Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 17 december 2008

Uittreksel uit arrest nr. 142/2008 van 30 oktober 2008 Rolnummer 4306 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 111 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeel Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008204479
pub.
17/12/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 142/2008 van 30 oktober 2008 Rolnummer 4306 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 111 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman en E. Derycke, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 174.741 van 20 september 2007 in zake Valérie Embrechts tegen de Franse Gemeenschap, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 oktober 2007, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt het decreet van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs, doordat het in artikel 111 ervan aan de Franse Gemeenschapsregering de bevoegdheid delegeert om bij besluit de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de verklaring van gedeeltelijk verlies van opdracht, de reaffectatie van de ter beschikking gestelde personeelsleden en de toekenning van een wachtweddetoelage te reglementeren, artikel 24, § 5, van de Grondwet, dat aan het decreet of aan de wet de bevoegdheid inzake inrichting, erkenning of subsidiering van het onderwijs door de Franse Gemeenschap toekent, in zoverre de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de toekenning van een wachtweddetoelage in het vrij gesubsidieerd gewoon en buitengewoon voorschools en lager onderwijs aangelegenheden zijn die onder de inrichting en de subsidiering van het onderwijs door de Franse Gemeenschap vallen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 111 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs.

B.1.2. Sinds de wijziging ervan bij artikel 33 van het decreet van 10 april 1995 « houdende dringende maatregelen inzake onderwijs » bepaalt artikel 111 : « De terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de verklaring van gedeeltelijk verlies van opdracht, de reaffectatie van de ter beschikking gestelde personeelsleden en de toekenning van een wachtweddetoelage worden door de Regering geregeld ».

B.2. De Raad van State vraagt aan het Hof of de bij artikel 111 van het decreet van 1 februari 1993 aan de Regering verleende delegatie bestaanbaar is met artikel 24, § 5, van de Grondwet, aangezien de aangelegenheden waarop die delegatie betrekking heeft, volgens de verwijzende rechter, aangelegenheden zijn die tot de inrichting en de subsidiëring van het onderwijs door de Franse Gemeenschap behoren.

B.3. Artikel 24, § 5, van de Grondwet bepaalt : « De inrichting, erkenning of subsidiëring van het onderwijs door de gemeenschap wordt geregeld door de wet of het decreet ».

Die bepaling vertaalt de wil van de Grondwetgever om aan de bevoegde wetgever de zorg voor te behouden om de essentiële elementen van het onderwijs te regelen wat betreft de inrichting, de erkenning en de subsidiëring ervan. Artikel 24, § 5, van de Grondwet vereist dat die gedelegeerde bevoegdheden enkel betrekking hebben op de nadere uitwerking van de principes die de decreetgever zelf heeft aangenomen.

Via die bevoegdheden kan de Gemeenschapsregering niet de onnauwkeurigheid van die principes verhelpen of onvoldoende gedetailleerde opties verfijnen.

B.4. De terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de verklaring van gedeeltelijk verlies van opdracht, de reaffectatie van de ter beschikking gestelde personeelsleden en de toekenning van een wachtweddetoelage hebben betrekking op het statuut en/of de loopbaan van personeelsleden - inzonderheid van de ter beschikking gestelde persoon of van de persoon of personen die door diens reaffectatie kan of kunnen worden geraakt. Die aangelegenheid maakt bijgevolg deel uit van de regels in verband met de inrichting van het onderwijs in de zin van artikel 24, § 5, van de Grondwet. Het aan een dergelijke maatregel verbonden gevolg inzake weddetoelage heeft bovendien betrekking op de subsidiëring van het onderwijs in de zin van diezelfde bepaling.

De essentiële elementen van die aangelegenheden moeten bijgevolg door de decreetgever zelf worden geregeld.

B.5.1. Artikel 65 van het decreet van 1 februari 1993 bepaalt dat de terbeschikkingstelling één van de drie dienststanden van de personeelsleden is.

B.5.2. Bovendien heeft het decreet van 17 juli 1998 in het decreet van 1 februari 1993 een artikel 111bis ingevoegd dat, vóór de wijziging ervan bij het decreet van 12 mei 2004, bepaalde : « § 1. De inrichtende macht verliest het voordeel van de weddetoelage voor ieder personeelslid waarvan de terbeschikkingstelling wegens ambtsontheffing of het gedeeltelijk verlies van de opdracht niet wordt doorgegeven.

In het geval van een gedeeltelijk verlies van de opdracht wordt het verlies van de weddetoelage beperkt tot het aantal verloren lestijden. § 2. De inrichtende macht die nalaat de reaffectatiecommissie in te lichten over de bezetting van een betrekking door een tijdelijk personeelslid, die in aanmerking zou kunnen komen voor reaffectatie, wedertewerkstelling of voorlopige terugroeping in dienst, verliest het voordeel van de weddetoelage toegekend aan dat personeelslid. § 3. De inrichtende macht die zonder geldige reden heeft geweigerd gevolg te geven aan een reaffectatie, een wedertewerkstelling of een voorlopige terugroeping in actieve dienst beslist door het orgaan voor reaffectatie dat in het leven is geroepen door de Regering, of die niet aan zijn verplichtingen voldoet op het gebied van verlenging van reaffectaties, wedertewerkstellingen of voorlopige terugroepingen, verliest het voordeel van de weddetoelage toegekend aan het tijdelijke personeelslid dat de betrekking bezet die was toegewezen aan die reaffectatie, die tewerkstelling of die voorlopige terugroeping in dienst. § 4. De Regering richt een ingebrekestelling aan de inrichtende macht waarin zij deze verzoekt om, binnen een termijn van dertig dagen te rekenen vanaf de ingebrekestelling, het bewijs te leveren dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop § 1, 2 en/of 3 van toepassing is. De Regering kan, bij besluit, deze bevoegdheid overdragen aan de daartoe bevoegde minister.

Indien, na het verstrijken van deze termijn van dertig dagen, de inrichtende macht geen bewijs heeft geleverd dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop § 1, 2 en/of 3 van toepassing is, verliest deze, zoals aangegeven in die paragrafen, het voordeel van de weddetoelage voor een periode die begint op de vervaldag van bovengenoemde termijn van dertig dagen en die loopt tot op de dag dat de inrichtende macht het bewijs heeft geleverd dat deze zich niet meer in de situatie bevindt waarop § 1, 2 en/of 3 van toepassing is.

Een kopie van de ingebrekestelling zoals bedoeld in het eerste lid, wordt naar het betrokken personeelslid gestuurd. § 5. Het personeelslid dat zich niet aanbood bij de inrichtende macht waarbij hij werd gereaffecteerd, wedertewerkgesteld of voorlopig in dienst werd teruggeroepen, verliest het voordeel van iedere weddetoelage of wachtweddetoelage vanaf de dag waarop hij zich had moeten aanbieden bij deze inrichtende macht. De betaling van de wachtweddetoelage of de weddetoelage zal worden hervat vanaf de dag dat de centrale reaffectatiecommissie het personeelslid dat bij haar beroep heeft aangetekend, in het gelijk stelt ».

Met de aanneming van artikel 111bis heeft de decreetgever zelf verscheidene verplichtingen, inzonderheid inzake voorlichting, gepreciseerd die zowel op de inrichtende macht wegen ten gevolge van de terbeschikkingstelling van een personeelslid (paragraaf 1) als op dat personeelslid zelf (paragraaf 5); datzelfde artikel stelt eveneens de sancties vast die zijn verbonden aan de niet-inachtneming van de voormelde verplichtingen, naar gelang van het geval ten laste van de inrichtende macht (paragrafen 2 en 3) of van het ter beschikking gestelde personeelslid (paragraaf 5).

B.5.3. Ten slotte voorzag artikel 69 van het decreet van 1 februari 1993, in de versie ervan die van toepassing is op de aan de verwijzende rechter voorgelegde beslissingen, reeds dat een personeelslid van het gesubsidieerd vrij onderwijs ter beschikking kon worden gesteld door zijn inrichtende macht onder dezelfde voorwaarden als in het gemeenschapsonderwijs. Datzelfde artikel 69 preciseerde dat elke terbeschikkingstelling waarbij een beslissing van de minister of van diens afgevaardigde nodig was voor de toekenning van de wachtwedde, door de inrichtende macht aan de Gemeenschapsregering ter goedkeuring moest worden voorgelegd.

Door de regels en de voorwaarden van terbeschikkingstelling die in die aangelegenheid voor het personeel van het onderwijs van de Franse Gemeenschap gelden, toepasbaar te verklaren op het personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs, heeft artikel 69 van het decreet van 1 februari 1993 tot gevolg om in verband met de terbeschikkingstelling van het personeel van het gesubsidieerd vrij onderwijs een geheel van regels te laten gelden die, hoewel zij bij verwijzing toepasbaar zijn, van decretale aard zijn voor wat dat onderwijs betreft. Er dient immers te worden geoordeeld dat, met de aanneming van artikel 69, de decreetgever zich voor het gesubsidieerd vrij onderwijs de inhoud heeft toegeëigend van de regels die inzake terbeschikkingstelling van toepassing zijn in het gemeenschapsonderwijs, en zulks ongeacht de decretale of reglementaire aard van die regels, in zoverre zij het onderwijs van de Franse Gemeenschap regelen.

Overigens zijn alle wijzigingen van na 1996 bij decreet doorgevoerd.

B.6. Uit wat voorafgaat blijkt dat de decreetgever zelf, hetzij rechtstreeks, hetzij via verwijzing, de essentiële elementen heeft vastgesteld van de aangelegenheden waarop de aan de Regering bij artikel 111 van het decreet van 1 februari 1993 verleende delegatie betrekking heeft.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 111 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 1 februari 1993 houdende het statuut van de gesubsidieerde personeelsleden van het gesubsidieerd vrij onderwijs schendt artikel 24, § 5, van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 30 oktober 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^