Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 februari 2008

Uittreksel uit arrest nr. 141/2007 van 14 november 2007 Rolnummer 4262 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 8 en 9 van de wet van 25 februari 2007 tot wijziging van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transp Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, de rechters P(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008200341
pub.
12/02/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 141/2007 van 14 november 2007 Rolnummer 4262 In zake : de vordering tot schorsing van de artikelen 8 en 9 van de wet van 25 februari 2007 tot wijziging van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, ingesteld door de VZW « Cliniques Universitaires Saint-Luc » en Raymond Reding.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, en, overeenkomstig artikel 60bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989, emeritus voorzitter A. Arts, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 5 juli 2007 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 6 juli 2007, is een vordering tot schorsing ingesteld van de artikelen 8 en 9 van de wet van 25 februari 2007 tot wijziging van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 april 2007), door de VZW « Cliniques Universitaires Saint-Luc », met maatschappelijke zetel te 1200 Brussel, Hippocrateslaan 10, en Raymond Reding, wonende te 1950 Kraainem, Baron d'Huartlaan 197.

Bij hetzelfde verzoekschrift vorderen de verzoekende partijen eveneens de vernietiging van dezelfde wettelijke bepalingen. (...) II. In rechte (...) Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. De verzoekende partijen vorderen de vernietiging en de schorsing van de artikelen 8 en 9 van de wet van 25 februari 2007 tot wijziging van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen (hierna : de wet van 25 februari 2007).

Bij artikel 8 van de wet van 25 februari 2007 wordt een artikel 13ter ingevoegd in de wet van 13 juni 1986, dat bepaalt : « Om als kandidaat receptor te worden ingeschreven of erkend in een Belgisch transplantatiecentrum, moet elke persoon, hetzij de Belgische nationaliteit hebben of in België gedomicilieerd zijn sinds minstens zes maanden, hetzij de nationaliteit hebben van een staat die hetzelfde toewijzingsorganisme voor organen deelt of sinds minstens 6 maanden in deze staat gedomicilieerd zijn ».

Artikel 9 van dezelfde wet voegt in de wet van 13 juni 1986 een artikel 13quater in, dat bepaalt : « De Koning kan de uitzonderingsvoorwaarden bepalen voor de toepassing van artikel 13ter ».

Artikel 10 van dezelfde wet verbindt aan de niet-naleving van de artikelen 13ter en 13quater de sancties waarin artikel 17, § 3, van de wet van 13 juni 1986 voorziet.

B.2. In de memorie van toelichting bij de bestreden wet wordt verklaard : « Zoals alle Europese landen kampt België met een tekort aan organen.

Dit is het gevolg van de ontwikkelingen op het vlak van transplantaties en van de spectaculaire verbetering van de resultaten tijdens de voorbije 20 jaar.

De wachtlijsten worden alsmaar langer en sterfgevallen op de wachtlijst zijn een realiteit » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2680/001, p. 5).

Vanuit die vaststelling strekt het wetsontwerp dat de bestreden wet is geworden ertoe een aantal wijzigingen aan te brengen in de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen, met name « door aan de Koning machtiging te geven om het wegnemen van organen optimaal te organiseren en door sommige regels inzake de toestemming voor wegneming bij levende donoren en het verzet tegen wegneming na overlijden aan te passen » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2680/001, p. 6).

Wat verder in de memorie van toelichting staat overigens het volgende : « Anderzijds kan de ambivalentie van de definitie van kandidaat receptoren, ' residenten ' geheten (een notie die is opgenomen in het uitvoeringsbesluit van 24 november 1997) tot verschillende interpretaties leiden en een bron van rechtsonzekerheid vormen, die snel moet weggewerkt worden. Onderhavig ontwerp van wet formuleert dus een aantal basisprincipes voor de allocatie van organen en bepaalt de voorwaarden om als kandidaat-receptor te worden ingeschreven of erkend in een Belgisch transplantatiecentrum.

België heeft het supranationale toewijzingsorganisme voor organen, Eurotransplant, erkend. Binnen deze instelling, heerst er een vrij verkeer van organen tussen landen die deel uitmaken van Eurotransplant en dit in functie van verschillende criteria zoals de histocompatibiliteit, de mate van dringendheid, het evenwicht tussen het aantal weggenomen en getransplanteerde organen per land,... Het is dus normaal, en toegestaan door Eurotransplant, dat de leden van de landen die bij Eurotransplant zijn aangesloten, kunnen worden ingeschreven op een wachtlijst in een van de andere landen die een exclusieve samenwerkingsovereenkomst met Eurotransplant hebben afgesloten.

Om de voorwaarden om in ons land op een wachtlijst ingeschreven te kunnen worden te verduidelijken, is het eveneens aangewezen uitzonderingen op deze criteria te bepalen, in het bijzonder voor dringende situaties waarin levens op het spel staan » (Parl. St., Kamer, 2005-2006, DOC 51-2680/001, pp. 6-7).

Ten aanzien van het belang B.3.1. Aangezien de vordering tot schorsing ondergeschikt is aan het beroep tot vernietiging, dient de ontvankelijkheid van het beroep, inzonderheid het voorhanden zijn van het vereiste belang bij het instellen ervan, reeds bij het onderzoek van de vordering tot schorsing te worden betrokken.

B.3.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang. Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.4.1. De eerste verzoekende partij is een VZW waarvan het maatschappelijk doel erin bestaat ziekenhuis- en geneeskundige verzorging te verstrekken, alsook andere diensten te verlenen die daarmee verband houden. Zij beschikt over een centrum voor orgaantransplantatie dat zich onder meer toelegt op pediatrische levertransplantatie.

Zij is van mening dat de bestreden normen haar maatschappelijk doel rechtstreeks en ongunstig raken omdat zij in bepaalde omstandigheden het verstrekken van geneeskundige verzorging onmogelijk maken. De verzoekende partij voert eveneens een aanzienlijk financieel nadeel aan.

B.4.2. De tweede verzoekende partij verantwoordt haar belang om in rechte te treden door haar hoedanigheid van geneesheer gespecialiseerd in pediatrische heelkunde, wiens hoofdactiviteit de transplantatie van organen is op kinderen wier overlevingskansen zonder die ingreep heel beperkt zullen zijn.

De verzoekende partij meent een moreel belang en een professioneel belang te hebben bij haar beroep omdat de bestreden normen, door haar te verhinderen operaties uit te voeren op met name kinderen, haar enerzijds in een situatie plaatsen die onverenigbaar is met haar beroepsethiek en haar plichten als geneesheer en, anderzijds, een onmiskenbare vermindering van haar beroepsactiviteit, en bijgevolg van haar praktijk en haar reputatie zullen impliceren.

B.4.3. Uit het beperkte onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging waartoe het Hof in het kader van de vordering tot schorsing kon overgaan, blijkt in dit stadium van de rechtspleging niet dat het beroep tot vernietiging - en dus de vordering tot schorsing - als onontvankelijk moet worden beschouwd.

Ten aanzien van de grondvoorwaarden van de vordering tot schorsing B.5. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden maatregel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.

Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat één van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.

Ten aanzien van het moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.6. Een schorsing door het Hof moet kunnen voorkomen dat voor de verzoekende partijen, door de onmiddellijke toepassing van de bestreden normen, een ernstig nadeel zou ontstaan dat bij een eventuele vernietiging niet of nog moeilijk zou kunnen worden hersteld.

B.7.1. De verzoekende partijen zijn van mening dat de onmiddellijke uitvoering van de bestreden normen voor hen een moeilijk te herstellen ernstig nadeel teweegbrengt omdat zij zich in de onmogelijkheid bevinden hun activiteit, die erin bestaat levens te redden, uit te oefenen. Daaruit zou een ernstig moreel nadeel volgen dat niet zou kunnen worden hersteld door een latere vernietiging omdat personen die geen orgaantransplantatie konden genieten, mogelijk niet meer in leven zullen zijn.

Bij verwerping van de vordering tot schorsing zouden de verzoekende partijen, wanneer zij niettemin zouden oordelen, wegens een dwingende noodzaak en een hoger dan de wet geachte waarde, de bestreden normen te moeten schenden om levens te redden, strafrechtelijk worden vervolgd en zouden zij ter verdediging de noodtoestand moeten aanvoeren. Bij niet-schorsing zou dus volgens hen een situatie van rechtsonzekerheid ontstaan die, gelet op de mensenlevens die in gevaar zijn, moet worden beschouwd als een moeilijk te herstellen ernstig nadeel.

De eerste verzoekende partij voert eveneens een aanzienlijk financieel nadeel aan, terwijl de tweede verzoekende partij aanvoert dat afbreuk wordt gedaan aan haar ervaring en haar deskundigheid op het gebied van transplantatie.

B.7.2. Subsidiair vragen de verzoekende partijen dat het Hof de bestreden normen schorst in afwachting van een antwoord van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen op een prejudiciële vraag.

B.8. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 vereisen dat iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep instelt doet blijken van een belang, waaruit volgt dat de actio popularis niet toelaatbaar is. In dezelfde gedachtegang is vereist dat de schorsing wordt nagestreefd op grond van een risico van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dat betrekking heeft op de verzoekende partijen zelf.

B.9. De bestreden bepalingen hebben betrekking op andere dan medische voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om te kunnen worden ingeschreven of erkend als kandidaat-orgaanontvanger op de wachtlijst van de Belgische transplantatiecentra, teneinde de toewijzing van een orgaan te genieten.

B.10. Wat het aangevoerde nadeel betreft met betrekking tot de onmogelijkheid voor een ziekenhuis en/of een geneesheer om mensenlevens te redden en de mogelijke rechtsonzekerheid inzake strafbaarheid die eruit zou voortvloeien, moet worden vastgesteld dat de bestreden maatregel de beperktheid heeft die eigen is aan iedere georganiseerde gezondheidszorg en waarbij niet op alle vragen kan worden ingegaan. Nu de vraag naar organen groter is dan de beschikbaarheid ervan, gaat het redden van mensenlevens noodzakelijkerwijs gepaard met het niet redden van andere mensenlevens.

Ook al zouden de aangevoerde nadelen ernstig worden geacht, ze worden niet veroorzaakt door de bestreden bepalingen maar wel door de onmogelijkheid die uit de praktijk blijkt om over een compatibel orgaan te beschikken voor iedere kandidaat-ontvanger.

B.11. Aangezien één van de grondvoorwaarden om tot schorsing te kunnen besluiten niet is vervuld, dient de vordering tot schorsing te worden verworpen.

Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 14 november 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^