Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 12 februari 2008

Uittreksel uit arrest nr. 160/2007 van 19 december 2007 Rolnummer 4158 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 3, § 1, 3° en 4°, van het koninklijk besluit nr. 143 van 30 december 1982 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan d Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechter(...)

bron
grondwettelijk hof
numac
2008200330
pub.
12/02/2008
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

GRONDWETTELIJK HOF


Uittreksel uit arrest nr. 160/2007 van 19 december 2007 Rolnummer 4158 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 3, § 1, 3° en 4°, van het koninklijk besluit nr. 143 van 30 december 1982 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de laboratoria moeten voldoen voor de tegemoetkoming van de ziekteverzekering voor verstrekkingen van klinische biologie, zoals vervangen bij de wet van 30 december 1988, in de versie vóór de wijziging ervan bij de wet van 24 mei 2005, gesteld door de Raad van State.

Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en M. Bossuyt, en de rechters R. Henneuse, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij arrest nr. 168.090 van 21 februari 2007 in zake de bvba « Laboratoire de biologie et de radio-immunologie cliniques » (BIORIM), in staat van faillissement, tegen de Belgische Staat en in aanwezigheid van Jean-Claude Leunis en van Fernand Ullens de Schooten, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 5 maart 2007, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Voert artikel 3, § 1, 3° en 4°, van het koninklijk besluit nr. 143 van 30 december 1982 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de laboratoria moeten voldoen voor de tegemoetkoming van de ziekteverzekering voor verstrekkingen van klinische biologie, vervangen bij de wet van 30 december 1988, in de versie ervan vóór de wijziging ervan bij de wet van 24 mei 2005, doordat het bepaalt dat de laboratoria die het beoogt, moeten worden uitgebaat door één of meer personen gemachtigd om verstrekkingen van klinische biologie uit te voeren, of door een burgerlijke vennootschap die de vorm heeft aangenomen van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vennootschap onder firma of een coöperatieve vennootschap en waarvan de vennoten, zaakvoerders en bestuurders uitsluitend bestaan uit personen die gemachtigd zijn om verstrekkingen van klinische biologie uit te voeren, een met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet onbestaanbaar verschil in behandeling in tussen die personen en diegenen die die hoedanigheid niet hebben, of tussen de vennootschappen waarvan de vennoten, zaakvoerders en bestuurders die hoedanigheid hebben en die waarvan de vennoten, zaakvoerders en bestuurders die hoedanigheid niet hebben ? ». (...) II. In rechte (...) B.1.1. Artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 143 van 30 december 1982 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de laboratoria moeten voldoen voor de tegemoetkoming van de ziekteverzekering voor verstrekkingen van klinische biologie bepaalde, in de versie ervan die van toepassing is op het aan de verwijzende rechter voorgelegde geschil : « § 1. Het laboratorium moet worden uitgebaat : 1° hetzij door een of meer behandelende geneesheren die uitsluitend in het kader van hun praktijk en met het oog op diagnose bij hun eigen patiënten met de hulp van derden verstrekkingen van klinische biologie uitvoeren;2° hetzij door een burgerlijke vennootschap die de vorm heeft aangenomen van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vennootschap onder firma of een coöperatieve vennootschap en waarvan de vennoten, zaakvoerders en bestuurders uitsluitend bestaan uit personen vermeld onder 1° van deze paragraaf;3° hetzij door een of meer personen gemachtigd om verstrekkingen van klinische biologie uit te voeren, die effectief in dit laboratorium dergelijke verstrekkingen uitvoeren en die geen voorschrijvende geneesheren zijn;4° hetzij door een burgerlijke vennootschap die de vorm heeft aangenomen van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een vennootschap onder firma of een coöperatieve vennootschap en waarvan de vennoten, zaakvoerders en bestuurders uitsluitend bestaan uit personen vermeld onder 3° van deze paragraaf;5° hetzij door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die een ziekenhuis uitbaat en indien het laboratorium voor het ziekenhuis functioneert;6° hetzij door een universitaire instelling of een openbaar bestuur, in zover zij een activiteit organiseren van medische verzorging waarvoor het laboratorium functioneert;7° hetzij door een rechtspersoon van privaat recht zonder winstoogmerk die, op verzoek van de overheid, opdrachten van wetenschappelijk onderzoek uitvoert waarvoor het laboratorium functioneert;8° hetzij door een rechtspersoon van privaat recht zonder winstoogmerk die uitsluitend een activiteit organiseert van medische verzorging waarvoor het laboratorium functioneert en op voorwaarde dat het laboratorium door de rechtspersoon reeds werd uitgebaat op 26 februari 1980;9° hetzij door een burgerlijke vennootschap die de vorm heeft aangenomen van een coöperatieve vennootschap waarvan de vennoten uitsluitend bestaan uit huisartsen en die uitsluitend een activiteit organiseert van medische verzorging waarvoor het laboratorium functioneert en op voorwaarde dat het laboratorium door de vennootschap reeds werd uitgebaat op 26 februari 1980. [...] § 3. De uitbaters van een laboratorium bedoeld in § 1, 1° of 3° van dit artikel moeten aan volgende voorwaarden voldoen : 1° zij mogen slechts één laboratorium uitbaten;2° zij mogen noch lid noch vennoot zijn van een andere rechtspersoon, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks titels, die al dan niet kapitaal vertegenwoordigen, bezitten in een vennootschap, waarvan het maatschappelijk doel in verband staat met de geneeskunst - onder meer de uitbating van een laboratorium van klinische biologie, het vervaardigen van farmaceutische produkten, de produktie of de levering van geneeskundige apparatuur of prothesen, de produktie of de uitbating van informatica-apparatuur die in verband staat met de geneeskunst - of de levering van goederen of diensten aan de beoefenaars van de geneeskunst.Zij mogen noch de hoedanigheid hebben van orgaan, noch lid zijn van een orgaan, noch de vennoten, organen of leden van organen van deze vennootschappen vertegenwoordigen. Deze bepalingen mogen door de Koning worden uitgebreid tot andere rechtspersonen of vennootschappen; [...] § 4. De vennootschappen die een laboratorium uitbaten bedoeld in § 1, 2° en 4°, van dit artikel, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen : 1° zij mogen slechts één laboratorium uitbaten.Bovendien moeten zij de uitbating van een laboratorium tot enig maatschappelijk doel hebben. Deze laatste voorwaarde is slechts van toepassing op de vennootschappen bedoeld in artikel 3, § 1, 4°; 2° zij mogen noch lid, noch vennoot zijn van een andere rechtspersoon waarvan het maatschappelijk doel de uitbating van een laboratorium van klinische biologie is, noch rechtstreeks of onrechtstreeks beschikken over titels, die al dan niet kapitaal vertegenwoordigen in een andere vennootschap die hetzelfde maatschappelijk doel heeft, noch de hoedanigheid hebben van orgaan of lid zijn van een orgaan van een andere rechtspersoon of vennootschap die hetzelfde maatschappelijk doel heeft;zij mogen geen vennoot, orgaan of lid van een orgaan vertegenwoordigen van een andere rechtspersoon of vennootschap waarvan het maatschappelijk doel de uitbating van een laboratorium van klinische biologie is; [...] ».

B.1.2. De formulering van artikel 3, § 1, 3° en 4°, waarop de prejudiciële vraag betrekking heeft, is die welke eraan werd gegeven bij artikel 17 van de programmawet van 30 december 1988.

B.2. Uit artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies, volgt dat de personen die zijn gemachtigd om verstrekkingen van klinische biologie uit te voeren (die worden beoogd in het voormelde artikel 3, § 1, 3°), de geneesheren zijn, de apothekers en de licentiaten in de scheikundige wetenschappen.

B.3. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van het voormelde artikel 3, § 1, 3° en 4°, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat het een verschil in behandeling invoert tussen de geneesheren, apothekers en licentiaten in de scheikundige wetenschappen, en de andere economische actoren doordat alleen de laboratoria voor klinische biologie die door de eerstgenoemden worden uitgebaat, de tegemoetkoming kunnen genieten van de ziekte- en invaliditeitsverzekering voor de verstrekkingen die zij leveren.

B.4.1. Op de terechtzitting van 7 november 2007 heeft de eerste tussenkomende partij voor de Raad van State de tekst bezorgd van vier prejudiciële vragen, waarvan zij vraagt dat ze worden gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, en die betrekking hebben op de overeenstemming van de in het geding zijnde bepalingen met de artikelen 43, 49, 56 en 86 van het EG-Verdrag.

B.4.2. Volgens artikel 43 van het EG-Verdrag zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Overeenkomstig artikel 49 zijn beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Gemeenschap verboden ten aanzien van de onderdanen der lidstaten die in een ander land zijn gevestigd dan dat waarin degene is gevestigd ten behoeve van wie de dienst wordt verricht. Volgens artikel 56 van het EG-Verdrag zijn beperkingen van het kapitaalverkeer en beperkingen van het betalingsverkeer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde Staten verboden.

B.4.3. De bvba « BIORIM » is een in België gevestigde vennootschap naar Belgisch recht, en de eerste tussenkomende partij voor de Raad van State is van Belgische nationaliteit; zij beklagen zich erover dat zij enkel onder de voorwaarden die zijn vastgesteld door de bepalingen waarover het Hof wordt ondervraagd, een laboratorium voor klinische biologie mogen uitbaten. Nu die rechtsverhoudingen volledig zijn gesitueerd binnen de interne sfeer van een lidstaat, kunnen de verzoekende partijen zich niet beroepen op de voormelde artikelen 43, 49 en 56 (HvJ, 16 november 1995, C-152/94, Van Buynder, Jur. 1995, p.

I-3981).

B.4.4. Artikel 86 van het EG-Verdrag is te dezen niet van toepassing omdat de ondernemingen die door de in het geding zijnde bepalingen worden beoogd, geen openbare ondernemingen zijn, noch ondernemingen waaraan lidstaten bijzondere of uitsluitende rechten verlenen.

B.4.5. Er is geen aanleiding om de gesuggereerde prejudiciële vragen te stellen.

B.5. Het komt de wetgever toe de voorwaarden vast te stellen waaraan de laboratoria moeten voldoen om de tegemoetkoming van de ziekteverzekering te genieten met betrekking tot verstrekkingen van klinische biologie. Daarbij mag hij echter geen verschillen in behandeling invoeren die niet redelijk zouden kunnen worden verantwoord.

B.6. De beperking waaruit het verschil in behandeling voortvloeit dat ter toetsing aan het Hof is voorgelegd, was reeds opgenomen in artikel 3, § 1, 3° en 4°, van het koninklijk besluit nr. 143, vóór de wijziging ervan bij de programmawet van 30 december 1988. In het verslag aan de Koning werd het volgende aangegeven : « Dit besluit heeft tot doel strengere voorwaarden op te leggen aan de laboratoria voor klinische biologie in het raam van de tegemoetkoming van de ziekteverzekering. De Regering meent dat het dringend geboden is een einde te stellen aan bepaalde mistoestanden en de financiële toestand van de verzekering geneeskundige verzorging te beveiligen tegen onverantwoorde uitgaven voor deze verstrekkingen.

Uit de praktijk is immers gebleken dat de overheid op dit ogenblik niet gewapend is om op te treden tegen personen die het kapitaal bezitten om een laboratorium op te richten en die met vindingrijke methodes hun investering doen renderen, met als gevolg dat de prestaties op een onverantwoorde wijze worden opgedreven.

De Orde der geneesheren en der apothekers hebben strikte richtlijnen uitgevaardigd en sommige raden hebben strenge sancties toegepast.

De bestaande wetgeving biedt evenwel geen voldoende basis om doeltreffend op te treden tegen misbruiken gepleegd door personen die een laboratorium voor klinische biologie uitbaten en die niet onder het tuchtrecht vallen.

Tevens moet vermeden worden dat voorschrijvende artsen zich in hun voorschrijvingsgedrag bewust of onbewust laten beïnvloeden door rechtstreekse of onrechtstreekse voordelen lijk dit te vrezen is met bepaalde huidige structuren en vormen van organisatie van de medische verzorging. Dit zijn de voornaamste redenen waarom dit besluit aan de handtekening van Uwe Majesteit wordt voorgelegd.

De voornaamste maatregelen om commercialisatie af te remmen die in de huidige tekst opgenomen werden, zijn : - strenge bepalingen aangaande de exploitant : de regel is dat de exploitant hetzij onder de disciplinaire bevoegdheid van de Orde valt, hetzij een instelling zonder winstoogmerk is, bedrijvig in de sector van de medische verzorging; [...] » (Belgisch Staatsblad , 12 januari 1983, p. 435).

Hetzelfde verslag vermeldde dat de laboratoria bedoeld in artikel 3, § 1, 3° en 4°, de laboratoria waren die uitsluitend onderzoeken uitvoeren op voorschrift van geneesheren-derden : « Bij 3° en 4° moet opgemerkt worden dat onderscheidene vormen van rechtspersonen mogelijk zijn. Het moet echter duidelijk verstaan worden dat alle organen van de rechtspersoon, nl. al wie in de besluitvorming van de rechtspersoon kan tussenkomen of verbintenissen aangaan, aan de gestelde voorwaarden moet voldoen, onder welke benaming zij ook optreden, en als beoefenaar van de geneeskunst moeten gekend zijn : als het gaat om rechtspersonen met aandeelhouders, kunnen enkel aandelen op naam in aanmerking komen voor lidmaatschap van statutaire organen zoniet kan niet worden nagegaan of het uitsluitend gaat om personen bedoeld in 1° en 3° van artikel 3 » (Belgisch Staatsblad , 12 januari 1983, p. 436).

B.7. Artikel 3 werd niet in werking gesteld vóór de vervanging ervan bij de wet van 30 december 1988 (Parl. St., Kamer, 1988-1989, nr. 609/1, p. 13); bij de aanneming van die laatste wet heeft de wetgever de keuzes die waren gemaakt in het koninklijk besluit nr. 143, niet opnieuw ter discussie gesteld (ibid., pp. 13 en volgende), maar heeft hij vastgesteld dat de proliferatie van analyses in die sector van de klinische biologie, die het gevolg was van een chaotische toename van commerciële praktijken van bepaalde privélaboratoria, een bedreiging vormde voor het financieel evenwicht van het stelsel van de geneeskundige verzorging (ibid., nr. 609/23, pp. 5, 6 en 31).

B.8. De wetgever kon ervan uitgaan dat het beperken van de hoedanigheid van de natuurlijke personen die gemachtigd zijn om een laboratorium uit te baten (artikel 3, § 1, 3°) of die zich associëren om er een uit te baten (artikel 3, § 1, 4°), op grond van hun beroepsopleiding van geneesheer, apotheker of licentiaat in de scheikundige wetenschappen, van die aard was dat de noodzakelijkheid van de analyses van klinische biologie op adequate wijze kon worden ingeschat en dat het risico dat zij enkel aan commerciële imperatieven zouden beantwoorden, werd beperkt. Doordat de vakbekwaamheid van de betrokkenen en de omstandigheid dat zij doorgaans de doelstellingen van de volksgezondheid in aanmerking nemen evenveel waarborgen vormen waarmee het financiële doel van de wetgever kan worden bereikt, heeft die laatste geen discriminerende maatregel genomen door de personen die niet de vereiste opleiding hebben, niet toe te staan een laboratorium voor klinische biologie uit te baten of zich te associëren om dat te doen.

B.9. Het is juist dat, ingevolge een met redenen omkleed advies dat op 17 juli 2002 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen werd uitgebracht met toepassing van artikel 226 (het vroegere artikel 169) van het EG-Verdrag, de wet van 24 mei 2005 het koninklijk besluit nr. 143 heeft gewijzigd. Doordat de Commissie met name oordeelde dat de in het geding zijnde beperking, die vervat is in artikel 3, § 1, 3° en 4°, strijdig was met het beginsel van vrijheid van vestiging die door het Verdrag wordt gewaarborgd (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1014/001, pp. 4 en 17; DOC 51-1014/003, p. 4; DOC 51-1014/009, p. 4), werd bij artikel 5 van de wet van 24 mei 2005 artikel 3, § 1, gewijzigd om de vereiste te schrappen van de machtiging om verstrekkingen van klinische biologie uit te voeren, waarbij vanaf dan de voorschrijvende geneesheren de enige natuurlijke personen zijn die geen laboratorium mogen uitbaten, noch zich associëren om dat te doen.

Een wettelijke bepaling zou niettemin niet strijdig kunnen worden verklaard met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet enkel omdat zij wordt vervangen door een nieuwe regel. Het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie verzet er zich immers niet tegen dat de wetgever terugkomt op zijn oorspronkelijke doelstellingen om er andere na te streven. In het algemeen moet de overheid haar beleid kunnen aanpassen aan de wisselende vereisten van het algemeen belang.

Welnu, tijdens de parlementaire voorbereiding van de wet van 24 mei 2005 werd vastgesteld dat de commerciële misbruiken in de sector van de laboratoria waren stopgezet en dat de uitgaven in die sector onder controle waren dankzij een reeks maatregelen : « Men kan dus besluiten dat het koninklijk besluit nummer 143 uit een ander tijdskader dateert. Noch op budgettair vlak, noch op het vlak van het functioneren van de laboratoria zijn er nog structurele problemen » (Parl. St., Kamer, 2003-2004, DOC 51-1014/003, p. 4; in dezelfde zin, DOC 51-1014/009, p. 4).

B.10. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 3, § 1, 3° en 4°, van het koninklijk besluit nr. 143 van 30 december 1982 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan de laboratoria moeten voldoen voor de tegemoetkoming van de ziekteverzekering voor verstrekkingen van klinische biologie, vervangen bij de wet van 30 december 1988, in de versie ervan die voorafgaat aan de wijziging ervan bij de wet van 24 mei 2005, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989, op de openbare terechtzitting van 19 december 2007.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^