gepubliceerd op 30 april 2009
Uittreksel uit arrest nr. 46/2009 van 11 maart 2009 Rolnummer 4471 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1022, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 7 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaa Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 46/2009 van 11 maart 2009 Rolnummer 4471 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 1022, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 7 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de Rechtbank van Koophandel te Veurne.
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters P. Martens, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 28 mei 2008 in zake An-France Blondeel tegen Els Leenknecht, handelend in haar hoedanigheid van curator van het faillissement van de bvba « Cougar Jewels Manufacturing », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 30 mei 2008, heeft de Rechtbank van Koophandel te Veurne de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek het gelijkheidsbeginsel vervat in artikel 10 en artikel 11 van de Grondwet wanneer het een rechtsplegingsvergoeding toekent als forfaitaire tegemoetkoming voor de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij, terwijl het deze rechtsplegingsvergoeding niet toekent aan de curator/advocaat van de in het gelijk gestelde gefailleerde boedel naar aanleiding van een betwisting van een ingediende schuldvordering ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag betreft artikel 1022, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 7 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, dat bepaalt : « De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij ».
B.2. De verwijzende rechter vraagt of die bepaling het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie schendt in zoverre zij een rechtsplegingsvergoeding toekent als forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij, terwijl zij die rechtsplegingsvergoeding niet toekent aan de curator/advocaat van de in het gelijk gestelde gefailleerde boedel naar aanleiding van een betwisting van een ingediende schuldvordering.
B.3. Bij zijn arrest nr. 182/2008 van 18 december 2008 heeft het Hof de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de voormelde wet van 21 april 2007 verworpen, onder voorbehoud van de in B.7.6.6 van dat arrest geformuleerde interpretatie.
In dat arrest heeft het Hof over het thans voorgelegde vraagstuk geen uitspraak gedaan.
B.4. De verwijzende rechter en de partijen voor het Hof verwijzen naar het arrest van het Hof van Cassatie van 6 mei 1983.
In dat arrest overwoog het Hof van Cassatie « dat eiser [...] uitsluitend is opgetreden als curator, gerechtelijk mandataris die de hem bij de wet toevertrouwde gemeenschappelijke rechten van het geheel van de schuldeisers uitoefent, en niet als advocaat die een partij bijstaat in de zin van artikel 1 van het ter uitvoering van artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek genomen koninklijk besluit van 30 november 1970 » (Cass., 6 mei 1983, Arr. Cass., 1982-1983, p. 1108).
Het Hof van Cassatie besloot dat het middel afgeleid uit de schending van artikel 1, tweede lid, van het voormelde koninklijk besluit van 30 november 1970, doordat het bestreden arrest oordeelt dat « de rechtsplegingsvergoeding [...] niet kan toegekend worden aan de curator als dusdanig, daar deze vergoeding bestemd is voor elke partij die door een advocaat wordt bijgestaan en een eigen belang heeft en de curator niet aan deze voorwaarden voldoet » en eiser derhalve het recht op een rechtsplegingsvergoeding voor de onderscheiden schuldeisers ontzegt, naar recht faalt (ibid. ).
B.5.1. Het Hof dient te onderzoeken of het verschil in behandeling, wat de tegemoetkoming in de kosten en de erelonen van de advocaat van de in het gelijk gestelde partij betreft, tussen, enerzijds, de advocaat en, anderzijds, de curator objectief en redelijk kan worden verantwoord.
B.5.2. In tegenstelling tot een advocaat die in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van een procespartij bijstand aan die partij verleent, is de curator een gerechtelijk mandataris die de boedel vertegenwoordigt en het faillissement van een handelaar (natuurlijke of rechtspersoon) in het belang van zowel alle schuldeisers als de gefailleerde beheert.
B.5.3. De curatoren worden gekozen uit de personen ingeschreven op een lijst opgesteld door de algemene vergadering van de rechtbank van koophandel. De vermelding op die lijst is voorbehouden aan advocaten ingeschreven op het tableau van de orde van een Belgische balie (artikel 27 van de faillissementswet van 8 augustus 1997). Voor elk faillissement worden een of meer curatoren aangesteld. Aan hun opdracht komt een einde met de vereffening van het faillissement.
In de parlementaire voorbereiding wordt de verplichte keuze van een advocaat als curator als volgt toegelicht : « Het is de curator die het dagelijkse beheer van de failliete boedel zal moeten voeren. De juridische positie van de curator in het faillissement is vrij sterk en zijn handelings- en beslissingsvrijheid aanzienlijk.
Gezien de centrale positie van de curator past het in de eerste plaats aandacht te besteden aan diens benoemingswijze. De rechtbanken van koophandel hebben voor de aanstelling van curators sedert lang, en terecht, vertrouwen gesteld in de balie. Dit vertrouwen is in het bijzonder gestoeld op de waarborgen die de plichtenleer eigen aan de balie biedt » (Parl. St., Kamer, 1991-1992, nr. 631/13, pp. 50-51).
B.5.4. Uit de totstandkoming van de faillissementswet van 8 augustus 1997 blijkt bovendien dat de wetgever niet heeft gewild dat de curatoren een georganiseerde beroepsgroep zouden worden met een eigen beroepsinstituut en deontologie (Parl. St., Senaat, 1996-1997, nr. 1-498/11, pp. 107 en 108).
B.5.5. De keuze van de wetgever om uitsluitend aan advocaten de taak van curator op te dragen is, zoals uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt, ingegeven door de bijzondere waarborgen die de deontologie van de advocaat biedt en niet om de juridische positie van een curator gelijk te stellen met die van een advocaat, in de zin van artikel 1022 van het Gerechtelijk Wetboek.
Het verschil in behandeling tussen, enerzijds, een advocaat die een procespartij in rechte bijstaat en vertegenwoordigt en, anderzijds, een curator die als gerechtelijk mandataris de failliete boedel vertegenwoordigt en opkomt voor de belangen van zowel alle schuldeisers als de gefailleerde, is objectief en redelijk verantwoord.
Bijgevolg vermocht de wetgever te oordelen dat geen rechtsplegingsvergoeding aan de failliete boedel verschuldigd is, in het geval dat een curator in het gelijk wordt gesteld wanneer hij een ingediende schuldvordering betwist.
B.6. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 1022, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals vervangen bij artikel 7 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre het niet voorziet in de toekenning van een rechtsplegingsvergoeding aan de curator die in het gelijk wordt gesteld naar aanleiding van een betwisting van een ingediende schuldvordering.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 11 maart 2009.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Bossuyt.