Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 10 september 2008

Uittreksel uit arrest nr. 99/2008 van 3 juli 2008 Rolnummer 4342 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 33ter, § 1, 1°, c), van het decreet van het Vlaamse Gewest van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilie Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008203047
pub.
10/09/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 99/2008 van 3 juli 2008 Rolnummer 4342 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 33ter, § 1, 1°, c), van het decreet van het Vlaamse Gewest van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, A. Alen, J.-P. Snappe en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 176.524 van 8 november 2007 in zake Johan Winters tegen de bestendige deputatie van de provincie Limburg, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 20 november 2007, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 33ter, § 1, 1°, c), van het decreet van de Vlaamse Raad van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen in de versie die van toepassing was op 9 augustus 2001 het gelijkheidsbeginsel ingeschreven in de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet, de vrijheid van handel en nijverheid ingeschreven in artikel 7 van het decreet d'Allarde van 2-17 maart 1791 en in artikel 6, § 1, VI, derde lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en de vrijheid van beroepskeuze die wordt gegarandeerd door artikel 23 van de gecoördineerde Grondwet, omdat zij alleen in de mogelijkheid tot exploitatie en/of verandering van een bestaande veeteeltinrichting voorziet en aldus verhindert dat nieuwe veeteeltinrichtingen zich vestigen en deze bijgevolg worden uitgesloten van de mogelijkheid om handel en nijverheid te voeren en hun exploitant wordt uitgesloten van de mogelijkheid op vrije keuze van beroepsarbeid ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Artikel 33ter van het decreet van het Vlaamse Gewest van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen (hierna : « Meststoffendecreet ») is ingevoegd door artikel 29 van het decreet van 11 mei 1999 « tot wijziging van het decreet van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen en tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning ».

Op 9 augustus 2001 - datum van beslissing van de bestendige deputatie waartegen een verzoekschrift tot vernietiging bij de Raad van State is ingediend - bepaalde artikel 33ter, § 1, 1°, c), van het Meststoffendecreet : « Met betrekking tot de exploitatie van landbouw- en veeteeltinrichtingen gelden de volgende regels : 1° tot en met 31 december 2004 : [...] c) kan met betrekking tot de diersoorten, bedoeld in artikel 5, geen milieuvergunning als bedoeld in het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning worden verleend voor nieuwe veeteeltinrichtingen, noch voor veranderingen van bestaande veeteeltinrichtingen die een verhoging van de vergunde mestproductie, te berekenen volgens artikel 33bis, § 2, van de bestaande veeteeltinrichting tot gevolg hebben, behoudens wanneer het gaat om een herlocalisatie van een bestaande veeteeltinrichting voortvloeiend uit ruilverkavelingen, landinrichting, natuurinrichtingen en/of onteigeningen om openbaar nut en de nieuwe of bijkomende mestproductie niet hoger is dan deze van de definitief stopgezette bestaande veeteeltinrichting ». B.2. De verwijzende rechter wenst van het Hof te vernemen of artikel 33ter, § 1, 1°, c), van het Meststoffendecreet, in de versie zoals die van toepassing was op 9 augustus 2001, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, de vrijheid van handel en nijverheid en de vrijheid van beroepskeuze, die wordt gewaarborgd bij artikel 23 van de Grondwet, schendt, doordat artikel 33ter, § 1, 1°, c), van het Meststoffendecreet alleen in de mogelijkheid tot exploitatie en/of verandering van een bestaande veeteeltinrichting voorziet en aldus verhindert dat nieuwe veeteeltinrichtingen zich vestigen.

B.3. Rekening houdend met de vaststelling dat de vrijheid van handel en nijverheid niet kan worden opgevat als een absolute vrijheid, zodat zij niet kan beletten dat een wetgevende akte de handelingsvrijheid van de betrokken ondernemingen kan beperken, zal de decreetgever enkel dan het beginsel van de gelijkheid en niet-discriminatie schenden indien hij op discriminerende wijze inbreuk zou maken op de vrijheid van handel en nijverheid.

B.4. Artikel 33ter, § 1, 1°, c), van het Meststoffendecreet voert op het niveau van de veeteeltbedrijven een status-quo in op het vlak van de meststoffenproductie, als aanvulling op het reeds bestaande status-quo op het niveau van het Vlaamse Gewest : « Er worden concrete beperkingen vastgesteld met betrekking tot de mogelijkheid om nieuwe veeteeltinrichtingen toe te laten alsook de verandering van bestaande veeteeltinrichtingen » (Parl. St., Vlaams Parlement, 1998-1999, nr. 1317/1, p. 7).

In het verslag namens de Commissie voor Leefmilieu en Natuurbehoud heeft de minister van Leefmilieu opgemerkt dat het status-quo op bedrijfsniveau cruciaal was : « Dat betekent dat er geen nieuwe bedrijven bijkomen. De vergunningen worden ook niet opgevuld. Dat is allemaal veel belangrijker. In het vorige decreet was dat niet het geval » (Parl. St., Vlaams Parlement, 1998-1999, nr. 1317/7, p. 11).

B.5. In het licht van de door de decreetgever nagestreefde doelstelling en gelet op de bestaande overproductie aan dierlijke mest in het Vlaamse Gewest, is de keuze van de decreetgever om geen nieuwe veeteeltinrichtingen toe te laten niet zonder redelijke verantwoording.

B.6.1. Artikel 23, eerste lid, van de Grondwet bepaalt dat ieder het recht heeft een menswaardig leven te leiden en het derde lid, 1°, van hetzelfde artikel vermeldt onder de economische, sociale en culturele rechten « het recht op de vrije keuze van beroepsarbeid ». Die bepaling preciseert niet wat dat recht, waarvan enkel het beginsel wordt uitgedrukt, impliceert, aangezien elke wetgever ermee is belast dat recht te waarborgen, overeenkomstig artikel 23, tweede lid, « rekening houdend met de overeenkomstige plichten ».

B.6.2. Om het recht op de vrije keuze van beroepsarbeid te waarborgen, beschikt de bevoegde wetgever over een ruime beoordelingsvrijheid. Het Hof zou de door hem genomen maatregelen om die doelstelling te bereiken, alleen kunnen afkeuren wanneer zij voortvloeien uit een kennelijk onredelijk oordeel.

B.6.3. Zoals reeds is vermeld in B.5 is de keuze van de decreetgever om geen nieuwe milieuvergunningen uit te reiken en bijgevolg geen nieuwe veeteeltinrichtingen toe te laten, niet zonder redelijke verantwoording.

B.7. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht Artikel 33ter, § 1, 1°, c), van het decreet van het Vlaamse Gewest van 23 januari 1991 inzake de bescherming van het leefmilieu tegen de verontreiniging door meststoffen, in de versie die van toepassing was op 9 augustus 2001, schendt de artikelen 10, 11 en 23 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 3 juli 2008.

De griffier P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Bossuyt.

^