gepubliceerd op 25 mei 2007
Uittreksel uit arrest nr. 45/2007 van 21 maart 2007 Rolnummer 3978 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 43 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, gesteld door de Correction Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)
GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 45/2007 van 21 maart 2007 Rolnummer 3978 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 43 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Dinant.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, E. De Groot, A. Alen en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 27 maart 2006 in zake het openbaar ministerie tegen Christian Schwaenen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 5 mei 2006, heeft de Correctionele Rechtbank te Dinant de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid en in het bijzonder artikel 43 van hoofdstuk VIII niet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het voorziet in strengere straffen in hoger beroep voor de correctionele rechtbank dan in eerste aanleg voor de politierechtbank voor de persoon die aan de rechtbank om het even welk document kan voorleggen dat zijn precaire financiële toestand bewijst, terwijl de correctionele rechtbank geen geldboete beneden het wettelijke minimum mag uitspreken ? ». (...) III. In rechte (...) B.1. Het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid, met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, van artikel 43 van de wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid (Belgisch Staatsblad , 25 februari 2003), in zoverre het in hoger beroep voor de correctionele rechtbank strengere straffen invoert dan in eerste aanleg voor de politierechtbank voor de persoon die aan de rechtbank om het even welk document kan voorleggen dat zijn precaire financiële toestand bewijst, waarbij de correctionele rechtbank geen geldboete beneden het wettelijke minimum mag uitspreken.
B.2. Het in het geding zijnde artikel 43 bepaalt : « Artikel 163 van hetzelfde Wetboek [van strafvordering], gewijzigd bij de wet van 27 april 1987, wordt aangevuld met de volgende leden : ' Indien hij veroordeelt tot een geldboete, dan houdt de rechter bij het bepalen van het bedrag rekening met de elementen die door de beklaagde worden ingeroepen met betrekking tot zijn sociale toestand.
De rechter kan een geldboete uitspreken beneden het wettelijk minimum van de boete indien de overtreder om het even welk document voorlegt dat zijn precaire financiële toestand bewijst. ' ».
B.3. Artikel 195 van het Wetboek van strafvordering, vóór de wijziging ervan bij de wet van 20 juli 2005 tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, bepaalde : « Ieder veroordelend vonnis vermeldt de feiten waaraan de gedaagden schuldig of waarvoor zij aansprakelijk geoordeeld worden, de straf, de burgerlijke veroordelingen en de toegepaste wetsbepaling.
Het vonnis vermeldt nauwkeurig, maar op een wijze die beknopt mag zijn, de redenen waarom de rechter, als de wet hem daartoe vrije beoordeling overlaat, dergelijke straf of dergelijke maatregel uitspreekt. Het rechtvaardigt bovendien de strafmaat voor elke uitgesproken straf of maatregel. Wanneer hij veroordeelt tot een geldboete kan hij voor de vaststelling van het bedrag ervan rekening houden met de door de beklaagde aangevoerde elementen over zijn sociale toestand.
Het tweede lid is niet van toepassing wanneer de rechtbank uitspraak doet in graad van beroep, behalve wanneer zij een verval van het recht tot het besturen van een voertuig, een luchtschip en het geleiden van een rijdier uitspreekt. [...] ».
B.4. De ter beoordeling van het Hof voorgelegde vraag stelt een verschil in behandeling vast tussen twee categorieën van beklaagden : enerzijds, de beklaagden die verschijnen voor de politierechtbank, ten aanzien van wie de rechter een geldboete kan uitspreken beneden het wettelijke minimum indien de overtreder om het even welk document voorlegt dat zijn precaire financiële toestand bewijst, en, anderzijds, de beklaagden die verschijnen voor de correctionele rechtbank, die deze mogelijkheid niet genieten.
B.5. Artikel 27 van de wet van 20 juli 2005 heeft artikel 195 van het Wetboek van strafvordering als volgt gewijzigd : « 1° in het tweede lid worden de woorden ' kan hij ' vervangen door ' houdt hij ' en vervalt het woord ' houden '; 2° na het tweede lid wordt een nieuw lid ingevoegd dat luidt als volgt : ' De rechter kan een geldboete uitspreken beneden het wettelijk minimum van de boete indien de overtreder om het even welk document voorlegt dat zijn precaire financiële situatie bewijst.' ».
Die bepaling vloeit voort uit een voorstel van amendement dat als volgt is verantwoord : « Dit artikel strekt er toe te bepalen dat de correctionele rechtbank een lagere boete kan opleggen dan het wettelijk minimum ingeval de financiële situatie van de verkeersovertreder precair is. Die mogelijkheid bestaat vandaag al voor de politierechter (zie art. 163 van het Wetboek van Strafvordering) maar nog niet voor de correctionele rechter » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1428/004, p. 17). B.6. Artikel 32 van de wet van 20 juli 2005 heeft de Koning ermee belast de datum van inwerkingtreding van elke bepaling van de wet vast te stellen, met uitzondering van de in artikel 31 ervan bepaalde regels.
Bij koninklijk besluit van 22 maart 2006, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 27 maart 2006, heeft de Koning de datum van inwerkingtreding van artikel 27 van de wet van 20 juli 2005 vastgesteld op 31 maart 2006, namelijk na het plegen van de aan de verwijzende rechter voorgelegde feiten.
B.7. Artikel 2, tweede lid, van het Strafwetboek voorziet erin dat indien de straf, ten tijde van het vonnis bepaald, verschilt van die welke ten tijde van het misdrijf was bepaald, de minst zware straf wordt toegepast.
B.8. Gelet op hetgeen voorafgaat, staat het aan de verwijzende rechter te oordelen welke bepalingen van toepassing zijn op de feiten van de zaak en te beslissen of er aanleiding toe bestaat om in voorkomend geval een nieuwe prejudiciële vraag te stellen.
Om die redenen, het Hof zendt de zaak terug naar de verwijzende rechter.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 21 maart 2007.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, M. Melchior.