Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 30 april 2008

Uittreksel uit arrest nr. 26/2008 van 21 februari 2008 Rolnummer 4183 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 35quater, § 1, 2°, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreinigin Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008201219
pub.
30/04/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 26/2008 van 21 februari 2008 Rolnummer 4183 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 35quater, § 1, 2°, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, ingevoegd bij het Vlaamse decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991, gesteld door het Hof van Beroep te Gent.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en M. Melchior, en de rechters L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest van 20 maart 2007 in zake het Vlaamse Gewest tegen de nv « Boortmalt », waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 2 april 2007, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 35quater, § 1, 2°, van het Decreet van 29 [lees : 21] december 1990 [houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991] de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre door de opname van correctiefactor d, continu werkende ondernemingen die meer dan 225 dagen lozen worden geacht niet meer dans 225 kalenderdagen per jaar te lozen, hun jaarlijkse hoeveelheid geloosd afvalwater hierdoor wordt gedeeld door 225 in plaats van 365, hun gemiddeld dagelijks debiet fictief hoger komt te liggen dan dat van ondernemingen die 225 dagen en minder dan 225 dagen werken en er aldus een discriminatie ontstaat tussen beide categorieën van ondernemingen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. De prejudiciële vraag strekt ertoe van het Hof te vernemen of artikel 35quater, § 1, 2°, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, zoals ingevoegd bij artikel 69 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 21 december 1990 « houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991 » (Belgisch Staatsblad , 29 december 1990), de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt in zoverre door de opname van correctiefactor d, continu werkende ondernemingen die meer dan 225 dagen lozen, worden geacht niet meer dan 225 kalenderdagen per jaar te lozen, hun jaarlijkse hoeveelheid geloosd afvalwater hierdoor wordt gedeeld door 225 in plaats van door 365, hun gemiddeld dagelijks debiet fictief hoger komt te liggen dan dat van ondernemingen die 225 dagen en minder werken en er aldus een discriminatie ontstaat tussen beide categorieën van ondernemingen.

B.2. De in het geding zijnde bepaling luidt als volgt : « § 1. Het aantal vervuilingseenheden (VE) verontreinigende belasting van de afvalwaters dat in aanmerking dient genomen voor de vaststelling van de in artikel 35bis bedoelde heffing voor waterverontreiniging, wordt respectievelijk als volgt berekend : [...] 2° voor de in artikel 35bis, § 1, l°, 2° en 4° bedoelde exploitanten en personen, andere dan deze bedoeld in sub l°, alsmede voor de in artikel 35bis, § 1, 3° bedoelde exploitanten : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Met : * N : de verontreinigende belasting van de afvalwaters uitgedrukt in vervuilingseenheden; Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarin : N1 : de verontreinigende belasting veroorzaakt door de beschouwde stoffen uitgedrukt in vervuilingseenheden (VE);

Q1 : het gemiddelde debiet, uitgedrukt in liter, van het afvalwater dat door de onderneming, instelling of inrichting wordt geloosd in een etmaal tijdens de maand van grootste bedrijvigheid van het jaar voorafgaand aan het belastingjaar; a : - deze factor is gelijk aan 0,20 wanneer het gaat om een aansluiting op een openbare riolering, een openbare prioritaire riolering of op een collector voor transport van openbaar rioolwater; - deze factor is gelijk aan nul wanneer het gaat om een aansluiting op gewone oppervlaktewateren of op kunstmatige afvoerwegen voor regenwater;

MS : het gemiddelde gehalte aan stoffen in suspensie, uitgedrukt in mg/l, van het afvalwater waarop Q1 betrekking heeft;

BOD : de biochemische zuurstofbehoefte gedurende 5 dagen, uitgedrukt in mg/l, van het afvalwater waarop Q1 betrekking heeft;

COD : de chemische zuurstofbehoefte, uitgedrukt in mg/l van het afvalwater waarop Q1 betrekking heeft; d : correctiefactor wanneer het gaat om seizoengebonden activiteiten of niet continu werkende ondernemingen, instellingen en inrichtingen die minder dan 225 kalenderdagen per jaar afvalwater lozen en hiervan het bewijs leveren; d is dan gelijk aan het quotiënt van het aantal dagen tijdens dewelke afvalwater werd geloosd en 225;

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarin : N2 : de verontreinigende belasting van de beschouwde zware metalen uitgedrukt in vervuilingseenheden (VE);

Q2 : de gedurende het jaar voorafgaand aan het belastingjaar geloosde hoeveelheid afvalwater, uitgedrukt in m3;

Xi : de som van de in het geloosde afvalwater gemeten concentraties, uitgedrukt in mg/l, van de volgende stoffen : arseen, chroom, koper, lood, nikkel, zilver en zink;

Yi : de som van de in het geloosde afvalwater gemeten concentraties, uitgedrukt in mg/l, van de volgende stoffen : cadmium en kwik;

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waarin : N3 : de verontreinigende belasting van de beschouwde nutriënten uitgedrukt in vervuilingseenheden (VE);

Q3 : de gedurende het jaar voorafgaand aan het belastingjaar geloosde hoeveelheid afvalwater, uitgedrukt in m3;

N : het in het geloosde afvalwater gemeten gehalte aan totale stikstof, uitgedrukt in mg/l;

P : het in het geloosde afvalwater gemeten gehalte aan totale fosfor, uitgedrukt in mg/l; * k1,k2 en k3 : - voor de ondernemingen, instellingen, inrichtingen en zuiveringstechnische werken die zijn aangesloten op gewone oppervlaktewateren gelden de coëfficiënten vermeld in de tabel opgenomen in bijlage 2 bij deze wet in functie van de aard van de uitgeoefende activiteit; - voor de overige ondernemingen, instellingen, inrichtingen en woonruimten zijn deze coëfficiënten telkens gelijk aan één ».

B.3. Zoals onder meer blijkt uit de talrijke door de partijen aangevoerde feitelijke elementen, in de beoordeling waarvan zij tegenstrijdige standpunten innemen die niet door het Hof maar door het verwijzende rechtscollege dienen te worden beslecht, betreft de betwisting tussen de partijen voor het verwijzende rechtscollege uitsluitend de berekeningswijze van het gemiddelde dagdebiet dat de basis vormt voor de verschuldigde heffing.

Die berekeningswijze vormt niet het onderwerp van de in het geding zijnde bepaling doch van artikel 1, 1°, c), van het besluit van de Vlaamse Regering van 30 januari 1991 « houdende vaststelling van nadere regels ter uitvoering van hoofdstuk IIIbis ' bijzondere bepalingen voor het Vlaamse Gewest inzake heffingen op de waterverontreiniging ' dat in de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging werd ingevoegd door het decreet van 21 december 1990 houdende begrotingstechnische bepalingen alsmede bepalingen tot begeleiding van de begroting 1991 » (Belgisch Staatsblad , 23 februari 1991). Op grond van die bepaling wordt het gemiddelde dagdebiet, bij ontstentenis van metingen door ambtenaren van de Vlaamse Maatschappij voor Waterzuivering of van de Vlaamse Milieumaatschappij, of van metingen uitgevoerd door of in opdracht van de heffingsplichtige, in zoverre deze door de leidend ambtenaar van de Vlaamse Milieumaatschappij als geldig worden aanvaard, als volgt berekend : « c) [...], op basis van de door de heffingsplichtige overeenkomstig artikel 5 aan te geven waterbalans van het jaar voorafgaand aan het beschouwde belastingjaar; het gemiddelde dagdebiet Q1 in liter is in dat geval gelijk aan : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarin : - Q2 : de gedurende het jaar voorafgaand aan het belastingjaar geloosde hoeveelheid afvalwater, uitgedrukt in m3, zoals die blijkt uit de door de heffingsplichtige aangegeven waterbalans; - d : de correctiefactor bedoeld in artikel 35quater, § 1, 2° van voormelde wet van 26 maart 1971 ».

De vaststelling dat ter beslechting van het bodemgeschil niet de correctiefactor d als dusdanig doorslaggevend is, blijkt niet alleen uit de wijziging van de berekeningswijze in navolgende uitvoeringsbesluiten van 23 juli 1992 (Belgisch Staatsblad , 13 oktober 1992) en 16 februari 1993 (Belgisch Staatsblad , 6 mei 1993), waardoor rekening werd gehouden met het aantal dagen waarop in het jaar voorafgaand aan het beschouwde belastingsjaar afvalwater werd geloosd en waarvan het bewijs wordt geleverd, maar wordt tevens bevestigd door het feit dat het door de geïntimeerde voor het verwijzende rechtscollege gewenste resultaat bijvoorbeeld evenzeer kon worden verkregen door in de noemer van de berekeningsformule het getal « 225 » te vervangen door het getal « 365 », wat behoorde tot de beoordelingsbevoegdheid van de Vlaamse Regering.

B.4. Uit wat voorafgaat vloeit voort dat de beweerde discriminerende behandeling niet rechtstreeks voortvloeit uit artikel 35quater, § 1, 2°, van de wet van 26 maart 1971 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging, zoals ingevoegd bij artikel 69 van het in B.1 vermelde decreet van het Vlaamse Gewest van 21 december 1990, doch uit artikel 1, 1°, c), van het in B.3 vermelde besluit van de Vlaamse Regering van 30 januari 1991. Het Hof vermag niet, om de enkele reden dat de correctiefactor die in de in het geding zijnde bepaling is gedefinieerd, ook wordt aangewend in een uitvoeringsbesluit dat een berekeningswijze van het gemiddelde dagdebiet vaststelt, de grondwettigheid van die correctiefactor te beoordelen in de context van de decretale bepaling waaraan hij is ontleend, zonder dat zijn uitspraak ook gevolgen zou sorteren die het doel van de prejudiciële vraagstelling te buiten zouden gaan, namelijk het beslechten van de betwisting nopens een element van de voormelde berekeningswijze.

De bestaanbaarheid van de vastgestelde berekeningswijze van het gemiddelde dagdebiet die haar oorsprong vindt in een uitvoeringsbesluit, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet is een grondwettigheidsvraagstuk dat, op grond van artikel 159 van de Grondwet, door het verwijzende rechtscollege dient te worden beslecht.

B.5. De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : De prejudiciële vraag behoeft geen antwoord.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 21 februari 2008.

De griffier, P.-Y. Dutilleux De voorzitter, M. Bossuyt

^