gepubliceerd op 29 mei 2009
Uittreksel uit arrest nr. 71/2009 van 5 mei 2009 Rolnummer 4468 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet, gesteld door de Raad van State. Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 71/2009 van 5 mei 2009 Rolnummer 4468 In zake : de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet, gesteld door de Raad van State.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, J.-P. Snappe, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 182.754 van 8 mei 2008 in zake de gemeente Keerbergen (A. I.130.588/XII-3722), de gemeente Haacht (A. II.130.589/XII-3723) en de gemeente Boortmeerbeek (A. III.130.591/XII-3724) tegen de gemeente Bonheiden en de Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 22 mei 2008, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Doen de artikelen 112 en 114 van de nieuwe gemeentewet, inzoverre zij een wijze van bekendmaking door aanplakking invoeren van de reglementen en verordeningen van de gemeentelijke overheden die ingeroepen kan worden tegen eender wie, met inbegrip van de personen van buiten de gemeente dewelke geen rechtstreekse belangen hebben op het grondgebied van de bekendmakende gemeente, inzonderheid voor de berekening van de verjaringstermijn van de beroepen tot nietigverklaring voor de Raad van State, geen discriminatie ontstaan tussen de genoemde personen en de bewoners van de gemeente, die in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Artikel 112 van de Nieuwe Gemeentewet, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 24 juni 1988 (hierna : de Nieuwe Gemeentewet) bepaalde : « De reglementen en verordeningen van de gemeenteraad, van het college van burgemeester en schepenen en van de burgemeester worden door laatstgenoemde bekendgemaakt door middel van een aanplakbrief die het onderwerp van het reglement of de verordening vermeldt, de datum van de beslissing waarbij het reglement of de verordening werd aangenomen en, in voorkomend geval, de beslissing van de toezichthoudende overheid.
De aanplakbrief vermeldt tevens de plaats of plaatsen waar de tekst van het reglement of de verordening ter inzage ligt van het publiek ».
Artikel 114 van de Nieuwe Gemeentewet bepaalde : « De reglementen en verordeningen bedoeld in artikel 112 zijn verbindend de vijfde dag volgend op de dag van bekendmaking door aanplakbrief, behalve wanneer zij het anders bepalen.
De bekendmaking en de datum van de bekendmaking van deze reglementen en verordeningen moeten blijken uit de aantekening in een speciaal daartoe gehouden register op de bij koninklijk besluit bepaalde wijze ».
B.1.2. Die bepalingen werden, voor wat het Vlaamse Gewest betreft, met ingang van 1 januari 2007 vervangen door de artikelen 186 en 187 van het Gemeentedecreet van 15 juli 2005, maar zijn niettemin van toepassing in het bodemgeschil, dat op 16 december 2002 bij de verwijzende rechter aanhangig werd gemaakt.
B.2. In het verwijzingsarrest oordeelt de Raad van State dat de aanplakking van een gemeentereglement conform de in het geding zijnde bepalingen ten aanzien van eenieder de termijn bedoeld in artikel 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doet ingaan.
B.3.1. De in het geding zijnde bepalingen maken geen onderscheid tussen inwoners van de gemeente die het reglement heeft aangenomen, personen die - zonder er te wonen - belangen hebben in die gemeente, en personen die geen rechtstreekse belangen hebben in die gemeente, waaronder buurgemeenten.
B.3.2. In zijn arrest nr. 67/2001 van 17 mei 2001 heeft het Hof geoordeeld dat de in het geding zijnde bepalingen het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie niet schenden in zoverre ze ook van toepassing zijn op personen die een belang hebben in de gemeente die de bestreden reglementen heeft aangenomen. Met de onderhavige prejudiciële vraag wenst de Raad van State evenwel te vernemen of de toepassing van de in het geding zijnde bepalingen op derden die geen belangen hebben in die gemeente, in overeenstemming is met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie.
B.4. De wetgever vermag redelijkerwijze te oordelen dat de gemeentelijke overheden niet ertoe zouden kunnen worden verplicht voor hun reglementen en verordeningen eenzelfde bekendmaking te verzekeren als die waarin is voorzien voor de bepalingen die alle inwoners van het Rijk aanbelangen, vermits die reglementen en verordeningen normalerwijze slechts een lokaal belang hebben.
B.5. In zoverre echter die reglementen en verordeningen een materie regelen die niet beperkt blijft tot het belang van de betrokken gemeente, maar tevens een invloed hebben op derden die in die gemeente in beginsel geen rechtstreekse belangen hebben, legt een bekendmaking door aanplakking, zoals bedoeld in de in het geding zijnde bepalingen, een onevenredig strenge verplichting tot waakzaamheid op, met name omdat die aanplakking de termijn van zestig dagen bedoeld in artikel 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State doet ingaan.
B.6. In zoverre de termijn bedoeld in artikel 4, derde lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ten aanzien van derden die geen rechtstreekse belangen hebben in de betrokken gemeente begint te lopen vanaf de aanplakking bedoeld in de in het geding zijnde bepalingen, en niet vanaf de dag waarop die derden kennis ervan hebben gehad, dient de prejudiciële vraag bevestigend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De artikelen 112 en 114 van de Nieuwe Gemeentewet schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in de in B.6 aangegeven mate.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 5 mei 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.