Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 05 april 2011

Uittreksel uit arrest nr. 17/2011 van 3 februari 2011 Rolnummer 4894 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling, gesteld door de Rechtbank van Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, de rechters E(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2011201423
pub.
05/04/2011
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

Uittreksel uit arrest nr. 17/2011 van 3 februari 2011 Rolnummer 4894 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Namen.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters R. Henneuse en M. Bossuyt, de rechters E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels, T. Merckx-Van Goey en P. Nihoul, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, emeritus voorzitter M. Melchior, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van emeritus voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 10 maart 2010 in zake de vzw « Belgische Verbruikersunie Test-Aankoop » tegen de nv « Brussels Airlines », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 12 maart 2010, heeft de Rechtbank van Koophandel te Namen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt de wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat zij, ten voordele van de consument, de reisbemiddelaars die het vervoerscontract aanbieden verplichtingen oplegt die niet van toepassing zouden zijn op de luchtvaartmaatschappijen ? Bij wijze van voorbeeld zouden de artikelen 12 en 24 van die wet de overdraagbaarheid van het vervoerscontract waarborgen wanneer het door een reisbemiddelaar wordt verkocht, terwijl de reiziger niet zulk een waarborg van overdraagbaarheid zou genieten wanneer het vervoerscontract rechtstreeks met een luchtvaartmaatschappij wordt afgesloten ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling.

Uit de motivering van het verwijzingsvonnis blijkt dat meer bepaald de artikelen 12 en 24 van die wet worden beoogd, die luiden : «

Art. 12.De reiziger kan, vóór de aanvang van de reis zijn reis overdragen aan een derde, die wel moet voldoen aan alle voorwaarden van het contract tot reisorganisatie. De overdrager dient tijdig vóór het vertrek de reisorganisator en, in voorkomend geval de reisbemiddelaar, van deze overdracht op de hoogte te brengen.

De overdragende reiziger en de overnemer zijn hoofdelijk gehouden tot de betaling van de totaalprijs van de reis en de kosten van de overdracht ». «

Art. 24.De artikelen 11 (prijsherziening) en 12 (overdraagbaarheid van de boeking) zijn van toepassing op het contract tot reisbemiddeling ».

B.2. De vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van de wet van 16 februari 1994, en meer in het bijzonder van de voormelde artikelen 12 en 24 ervan, in de interpretatie volgens welke zij niet van toepassing zouden zijn op de luchtvaartmaatschappijen.

De verwijzende rechter is van mening dat er, in die interpretatie, een verschil in behandeling zou kunnen bestaan dat strijdig is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, tussen de luchtvaartmaatschappijen, die niet verplicht zijn de consument de overdraagbaarheid van het vervoerbewijs te waarborgen, en de reisbemiddelaars die een vervoerdienst aanbieden, die wel verplicht zijn om de overdraagbaarheid van het contract tot bemiddeling te waarborgen, krachtens de voormelde artikelen 12 en 24.

B.3.1. Volgens de verwijzende rechter is de interpretatie volgens welke de voormelde artikelen 12 en 24 niet van toepassing zijn op de luchtvaartmaatschappijen toegestaan bij artikel 2 van de wet van 16 februari 1994, waarin wordt gepreciseerd dat die wet van toepassing is op de in België verkochte of ten verkoop aangeboden contracten tot reisorganisatie en reisbemiddeling, aangezien een luchtvaartmaatschappij, wanneer zij haar diensten als vervoerder verricht, voor eigen rekening handelt en noch een reisorganisator noch een reisbemiddelaar is in de zin van artikel 1 van dezelfde wet.

B.3.2. Die interpretatie wordt bevestigd in de toelichting bij het voorstel dat tot de in het geding zijnde wet heeft geleid : « Het komt zeker ook veelvuldig voor dat de reiziger zelf direct de nodige contacten legt en afspraken maakt met de dienstverlener. Deze laatste zijn niet gevat door dit wetsvoorstel. Zij blijven geviseerd door het gemeenrecht in het algemeen en de wet betreffende de handelspraktijken en de voorlichting en bescherming van de consument in het bijzonder » (Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 488-1, p. 2).

B.3.3. De in het geding zijnde wet is de omzetting in het interne recht van de richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten. Artikel 4, lid 3, van die richtlijn voorziet eveneens erin dat de consument, na de organisator of de doorverkoper tijdig vóór het vertrek op de hoogte te hebben gebracht, zijn boeking kan overdragen. Die richtlijn is, krachtens artikel 2 ervan, van toepassing op de organisatoren van pakketreizen alsook op de doorverkopers die de door de reisorganisatoren samengestelde pakketten verkopen of ten verkoop aanbieden. In de zin van de richtlijn is een pakket de combinatie van niet minder dan twee van de volgende drie diensten : vervoer, logies en andere, niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten.

Daaruit kan worden afgeleid dat de richtlijn niet de situatie beoogt van een luchtvaartmaatschappij die uitsluitend het vervoer aanbiedt.

B.3.4. Uit het voorgaande volgt dat zowel de wet van 16 februari 1994 als de richtlijn waarvan die wet de omzetting is, een verschil in behandeling invoeren tussen de luchtvaartmaatschappijen en de reisbemiddelaars.

B.4. De voormelde artikelen 12 en 24 leggen de reisorganisatoren en de reisbemiddelaars de verplichting op om de consument de overdraagbaarheid van het reiscontract te waarborgen.

Niettemin werd op het beginsel van overdraagbaarheid in verschillende beperkingen voorzien, om meer bepaald rekening te houden met technische beperkingen en beperkingen op het vlak van veiligheid : « Het feit dat de overdragende reiziger en de overnemer hoofdelijk gehouden zijn tot de betaling van alle onkosten voor de vervanging, volstaat om te verhinderen dat de reiziger lichtzinnig zijn reis zou overdragen.

Het artikel voorziet er tevens in dat de vervanger moet voldoen aan alle reisvoorwaarden : een jongere die een jongerenreis heeft geboekt kan zijn reis niet overdragen aan zijn grootmoeder.

Om de reisorganisator (en in voorkomend geval de reisbemiddelaar) in staat te stellen de vervoerbiljetten en de andere reserveringen op een andere naam te zetten, moet deze overdracht tijdig aan de reisorganisator (of in voorkomend geval aan de reisbemiddelaar) gemeld worden » (Parl. St., Senaat, B.Z. 1991-1992, nr. 488-1, p. 9).

B.5.1. De consument die zijn vliegreis rechtstreeks bij de vervoerder boekt, wordt dus, wat de mogelijkheid om de vliegreis aan een derde over te dragen betreft, anders behandeld dan degene die zijn reis bij een reisbemiddelaar boekt.

B.5.2. Dat verschil in behandeling vloeit echter voort uit de omstandigheid dat de consument erin toestemt contracten van verschillende aard te sluiten.

Zo stemt de consument, wanneer hij zijn vliegreis bij een reisbemiddelaar boekt, erin toe een contract te sluiten met een bemiddelaar, betreffende de organisatie van zijn luchtvervoer, zonder rechtstreeks een contract te sluiten met een luchtvaartmaatschappij; de dienst die het voorwerp uitmaakt van het contract tot reisbemiddeling, is dus geen nominatief vervoerbewijs, maar de verbintenis van de bemiddelaar om dat vervoerbewijs te boeken voor rekening van de consument. De overdraagbaarheid waarin de voormelde artikelen 12 en 24 voorzien, kan dus enkel betrekking hebben op het voorwerp van het met de reisbemiddelaar gesloten contract, namelijk de verbintenis van de bemiddelaar, en niet op het vervoerbewijs als dusdanig; die overdraagbaarheid is dus een verplichting die rust op de reisbemiddelaar, die in voorkomend geval dat element in aanmerking kan nemen bij het tariferen van zijn diensten.

Wanneer daarentegen de consument zijn vliegreis rechtstreeks bij de luchtvaartmaatschappij boekt, stemt hij erin toe zelf, rechtstreeks met de luchtvaartmaatschappij, een contract te sluiten, dat leidt tot de uitgifte van een nominatief vervoerbewijs, het enige voorwerp van het gesloten contract; dat contract, dat hij rechtstreeks met de luchtvaartmaatschappij sluit, maakt het de consument overigens mogelijk om bemiddelingskosten te vermijden. De consument die deze rechtstreekse boekingswijze kiest in plaats van zich te richten tot een reisbemiddelaar, kan worden geacht de algemene voorwaarden van de vervoerder, en meer bepaald de niet-overdraagbaarheid van zijn vervoerbewijs, te hebben aanvaard.

B.6. Uit het voorgaande volgt dat het in het geding zijnde verschil in behandeling redelijk verantwoord is.

B.7. De vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 12 en 24 van de wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989Relevante gevonden documenten type wet prom. 06/01/1989 pub. 18/02/2008 numac 2008000108 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Bijzondere wet op het Arbitragehof sluiten op het Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 3 februari 2011.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^