van Titel VII zijn van toepassing op de heffing behalve wanneer hiervan wordt afgeweken. ' ».

Artikel 38 van de bestreden wet bepaalt : « Deze afdeling is van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 ».

B.1.2. Het nieuwe artikel 174/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (hierna : WIB 1992) is zowel gewijzigd bij artikel 145 van de programmawet (I) van 29 maart 2012 als bij artikel 86 van de programmawet van 22 juni 2012Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 22/06/2012 pub. 28/06/2012 numac 2012021092 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten. Die twee bepalingen zijn van toepassing op de vanaf 1 januari 2012 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten.

B.1.3. Artikel 145 van de programmawet (I) van 29 maart 2012 bepaalt met name dat de gegevens niet meer moeten worden toegezonden aan de Nationale Bank, maar « aan het centraal aanspreekpunt dat door een dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën, afgescheiden van de fiscale administraties wordt gehouden ». Het vult eveneens paragraaf 2, tweede lid, van artikel 174/1 van het WIB 1992 aan met de woorden « , behalve indien de inhouding aan de bron van de bijkomende heffing niet effectief wordt gedragen door de verkrijger van de inkomsten ».

B.1.4. Artikel 86 van de programmawet van 22 juni 2012Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 22/06/2012 pub. 28/06/2012 numac 2012021092 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten bepaalt : « In artikel 174/1 van Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten en gewijzigd bij de wet van 29 maart 2012, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, vijfde lid, wordt het woord ' berekend ' vervangen door de woorden ' in aanmerking genomen ';2° § 2, eerste lid, a en b, wordt vervangen als volgt : ' a) wat de effecten aan toonder en de gedematerialiseerde effecten betreft, elke in België gevestigde marktdeelnemer die dividenden of interesten toekent of betaalbaar stelt in het onmiddellijk voordeel van de verkrijger, ongeacht of deze deelnemer de schuldenaar van de voormelde roerende inkomsten is of door de schuldenaar of de genieter belast is met de toekenning of betaalbaarstelling van deze inkomsten;b) of in de andere gevallen, de personen bedoeld in artikel 261.'; 3° in § 2 wordt een derde lid ingevoegd tussen het tweede en derde lid, dat het vierde lid wordt, dat luidt als volgt : ' De personen bedoeld in het eerste lid zijn schuldenaar van de bijkomende heffing op roerende inkomsten die aan de bron wordt ingehouden.Behalve in de gevallen bedoeld in § 3, tweede lid, moeten zij : a) de bedoelde heffing inhouden op belastbare roerende inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in speciën;b) zich op welke manier dan ook het bedrag van de bedoelde heffing op deze roerende inkomsten doen toekomen in geval van toekenning of betaalbaarstelling in de vorm van goederen in natura.'; 4° in § 2, vijfde lid, dat het zesde lid wordt, worden de woorden ' de schuldenaars van de roerende voorheffing of door de uitbetalende instanties ' vervangen door de woorden ' de personen beoogd in het eerste lid '; 5° § 2 wordt aangevuld als volgt : ' Met als enig doel het naleven van hun informatieverplichtingen, hebben de personen bedoeld in het eerste lid de toelating het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken om de verkrijgers van de dividenden en van de interesten te identificeren.'; 6° in § 3, eerste lid, worden de woorden ' hoofdstuk I, ' ingevoegd tussen de woorden ' titel VI ' en ' afdeling I, ' ». B.1.5. Artikel 174/1 van het WIB 1992 is na de neerlegging van de procedurestukken gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2012Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2012 pub. 31/12/2012 numac 2012021152 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten.

Die wet heeft met name tot doel de bijkomende heffing op de vanaf 1 januari 2013 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten te schrappen.

Die heffing wordt evenwel gehandhaafd voor de vanaf 1 januari 2012 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten, behoudens overigens enkele aanpassingen in verband met de inningswijze ervan, waarbij het « centraal aanspreekpunt » voortaan is opgeheven (Parl. St., Kamer, 2012-2013, DOC 53-2561/001, pp. 62-71).

B.2. Tijdens de parlementaire voorbereiding is gepreciseerd : « Er is beslist dat de burgers die over zeer hoge roerende inkomsten beschikken, een beetje meer zouden bijdragen aan de lopende begrotingsinspanning.

Daarom wordt een bijkomende heffing op bepaalde roerende inkomsten ingevoerd, ten laste van de belastingplichtigen onderworpen aan de personenbelasting, die interesten en dividenden ontvangen waarvan het totale netto bedrag hoger is dan 13 675 EUR (geïndexeerd bedrag : 20 000 EUR). [...] Die heffing wordt vastgesteld en ingevorderd volgens verschillende modaliteiten in functie van de keuze van de belastingplichtige om de schuldenaar van de desbetreffende inkomsten toestemming te geven om de 4 pct. bijzondere heffing in te houden waardoor die inkomsten niet worden medegedeeld aan een centraal aanspreekpunt.

Er zal immers een centraal aanspreekpunt worden opgericht waaraan de schuldenaars van de roerende voorheffing zullen gehouden zijn jaarlijks de noodzakelijke gegevens toe te zenden om die heffing te vestigen. [...] Indien de belastingplichtige de schuldenaar van de roerende voorheffing toelaat de 21 pct. in te houden, zal het bedrag van de roerende inkomsten die hij heeft geïnd, aan het centraal aanspreekpunt worden medegedeeld en zal de heffing niet worden ingehouden aan de bron maar ter gelegenheid van de inkohiering van de personenbelasting.

Het centraal aanspreekpunt zal op verzoek van de operationele fiscale administraties de gegevens mededelen die het heeft ontvangen van de schuldenaars van de roerende voorheffing, met inbegrip van de inlichtingen betreffende de dividenden en interesten die worden belast aan 10 of 25 pct. worden belast en de in artikel 171, 3°quinquies, WIB 92 bedoelde inkomsten uit spaardeposito's.

Als de belastingplichtige zijn schuldenaar van de inkomsten evenwel verzoekt een inhouding aan de bron aan een tarief van 4 pct. toe te passen tezelfdertijd met de roerende voorheffing en dit vanaf de eerste euro, zal het bedrag van de inkomsten die hij heeft geïnd, niet worden medegedeeld aan het centraal aanspreekpunt.

De belastingplichtige zal niettemin steeds de mogelijkheid hebben zijn roerende inkomsten te vermelden in zijn aangifte in de personenbelasting om de terugbetaling te bekomen van de teveel aan de bron ingehouden heffing » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1952/004, pp. 12 en 17-18).

En : « De spreekster spreekt formeel tegen dat de regeling een vermogenskadaster zou noodzakelijk maken vermits de belastingplichtige geniet van een keuzevrijheid en de fiscus niets kan opvragen als de bevrijdende heffing van 4 % aan de bron is gebeurd » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1952/010,p. 26).

De minister heeft voorts onderstreept : « 1° de belastingplichtige heeft de keuze per product; 2° het centraal aanspreekpunt - of hoe men die dienst of administratie ook wil noemen - zal alle inkomstengegevens verzamelen over inkomsten uit intresten en dividenden behalve die waarop een bronheffing van 4 % is gebeurd en voor zover ze de grens van 20.000 euro niet overschrijden; 3° iedereen die roerende voorheffing verschuldigd is op intresten of dividenden moet de nodige gegevens (zie lager) sturen naar het centraal aanspreekpunt;dit systeem zal in januari nog niet helemaal klaar zijn maar er wordt alles aan gedaan opdat de betrokken financiële instellingen zo vlug mogelijk operationeel zouden zijn; 4° het centraal aanspreekpunt zal de fiscale administratie alle gegevens ter beschikking stellen voor zover de betreffende bedragen de grens van 20.000 euro overschrijden; 5° wanneer de belastingplichtige om de terugvordering verzoekt van de aan de bron betaalde 4 % zal de fiscus de mogelijkheid hebben de desbetreffende gegevens op te vragen; 6° in alle andere gevallen is de gegevensuitwisseling niet nuttig want ofwel is het grensbedrag van 20.000 euro overschreden en in dat geval worden de gegevens automatisch meegedeeld (punt 4°), ofwel is het grensbedrag van 20.000 euro niet overschreden en in dat geval heeft de fiscus de mogelijkheid ingeval van verzoek tot terugvordering (punt 5°); 7° ingeval van vermoeden van fraude, kan de fiscale administratie altijd alle nuttige gegevens opvragen; [...] 11° er is geen probleem van privacy voor iemand waarvan de totale roerende inkomsten het grensbedrag van 20.000 euro overschrijden; [...] 13° de ' nodige informatie ' waarvan sprake in het vierde lid van § 2 van artikel B-3 betreft alle informatie die nodig is om toepassing te kunnen maken van de belasting op bedragen boven 20.000 euro » (Parl.

St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1952/010, pp. 27-28).

Ten slotte is onderstreept dat de controleur « bij een gewone controle van een belastingplichtige gegevens kan ophalen bij het centraal aanspreekpunt [...] doch enkel in het geval dat dit nuttig is voor de juiste heffing van de bijkomende heffing van 4 % » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-1952/007, p. 17). In dat opzicht werd gepreciseerd : « Dit is enkel het geval wanneer de belastingplichtige de terugbetaling vraagt van het geheel of een deel van de 4 % dat hij bij de bron heeft laten inhouden. In alle andere gevallen is een dergelijke vraag niet nuttig en dient ze ook niet te gebeuren. Immers, ofwel is de bovengrens van 20.000 euro doorbroken en dan is er al een automatische melding vanuit het centraal punt. Ofwel is de bovengrens niet doorbroken en vraagt de belastingplichtige geen terugbetaling van de eerder ingehouden bijzondere heffing en dan is een eventuele inlichting vanuit het centraal punt niet nuttig om de juiste heffing van de bijzondere bijdrage vast te stellen. Indien de controleur echter een vermoeden van fraude heeft, kan hij altijd de procedure inzetten van opheffing van het bankgeheim » (ibid.).

B.3.1. De verzoekende partijen leiden een enig middel af uit de schending van de artikelen 10, 11, 22 en 29 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre de wetgever zich op onevenredige wijze zou hebben gemengd in het recht op de eerbiediging van het privéleven van de verkrijgers van de bij artikel 28 van de bestreden wet beoogde roerende inkomsten.

B.3.2. Uit de parlementaire voorbereiding van artikel 22 van de Grondwet blijkt dat de Grondwetgever een zo groot mogelijke concordantie heeft nagestreefd « met artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), teneinde betwistingen over de inhoud van dit Grondwetsartikel respectievelijk art. 8 van het [Verdrag] te vermijden » (Parl. St., Kamer, 1992-1993, nr. 997/5, p. 2).

B.3.3. De rechten die bij artikel 22 van de Grondwet en bij artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens worden gewaarborgd, zijn niet absoluut. Hoewel artikel 22 van de Grondwet aan eenieder het recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn gezinsleven toekent, voegt die bepaling daaraan immers onmiddellijk toe : « behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald ».

Die grondwetsbepaling waarborgt derhalve dat geen enkele overheidsinmenging in het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven kan plaatsvinden dan krachtens voldoende precieze regels aangenomen door een democratisch verkozen beraadslagende vergadering, en dat elke inmenging in dat recht beantwoordt aan een dwingende maatschappelijke behoefte en evenredig is met de nagestreefde wettige doelstelling.

B.3.4. Bovendien, wanneer in een vernietigingsmiddel een schending wordt aangeklaagd van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang gelezen met een verdragsbepaling die een fundamenteel recht waarborgt, bestaat de aangevoerde schending erin dat een verschil in behandeling wordt ingevoerd, omdat een categorie van personen dat fundamenteel recht wordt ontzegd, terwijl dat recht aan iedere andere persoon wordt gewaarborgd.

B.3.5. In zoverre het betrekking heeft op de schending van artikel 29 van de Grondwet, dat het briefgeheim waarborgt, is het middel evenwel niet ontvankelijk. De verzoekers zetten immers niet uiteen in welk opzicht die grondwetsbepaling door de bestreden bepalingen zou kunnen worden geschonden.

B.4. Het bestreden artikel 28 van de wet van 28 december 2011Relevante gevonden documenten type wet prom. 28/12/2011 pub. 30/12/2011 numac 2011021115 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Wet houdende diverse bepalingen sluiten strekt ertoe de correcte inning te waarborgen van de bijkomende heffing van 4 pct. op sommige roerende inkomsten wanneer zij meer bedragen dan een totaal, te indexeren, nettobedrag van 13.675 euro.

B.5. Het bedrag van de door een belastingplichtige geïnde dividenden en interesten is informatie die is gedekt door de bij artikel 22 van de Grondwet verleende bescherming, aangezien ze een beeld geeft van zijn persoonlijk vermogen, zonder evenwel te vallen onder het meest intieme aspect van zijn privéleven. Het inwinnen en verwerken van gegevens in verband met roerende tegoeden vormen een inmenging in het privéleven van de betrokken personen.

B.6.1. Door de in het geding zijnde maatregel aan te nemen, heeft de wetgever in de eerste plaats een relevante maatregel genomen om de correcte inning van de ingevoerde bijkomende heffing op sommige roerende inkomsten te verzekeren.

B.6.2. De ernstige budgettaire moeilijkheden waarmee de wetgever wordt geconfronteerd en de noodzaak om het vertrouwen in de Belgische financiële markt snel te herstellen, kunnen immers verantwoorden dat maatregelen worden genomen die een onmiddellijke doeltreffendheid waarborgen, zoals de verhoging van de roerende voorheffing, de invoering van een bijkomende heffing en de controlemechanismen waarmee die maatregelen gepaard gaan.

B.7.1. De in het geding zijnde maatregel heeft geen onevenredige gevolgen.

B.7.2. De door de schuldenaar van de roerende voorheffing aan het centraal aanspreekpunt toegezonden gegevens beperken zich immers in de eerste plaats tot alleen de bij de bestreden wet beoogde roerende inkomsten en tot de identiteit van de verkrijgers ervan.

Bovendien heeft de meldingsplicht aan het centraal aanspreekpunt geen betrekking op de bankoverdrachten tussen de verkrijger van de roerende inkomsten en derden, en geldt die evenmin voor alle uitwisselingen tussen de schuldenaar van de roerende voorheffing en zijn cliënten.

Zoals de Ministerraad opmerkt, hebben de meegedeelde gegevens meer bepaald geen betrekking op de oorsprong van de fondsen van de verkrijger van roerende inkomsten, noch op de datum van hun betaling of op de daarmee gepaard gaande mededelingen.

B.7.3. Overigens, alleen de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vestiging van de bijkomende heffing kunnen of moeten door het centraal aanspreekpunt worden toegezonden aan de bevoegde belastingadministratie.

Zoals de Ministerraad onderstreept, kan de belastingadministratie derhalve niet de identiteit van de schuldenaar van de roerende voorheffing verkrijgen, daar die informatie losstaat van de correcte inning van de bijkomende heffing.

Evenzo wordt alleen voor de belastingplichtigen wier totale nettobedrag van de door de wetgever beoogde roerende inkomsten hoger ligt dan het te indexeren bedrag van 13 675 euro, drempel waarboven de bijkomende heffing van toepassing is, en die niet hebben gekozen voor de inhouding van die heffing aan de bron, het bedrag van hun roerende inkomsten automatisch meegedeeld door het centraal aanspreekpunt aan de belastingadministratie. Behalve die hypothese kan de belastingadministratie alleen informatie van het centraal aanspreekpunt verkrijgen over het bedrag van de roerende inkomsten van een belastingplichtige die heeft gekozen voor de inhouding aan de bron en die een terugbetaling van de belasting vordert om reden dat het totale nettobedrag van de krachtens artikel 174/1 van het WIB 1992 in aanmerking te nemen roerende inkomsten het geïndexeerde bedrag van 13 675 euro niet heeft bereikt.

B.7.4. Het Hof merkt ten slotte op dat de wetgever de schuldenaar van de roerende voorheffing ertoe heeft verplicht de in het geding zijnde gegevens mee te delen, niet rechtstreeks aan de belastingadministratie, maar aan een onderscheiden overheid, hetgeen een aanzienlijke procedurele waarborg vormt. De wetgever heeft immers die scheiding willen invoeren om te voorkomen dat de artikelen 335 en 336 van het WIB 1992 zouden kunnen worden toegepast op de gegevens die door het centraal aanspreekpunt worden ingezameld (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2081/006, pp. 13 en 14; ibid., DOC 53-2081/016, p. 58).

Die procedurele waarborg is overigens versterkt tijdens de parlementaire voorbereiding van de programmawet (I) van 29 maart 2012.

Er is toen immers gepreciseerd : « [De] genoemde federale overheidsdienst [zal] de toegang tot de databank beperken tot een klein aantal ambtenaren die op geen enkel ogenblik als normale opdracht hebben de vestiging of de invordering van de belastingen. Concreet zal het gaan om ambtenaren van de informaticadienst van de Federale Overheidsdienst Financiën die uitsluitend instaan voor de technische aspecten van databanken en op grond van een vast te leggen (elektronisch) formulier de gevraagde opzoeking zullen doen en de gevraagde inlichtingen zullen toezenden aan degene die erom heeft verzocht. In het dossier van de betrokken belastingplichtige zullen de nodige elementen moeten zijn opgenomen die verantwoorden waarom inlichtingen zijn gevraagd aan het genoemde aanspreekpunt » (Parl. St., Kamer, 2011-2012, DOC 53-2081/001, p. 84).

B.7.5. Wanneer de van het centraal aanspreekpunt verkregen gegevens een aanwijzing van belastingontduiking bevatten, zal het aan de belastingadministratie staan om, in voorkomend geval, gebruik te maken van de procedure voor de opheffing van het bankgeheim vervat in artikel 322 van het WIB 1992, teneinde van de bank- en financiële instellingen andere gegevens betreffende de betrokken belastingplichtige te verkrijgen.

B.7.6. Rekening houdend, enerzijds, met de door de wetgever opgelegde beperkingen ten aanzien van de omvang van de meldingsplicht en van de aard van de gegevens die daarvan het voorwerp uitmaken en, anderzijds, met de procedurele waarborgen in verband met de bekendmaking van dergelijke gegevens, kan de bestreden maatregel het recht op de eerbiediging van het privéleven van de belastingplichtige niet op onevenredige wijze aantasten.

B.8. Voor het overige merkt het Hof op dat, in zoverre de verzoekers het feit bekritiseren dat de afdeling wetgeving van de Raad van State en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet zouden zijn geraadpleegd, hun middel betrekking heeft op de totstandkoming van de bestreden wet. Het Hof is echter niet bevoegd om controle uit te oefenen over de formaliteiten voorafgaand aan de aanneming van een wetskrachtige norm.

B.9. Rekening houdend met hetgeen is uiteengezet in B.3.4 leidt het onderzoek van de bestreden bepaling in het licht van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet tot een andere conclusie.

B.10. Zonder dat de gevolgen, voor het beroep, van de wijzigingsbepalingen van de programmawet van 27 december 2012Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2012 pub. 31/12/2012 numac 2012021152 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten dienen te worden nagegaan, stelt het Hof vast dat het middel niet gegrond is.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 18 april 2013.

De griffier, F. Meersschaut De voorzitter, R. Henneuse

^