gepubliceerd op 12 februari 2007
Uittreksel uit arrest nr. 178/2006 van 29 november 2006 Rolnummers 3830 en 3831 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 26, § 3, van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, zoals ingevoegd bi Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 178/2006 van 29 november 2006 Rolnummers 3830 en 3831 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 26, § 3, van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, zoals ingevoegd bij de programmawet van 27 december 2004, gesteld door de Politierechtbank te Brugge.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters A. Arts en M. Melchior, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter A. Arts, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging Bij twee vonnissen van 8 december 2005 in zake respectievelijk S. Bossuyt en B. D'Hertoge tegen de Belgische Staat, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 14 december 2005, heeft de Politierechtbank te Brugge de volgende prejudiciële vragen gesteld : 1. « Schendt de bepaling van artikel 26, § 3, van de wet van 21 december 1998 [betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden], zoals ingevoegd door artikel 496 van de programmawet van 27 december 2004, die de mogelijkheid creëert dat bij een administratieve afhandeling van de zaak de sanctie niet wordt opgelegd door de persoon die de mondelinge verdediging heeft gehoord, terwijl dit in geval van strafrechterlijke afhandeling van de zaak onmogelijk is, artikel 11 van de Grondwet en een fundamentele waarborg die voortvloeit uit de algemene beginselen van de strafrechtspleging ? »;2. « Schendt de bepaling van artikel 26, § 3, van de wet van 21 december 1998 [betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden], zoals ingevoegd door artikel 496 van de programmawet van 27 december 2004, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij aan de ambtenaar die krachtens artikel 26, § 1, van diezelfde wet bevoegd is om de administratieve sanctie op te leggen, de mogelijkheid geeft om zijn bevoegdheid om de overtreder te horen in zijn mondelinge verdediging over te dragen aan een andere ambtenaar, inzonderheid doordat er geen criteria zijn vastgelegd, noch erin voorzien is dat verantwoording moet gegeven worden nopens het al dan niet gebruik van dit delegatierecht ? ». Die zaken, ingeschreven onder de nummers 3830 en 3831 van de rol van het Hof, werden samengevoegd. (...) III. In rechte (...) Ten aanzien van de in het geding zijnde bepalingen B.1.1. Artikel 26, § 1, van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden luidt : « De administratieve sanctie wordt opgelegd door de door de Koning aangewezen ambtenaar, met uitzondering van de ambtenaar die met toepassing van artikel 25 proces-verbaal heeft opgemaakt.
Wanneer de ambtenaar beslist dat er reden is om de administratieve procedure aan te vatten, deelt hij de overtreder door middel van een ter post aangetekend brief mee : 1° de feiten waarvoor de procedure is opgestart;2° het feit dat de overtreder de gelegenheid heeft om binnen dertig dagen te rekenen van de datum van kennisgeving van de aangetekende brief, zijn verweermiddelen uiteen te zetten bij een ter post aangetekende brief, en dat hij het recht heeft om bij die gelegenheid de in het eerste lid bedoelde ambtenaar om een mondelinge verdediging van zijn zaak te verzoeken;3° het feit dat de overtreder het recht heeft om zich te laten bijstaan door een raadsman;4° het feit dat de overtreder het recht heeft zijn dossier te consulteren;5° een afschrift van het in artikel 25, eerste lid, bedoelde proces-verbaal, gevoegd als bijlage. De in het eerste lid bedoelde ambtenaar bepaalt in voorkomend geval de dag waarop de betrokkene conform zijn verzoek krachtens het tweede lid, 2°, uitgenodigd wordt de mondelinge verdediging van zijn zaak voor te dragen ».
B.1.2. Artikel 26, § 3, van dezelfde wet bepaalt : « De in het § 1, eerste lid, bedoelde ambtenaar kan een deel van de hem in de § 1, tweede en derde lid, en § 2, verleende bevoegdheden overdragen aan een ambtenaar van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid die minstens tot de klasse A1 behoort, met uitzondering van de ambtenaar die met toepassing van artikel 25 proces-verbaal heeft opgesteld ».
Ten aanzien van de prejudiciële vragen B.2.1. De eerste prejudiciële vraag strekt ertoe te vernemen of artikel 26, § 3, van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden (hierna : voetbalwet), zoals ingevoegd bij artikel 496 van de programmawet van 27 december 2004, een schending inhoudt van artikel 11 van de Grondwet en van « een fundamentele waarborg die voortvloeit uit de algemene beginselen van de strafrechtspleging », doordat het de mogelijkheid creëert dat bij een administratieve afhandeling van de zaak de sanctie niet wordt opgelegd door de persoon die de mondelinge verdediging heeft gehoord, terwijl dat in geval van een strafrechtelijk afhandeling van de zaak onmogelijk is.
B.2.2. In de tweede vraag wordt het Hof verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van diezelfde wetsbepaling met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet doordat geen criteria zijn vastgesteld om het mondelinge verhoor van de overtreder te delegeren aan een andere ambtenaar en voor die delegatie evenmin enige verantwoording moet worden gegeven, waardoor ook binnen de administratieve procedure een onderscheid in behandeling wordt gemaakt tussen de overtreders naargelang al dan niet gebruik wordt gemaakt van die delegatiemogelijkheid.
B.3.1. Het beginsel van de continuïteit van de zetel neergelegd in artikel 779 van het Gerechtelijk Wetboek en eveneens van toepassing in strafzaken, geldt niet ten aanzien van administratieve procedures.
B.3.2. Wanneer de wetgever oordeelt dat sommige tekortkomingen in wettelijke verplichtingen moeten worden bestraft, dan behoort het tot zijn beoordelingsbevoegdheid te beslissen of het opportuun is om voor strafsancties of voor administratieve sancties te opteren. De keuze van de ene of de andere categorie van sancties kan niet worden geacht discriminerend te zijn, maar het verschil in behandeling dat daaruit voor eenzelfde tekortkoming kan voortvloeien, is slechts toelaatbaar indien het in redelijkheid is verantwoord.
B.4.1. De mogelijkheid voor de in artikel 26, § 1, eerste lid, van de voetbalwet bedoelde ambtenaar om een andere ambtenaar te belasten met het aanhoren van het mondelinge verweer van de betrokkene en/of zijn advocaat werd door de wetgever als volgt verantwoord : « In het kader van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, gewijzigd bij wet van 10 maart 2003, worden een aantal taken van proceduriële aard toebedeeld aan de door de Koning aangewezen ambtenaar. Het koninklijk besluit van 11 maart 1999 tot vaststelling van de regels voor de administratieve procedure ingevoerd bij wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, gewijzigd bij koninklijk besluit van 5 november 2002, regelt deze kwestie gedeeltelijk.
Voor wat betreft onder meer de mondelinge verdediging van de zaak is echter geen wettelijke basis voorhanden om deze taak te laten uitvoeren door de leden van de voetbalcel, opgericht bij koninklijk besluit van 15 juni 1999 betreffende het veiligheids- en coördinatiebeleid naar aanleiding van voetbalwedstrijden.
Het is praktisch onmogelijk om deze taak telkenmale te laten uitvoeren door een directeur of een Directeur-generaal.
Deze nieuwe § 3 maakt het mogelijk om het opstarten van de procedure en het verhoor toe te vertrouwen aan de leden van de voetbalcel die minstens tot de klasse A1 behoren.
De ambtenaren van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid en agenten van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid die minstens tot de klasse A1 behoren, worden eveneens vermeld, om mogelijke tijdelijke tekorten aan personeel op te vangen.
Deze werkwijze wordt tevens in andere domeinen gehanteerd, waaronder bijvoorbeeld hetgeen is voorzien in artikel 142 van het Koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering » (Parl. St., Kamer, 2004-2005, DOC 51-1437/001, pp. 302-303).
B.4.2. De door de wetgever ingevoerde maatregel past in het kader van de met de voetbalwet nagestreefde preventieve en repressieve doelstellingen, waarbij de wetgever beoogt overtreders van die wet te onderwerpen aan een vlugge, efficiënte en daadkrachtige sanctionering (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1572/1, pp. 1 en 2; Parl. St., Senaat, 1998-1999, nr. 1-1060/3, pp. 5 tot 7). Die doelstelling zou volgens de wetgever niet haalbaar zijn indien in de administratieve procedure de ambtenaar die de sanctie uitspreekt ook steeds persoonlijk de overtreder zou moeten horen.
B.5.1. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende procedureregels in verschillende omstandigheden houdt op zich geen discriminatie in. Van discriminatie zou slechts sprake kunnen zijn indien het verschil in behandeling dat voortvloeit uit de toepassing van die procedureregels een onevenredige beperking van de rechten van de daarbij betrokken personen met zich zou meebrengen.
B.5.2. Wanneer beslist wordt dat er reden is om tegen overtreders van de voetbalwet een administratieve procedure aan te vatten wordt de betrokkene meegedeeld voor welke feiten de procedure wordt opgestart, dat hij in de mogelijkheid wordt gesteld schriftelijk zijn verweermiddelen uiteen te zetten, dat hij het recht heeft om een mondelinge verdediging van zijn zaak te verzoeken en om zich te laten bijstaan door een advocaat en dat hij zijn dossier kan consulteren (artikel 26, § 1). De beslissing tot het opleggen van een administratieve sanctie wordt gemotiveerd (artikel 29).
B.5.3. Het recht om mondeling te worden gehoord zoals gewaarborgd bij artikel 26, § 1, van de voetbalwet heeft tot doel het bestuur in te lichten en de burger de gelegenheid te geven op nuttige wijze zijn standpunt uiteen te zetten over de feitelijke en juridische grondslag van de administratieve sanctie die ten aanzien van hem wordt overwogen.
B.5.4. Op grond van artikel 26, § 3, van de wet kan de bevoegdheid om de overtreder te horen slechts worden gedelegeerd aan de specifieke categorie van ambtenaren vermeld in de wet. Ook bij ontstentenis van een uitdrukkelijke wettelijke bepaling gebiedt het zorgvuldigheidsbeginsel dat elk bestuurlijk optreden kenmerkt, dat de ambtenaar die de vermeende overtreder hoort, schriftelijk verslag daarover uitbrengt en dat de ambtenaar die de sanctie oplegt van dat verslag kennis neemt alvorens te beslissen. Aldus wordt de betrokkene gewaarborgd dat hij zijn standpunt over de feiten op nuttige wijze naar voren kan brengen en kan het bestuur met kennis van zaken een beslissing nemen.
B.5.5. Tegen de beslissing van de ambtenaar bedoeld in artikel 26 van de voetbalwet, waarbij een administratieve sanctie wordt opgelegd, staat beroep met schorsende werking open bij een rechtbank die over volle rechtsmacht beschikt en die de eventuele nadelen van de administratieve procedure kan opvangen (artikel 28).
B.6. Geïnterpreteerd zoals aangegeven in B.5.4 en rekening houdend met de waarborgen vermeld onder B.5.2 en B.5.5, kan het feit dat de overtreder, in het kader van de administratieve procedure vervat in de voetbalwet, in voorkomend geval kan worden gehoord door een andere ambtenaar dan degene die over de sanctie beslist, terwijl in de strafrechtelijke procedure het principe geldt van de continuïteit van de zetel, niet als een discriminatie worden beschouwd. Doordat de in het geding zijnde maatregel geen miskenning inhoudt van het recht van verdediging, brengt hij ook geen ongeoorloofd onderscheid in behandeling tot stand ten aanzien van de personen tegen wie een administratieve procedure wordt aangevat.
B.7. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Geïnterpreteerd zoals aangegeven in B.5.4, schendt artikel 26, § 3, van de wet van 21 december 1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden, zoals ingevoegd bij de programmawet van 27 december 2004, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 29 november 2006.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De voorzitter, A. Arts.