gepubliceerd op 10 september 2008
Uittreksel uit arrest nr. 100/2008 van 3 juli 2008 Rolnummer 4464 In zake : de vordering tot schorsing van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 6 maart 2008 « houdende organisatie van openbaar vervoer tussen bezienswa Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 100/2008 van 3 juli 2008 Rolnummer 4464 In zake : de vordering tot schorsing van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 6 maart 2008 « houdende organisatie van openbaar vervoer tussen bezienswaardigheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest », ingesteld door de bvba « Nice Travelling ».
Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke, J. Spreutels en T. Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 29 april 2008 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 30 april 2008, heeft de bvba « Nice Travelling », met maatschappelijke zetel te 1080 Brussel, Martin Pfeifferstraat 7, een vordering tot schorsing ingesteld van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 6 maart 2008 « houdende organisatie van openbaar vervoer tussen bezienswaardigheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 april 2008).
De verzoekende partij vordert eveneens de vernietiging van dezelfde ordonnantie. (...) II. In rechte (...) B.1. Uit de uiteenzetting van de middelen van het verzoekschrift blijkt dat de middelen enkel worden aangevoerd tegen de artikelen 2, 3, 4 en 7 van de ordonnantie van 6 maart 2008 « houdende organisatie van openbaar vervoer tussen bezienswaardigheden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ».
Het Hof beperkt dan ook zijn onderzoek tot die bepalingen.
B.2.1. Zoals het van toepassing is op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, bepaalde artikel 2 van de besluitwet van 30 december 1946 « betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars » - gewijzigd bij artikel 24 van de wet van 23 juni 1969 « betreffende de taxidiensten » en vervolgens bij artikel 2 van de wet van 29 juni 1984 « tot wijziging van de besluitwet van 30 december 1946 houdende herziening en coördinatie van de wetgeving betreffende het bezoldigd vervoer van personen door middel van automobielen » : « Vallen onder toepassing van deze besluitwet : A. Het geregeld vervoer;
B. De bijzondere vormen van geregeld vervoer;
C. Het ongeregeld vervoer;
Vallen buiten de besluitwet : 1° De vervoerdiensten, door een werkgever met eigen materieel en op eigen verantwoordelijkheid uitsluitend ten behoeve van zijn personeel ingericht en geëxploiteerd, voor zoover daar voor dit laatste geen geldelijke of bezwarende last uit voortvloeit;2° De vervoerdiensten van en naar de stations, door de hotels uitsluitend ten behoeve van hun cliënteele verzekerd;de vervoerdiensten van en naar de luchthavens, door de luchtvaartondernemingen uitsluitend ten behoeve van haar cliënteele verzekerd; de ambulanciediensten der hospitalen en klinieken en, in 't algemeen alle dergelijke vervoerdiensten waarvoor de tusschenkomst van een ondernemer van vervoer te lande niet vereischt is.
De Koning kan echter aan de onder 1° en 2° hiervoren bedoelde vervoerdiensten al of een gedeelte opleggen van de bij artikel 28 en 29 voorziene verplichtingen welke op de diensten, waarvoor een machtiging vereischt is, rusten, inzonderheid die betreffende de technische eischen in verband met de veiligheid voor het gebezigd materieel, het dekken van de burgerlijke aansprakelijkheid alsmede de geneeskundige schifting van en het geneeskundig toezicht op de autobestuurders. 3° De diensten ingericht op eigen initiatief, ter gelegenheid van onvoorziene gebeurtenissen of om in de toevallige ontoereikendheden of de momenteele schorsing van openbare vervoerdiensten te voorzien.In dit geval behoort de inrichter van die diensten daarvan den dag zelf en bij ter post aangeteekenden brief kennis te geven aan den Minister van Verkeerswezen, die over de opheffing van de diensten of over het verleenen van de in artikel 8 bedoelde tijdelijke machtiging beslist ».
Bij artikel 2 van de ordonnantie van 6 maart 2008 wordt aan het tweede lid van die bepaling een 4° toegevoegd, dat luidt : « De diensten van geregeld vervoer of de bijzondere vormen van geregeld vervoer per autobus of autocar die geheel of gedeeltelijk uitgeoefend worden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en die door de keuze van het traject en de stopplaatsen of door het aanbieden van aanvullende diensten in hoofdzaak gericht zijn op reizigers die bezienswaardigheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wensen te bezichtigen of er informatie over wensen te verkrijgen. Voor deze diensten wordt onder ' bezienswaardigheden ' verstaan : gebouwen of monumenten die voor bezoekers van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest omwille van hun uiterlijke kenmerken opvallend zijn ».
B.2.2. Artikel 3, eerste lid, van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 november 1990 « betreffende de organisatie van het openbaar vervoer in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest » - gewijzigd bij artikel 15 van de ordonnantie van 19 april 2007 « houdende diverse bepalingen inzake openbare dienst van openbaar stadsvervoer in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest » - beschrijft de aangelegenheden die de beheersovereenkomst die wordt gesloten tussen de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel (MIVB) moet regelen.
Die bepaling luidde : « De Executieve en de Maatschappij sluiten een beheersovereenkomst.
Deze regelt de volgende materies : 1° - De doelstellingen opgelegd aan de partijen;deze doelstellingen zijn uitingen van het gezamenlijk beleid van de Maatschappij en de Executieve, zowel voor wat betreft de uitbating van de dienst van het stedelijk openbaar vervoer als voor wat betreft de beheersmethoden en de structuur van de Maatschappij, met inbegrip van de contacten met het kliënteel en het handelsbeleid van de Maatschappij. 2° - De principes betreffende de aanleg, wijziging, uitbreiding en afschaffing van lijnen door de Maatschappij of door haar dochtermaatschappijen of concessiehouders.3° - Het investeringsplan dat noodzakelijk is voor de realisatie van deze doelstellingen door de Maatschappij of haar dochtermaatschappijen of concessiehouders.4° - Het financieel stelsel van de uitbating, en in het bijzonder : a) de principes voor de bepaling van de tarieven;b) de bepaling, de berekening en de uitbetalingsmodaliteiten van de eventuele dotaties ten laste van de algemene begroting van de uitgaven van het Gewest;c) de lasten, intresten en afschrijvingen die het Gewest wil besteden aan de dekking van de investeringen, onder de vorm van dotaties.5° - Desgevallend, het tijdschema voor de realisatie van de doelstellingen waarover hierboven sprake in 1°.6° - De winstdeling van de Maatschappij ten voordele van doelstellingen waarvan sprake hierboven en de sancties bij niet-naleving van hun verbintenissen door een partij.7° - De elementen die het bedrijfsplan, bedoeld in artikel 4 van deze ordonnantie, moet bevatten en de termijnen voor de mededeling en de goedkeuring van het plan. Over de beheersovereenkomst zal vooraf worden onderhandeld met de sociale partners overeenkomstig artikel 14 van deze ordonnantie. 8° - Voorwaarden tot herziening van de overeenkomst ». Bij artikel 3 van de ordonnantie van 6 maart 2008 wordt in die bepaling een 2°bis ingevoegd, dat luidt : « de principes betreffende de uitbating van de diensten bedoeld in artikel 2, tweede lid, 4° van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars ».
B.2.3. Artikel 15 van de ordonnantie van 22 november 1990 bepaalde : « De Maatschappij kan, mits voorafgaandelijke toelating van de Executieve en tegen de voorwaarden die werden bepaald door deze laatste, deelnemen aan de oprichting, of in het kapitaal van, of aan het beheer van ondernemingen, verenigingen of andere openbare of private instellingen waarvan het voorwerp rechtstreeks of onrechtstreeks aansluit bij het voorwerp van de Maatschappij.
De Maatschappij mag, mits voorafgaande toelating van de Executieve en tegen de voorwaarden die door haar worden bepaald, regelmatige diensten en regelmatige gespecialiseerde diensten uitbesteden ».
Artikel 4 van de ordonnantie van 6 maart 2008 voegt aan die bepaling vier leden toe, die luiden : « De Maatschappij verzekert de organisatie van de diensten bedoeld in artikel 2, tweede lid, 4°, van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars.
Zij besteedt deze diensten uit onder de vorm en tegen de voorwaarden die zij bepaalt.
Evenwel neemt de Maatschappij bij deze uitbesteding de volgende regels in acht : - de principes, krachtens artikel 3, 1e lid, 2°bis, vastgelegd in de beheersovereenkomst; - een voorafgaande Europese bekendmaking van de intentie over te gaan tot de uitbesteding van deze diensten; - een objectieve beoordeling van de gegadigden en een gemotiveerde toekenning; - aan de uitbater worden geen financiële verplichtingen opgelegd die niet louter kostendekkend zijn; - een maximale looptijd van acht jaar.
Ingeval de Maatschappij geen uitbaters kan aantrekken of deze in gebreke zijn/blijven, kan de Regering evenwel de Maatschappij toelaten zelf deze diensten waar te nemen ».
B.2.4. Artikel 7 van de ordonnantie van 6 maart 2008 voegt in de ordonnantie van 22 november 1990 een artikel 18ter in, dat luidt : « De diensten bedoeld in artikel 2, tweede lid, 4° van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocars kunnen slechts aangeboden of verleend worden door de Maatschappij of door de onderneming of de ondernemingen aan wie de Maatschappij die diensten overeenkomstig artikel 15 heeft uitbesteed ».
Ten aanzien van het belang van de verzoekende partij B.3. Daar de vordering tot schorsing ondergeschikt is aan het beroep tot vernietiging, moet het vereiste belang reeds worden onderzocht bij de behandeling van de vordering tot schorsing.
B.4. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.
Bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.
B.5.1. Uit de parlementaire voorbereiding van de ordonnantie van 6 maart 2008 (Parl. St., Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, 2007-2008, nr. A-444/2, pp. 3 en 5) en uit de aanvullende stukken die door de verzoekende partij werden ingediend blijkt dat die laatste een dienst van geregeld vervoer per autobus uitbaat, die wordt beoogd door artikel 2, tweede lid, 4°, van de besluitwet van 30 december 1946.
De situatie van de verzoekende partij kan bijgevolg rechtstreeks en ongunstig worden geraakt door de in B.2 geciteerde bepalingen van de ordonnantie van 6 maart 2008, die het kader wijzigen waarin dat type van diensten kan worden uitgebaat.
B.5.2. Uit het beperkte onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging waartoe het Hof in het kader van de vordering tot schorsing is kunnen overgaan, blijkt dan ook, in het huidige stadium van de rechtspleging, dat de verzoekende partij doet blijken van het vereiste belang om de vernietiging te vorderen van de artikelen 2, 3, 4 en 7 van de ordonnantie van 6 maart 2008.
Ten aanzien van de voorwaarden van een schorsing B.6. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.
Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.
Ten aanzien van het risico van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.7. De schorsing van een wetsbepaling door het Hof moet het mogelijk maken te vermijden dat, voor de verzoekende partij, een ernstig nadeel voortvloeit uit de onmiddellijke toepassing van de aangevochten normen, nadeel dat niet of moeilijk zou kunnen worden hersteld in geval van een eventuele vernietiging.
B.8. Het nadeel dat wordt aangevoerd door de verzoekende partij - die een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is - wordt gevormd door het eigen faillissement dat zou voortvloeien uit de omstandigheid dat zij niet de vervoermaatschappij zal zijn die de MIVB zal kiezen om de uitbating te verzekeren van de door de bestreden ordonnantie geregelde vervoerdiensten.
B.9. Uit artikel 22 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 blijkt dat, om te voldoen aan de tweede voorwaarde van artikel 20, 1°, van die wet, de persoon die een vordering tot schorsing instelt, in zijn verzoekschrift aan het Hof concrete en precieze feiten moet uiteenzetten waaruit voldoende blijkt dat de onmiddellijke toepassing van de bepalingen waarvan hij de vernietiging vordert, hem een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.
Die persoon moet met name het bestaan van het risico van een nadeel, de ernst ervan en het verband tussen dat risico en de toepassing van de bestreden bepalingen aantonen.
B.10.1. In artikel 5° van de statuten van de verzoekende partij - die werden bekendgemaakt in de bijlagen bij het Belgisch Staatsblad van 30 oktober 2003 - wordt haar maatschappelijk doel als volgt omschreven : « De vennootschap heeft als hoofddoel alle verrichtingen die verband houden met personenvervoer over de weg in het algemeen, zowel als organisator als in de hoedanigheid van tussenpersoon, alsook alle verrichtingen die rechtstreeks of onrechtstreeks met die sector verband houden.
Daartoe kan zij individuele of groepsreizen organiseren en optreden als tussenpersoon voor elk middel van vervoer over land.
Zij kan over het algemeen alle commerciële, industriële, financiële, roerende en onroerende verrichtingen vervullen die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op haar maatschappelijk doel, of die de verwezenlijking ervan zouden kunnen vergemakkelijken.
De vennootschap kan via alle middelen belang nemen in alle bestaande of op te richten zaken, ondernemingen of vennootschappen die een identiek, soortgelijk of samenhangend doel hebben of die de groei van haar onderneming kunnen bevorderen, of die nuttig zouden zijn voor de volledige of gedeeltelijke verwezenlijking van haar maatschappelijk doel ».
B.10.2. Uit de toelichting van het verzoekschrift en uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden ordonnantie (Parl. St., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2007-2008, nr. A-444/2 pp. 3 en 13) en uit de aanvullende stukken die door de verzoekende partij zijn ingediend, blijkt dat het op grond is van de laatste van de opeenvolgende tijdelijke machtigingen vanwege de minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering die bevoegd is voor vervoer, die geldig is voor zes maanden en wordt verleend ter uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de besluitwet van 30 december 1946, dat de verzoekende partij, thans in concurrentie met twee andere ondernemingen, activiteiten van geregeld vervoer uitoefent die door de bestreden ordonnantie worden beoogd.
B.11.1. Niet alle bestreden bepalingen zijn reeds in werking getreden.
De artikelen 3 en 4 van de ordonnantie van 6 maart 2008 zijn immers, volgens artikel 9, eerste lid, van dezelfde ordonnantie, in werking getreden « tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad », namelijk op 11 april 2008. De artikelen 2 en 7 van de ordonnantie van 6 maart 2008 zullen op hun beurt pas in werking treden op de datum die door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering zal worden bepaald (artikel 9, tweede lid, van dezelfde ordonnantie).
Bovendien bepaalt artikel 9, derde lid, van de ordonnantie van 6 maart 2008 : « De ondernemingen die, op datum van de inwerkingtreding van de ordonnantie, de diensten bedoeld in artikel 2, tweede lid, 4°, van de Besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en autocars uitoefenen, en over een machtiging beschikken, kunnen deze diensten overeenkomstig hun machtiging blijven uitoefenen tot de datum van inwerkingtreding van de artikelen 2, 7 en 8 van ordonnantie. Indien de termijn van hun machtiging voor die datum verstrijkt, wordt de duur van hun machtiging geacht te zijn verlengd onverminderd het bepaalde in artikel 22 van de besluitwet van 30 december 1946 betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en autocars ».
B.11.2. Uit de gecombineerde lezing van artikel 3, eerste lid, 2°bis, van de ordonnantie van 22 november 1990 - ingevoegd bij artikel 3 van de ordonnantie van 6 maart 2008 - en van artikel 15, derde tot vijfde lid, van de ordonnantie van 22 november 1990 - ingevoegd bij artikel 4 van de bestreden ordonnantie - en uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden ordonnantie (Parl. St., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2007-2008, nr. A-444/2, p. 8) blijkt dat de procedure van toekenning van de uitbesteding bedoeld in artikel 15, vierde en vijfde lid, van de ordonnantie van 22 november 1990, moet worden voorafgegaan door het sluiten van een bijakte bij de beheersovereenkomst tussen de MIVB en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering.
Bovendien blijkt uit de parlementaire voorbereiding dat het de MIVB toekomt het bestek van de uitbesteding op te stellen « op basis van de resultaten van een voorafgaand commercieel onderzoek » (ibid., nr.
A-444/2, p. 11), en dat over dat bestek zou kunnen worden gedebatteerd in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement (I.V., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 22 februari 2008, nr. 18, p. 72).
B.12. Uit de formulering van artikel 15, zesde lid, van de ordonnantie van 22 november 1990 - ingevoegd bij artikel 4 van de ordonnantie van 6 maart 2008 - blijkt immers dat de MIVB meerdere uitbaters zou kunnen aanwijzen om de door de bestreden ordonnantie geregelde diensten te verzekeren, en uit de formulering van artikel 18ter van de ordonnantie van 22 november 1990 - ingevoegd bij artikel 7 van de ordonnantie van 6 maart 2008 - blijkt dat de MIVB die diensten aan meerdere ondernemingen kan uitbesteden.
Uit de parlementaire voorbereiding van de bestreden bepalingen blijkt bovendien dat de ordonnantie de aanwijzing van meerdere ondernemingen niet uitsluit (Parl. St., Brussels Hoofdstedelijk Parlement, 2007-2008, nr. A-444/1, p. 7), noch het opstellen van meerdere bestekken, het sluiten van meerdere concessieovereenkomsten, een « taakverdeling » tussen « meerdere onderaannemers » en het creëren van drie buslijnen (ibid., nr. A-444/2, pp. 5, 6 en 13).
B.13. De verzoekende partij toont niet aan dat, indien de beoogde vervoerdiensten niet aan haar zouden worden uitbesteed, het voor haar onmogelijk zou zijn haar activiteiten te heroriënteren, zoals haar maatschappelijk doel, omschreven in haar statuten, het haar toelaten.
Ten slotte kan de verzoekende partij, wegens het tijdelijke karakter van de machtiging krachtens welke zij thans de door de ordonnantie van 6 maart 2008 beoogde activiteiten uitoefent, niet beweren dat zij een definitief recht heeft verworven om die activiteiten uit te oefenen.
B.14. Aangezien niet is voldaan aan één van de voorwaarden die zijn vereist bij artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, dient de vordering tot schorsing te worden verworpen.
Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 3 juli 2008.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.