Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 13 februari 2007

Uittreksel uit arrest nr. 185/2006 van 29 november 2006 Rolnummer 3935 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2007200388
pub.
13/02/2007
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 185/2006 van 29 november 2006 Rolnummer 3935 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Charleroi.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en J.-P. Snappe, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging Bij vonnis van 20 februari 2006 in zake de Landsbond van de Onafhankelijke Ziekenfondsen en de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten tegen T. De Briey en de BVBA « Amical Services », waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 8 maart 2006, heeft de Arbeidsrechtbank te Charleroi de volgende prejudiciële vraag gesteld : « In welke mate voert artikel 164 [van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994] geen discriminatie in tussen de zorgverstrekkers die door een arbeidsovereenkomst zijn gebonden en de andere werknemers, daar, voor de eerstgenoemden, de verzekeringsinstellingen - die ten aanzien van de arbeidsrelatie dus derden zijn - die hun aansprakelijkheid in het geding willen brengen wegens een fout tijdens de uitoefening van hun functie, niet ertoe gehouden zijn het bestaan van bedrog, zware schuld of gewoonlijke lichte schuld te bewijzen ? ». (...) III. In rechte (...) B.1.1. Uit de motieven van het vonnis van de Arbeidsrechtbank te Charleroi kan worden afgeleid dat het Hof daarin enkel wordt ondervraagd over het tweede lid van artikel 164 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, dat bepaalt : « De ten onrechte uitbetaalde prestaties van de verzekering voor geneeskundige verzorging die langs de derdebetalersregeling zijn betaald, moeten terugbetaald worden door de zorgverstrekker die de wets- of verordeningsbepalingen niet heeft nageleefd. Indien een natuurlijke persoon of een rechtspersoon de prestaties voor eigen rekening heeft geïnd, is deze samen met de zorgverlener hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling ervan. [...] ».

B.1.2. De verzekeringsinstelling die bedragen heeft uitgekeerd op basis van getuigschriften voor verstrekte hulp die met schending van de wets- of verordeningsbepalingen zijn opgemaakt, beschikt op grond van die bepaling over een rechtstreekse vordering tegen de zorgverstrekker die, door zijn fout of zijn nalatigheid, de onterechte betaling heeft veroorzaakt. Die bepaling voert dus een regeling in die niet kan worden beschouwd als een gewone toepassing ter zake van het mechanisme van de terugvordering van het onverschuldigde bedrag, daar de terugvordering van de bedragen gebeurt ten laste van de zorgverstrekker, zelfs indien hij niet de begunstigde ervan was. Dat stelsel moet worden beschouwd als een combinatie van de terugvordering van het onverschuldigde bedrag en een bijzonder stelsel van burgerrechtelijke aansprakelijkheid.

B.1.3. De verwijzende rechter is van mening dat die bepaling afwijkt van het stelsel van de beperking van de aansprakelijkheid van de werknemers dat voortvloeit uit artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, dat bepaalt : « Ingeval de werknemer bij de uitvoering van zijn overeenkomst de werkgever of derden schade berokkent, is hij enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld.

Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt. [...] ».

B.1.4. Het Hof wordt ondervraagd over het verschil in behandeling tussen de werknemers die een medisch of paramedisch beroep uitoefenen op wie artikel 164, tweede lid, van de voormelde wet van 14 juli 1994 van toepassing is, en alle andere werknemers die, op grond van artikel 18 van de wet van 3 juli 1978, alleen aansprakelijk zijn voor hun bedrog of zware fout, alsook voor hun gewoonlijke lichte fouten.

B.2. Het specifieke karakter van de medische en paramedische beroepen maakt het niet mogelijk te besluiten dat de personen die deze beroepen in het kader van een arbeidsovereenkomst en onder het gezag van een werkgever uitoefenen, niet vergelijkbaar zouden zijn met de andere werknemers wanneer hun aansprakelijkheid moet worden beoordeeld voor de fouten die zij tijdens de uitvoering van hun overeenkomst hebben gepleegd.

B.3. Door de zorgverstrekker die, door zijn fout of door zijn nalatigheid, een onterechte betaling heeft veroorzaakt, ertoe te verplichten de verzekeringsinstelling de onterecht uitgekeerde bedragen terug te betalen, is de wetgever tegemoet gekomen aan de vereiste om de ziekte- en invaliditeitsverzekering, meer bepaald de overheidsgelden, te beschermen tegen al wie haar ten gronde zou kunnen richten door zijn onachtzaamheid of misbruik, door middel van een controlesysteem dat niet doeltreffend kan zijn zonder een zekere rigiditeit.

De verplichting die aldus ten laste van de zorgverstrekker wordt gelegd, wijkt niet fundamenteel af van het gemeen recht. Het gemeen recht heeft immers ook zware gevolgen voor diegene die een betaling heeft ontvangen waarvan hij niet wist dat ze niet verschuldigd was of die door zijn lichte fout grote schade heeft veroorzaakt. De omvang van de verplichting ten laste van de zorgverstrekker verschilt noch van de omvang van de verplichting tot teruggave wanneer er sprake is van de terugvordering van onverschuldigde bedragen - waarbij die terugvordering het volledige onverschuldigde bedrag dekt - noch van de omvang van de verplichting tot herstel in geval van burgerrechtelijke aansprakelijkheid, die eveneens de geleden schade volledig dekt.

B.4. Het Hof moet echter nog nagaan of de verplichting tot terugbetaling van de onterecht betaalde bedragen, voorgeschreven bij het in het geding zijnde artikel 164, tweede lid, niet onevenredig is wanneer zij wordt toegepast op een zorgverstrekker die zijn beroep uitoefent in het kader van de uitvoering van een arbeidsovereenkomst en wiens fout, die tot de onterechte betaling heeft geleid, door de rechter zou kunnen worden beschouwd als een occasionele lichte fout in de zin van artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

B.5. De versoepeling van de regels van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in het voordeel van de werknemers wat de gevolgen van hun niet-gewoonlijke lichte fouten betreft, is verantwoord door de zorg van de wetgever om de werknemer te beschermen tegen de vergoeding, door hem, van elke schade die door zijn occasionele lichte fout is veroorzaakt tijdens de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst, rekening houdend met het verhoogde risico dat elke beroepsactiviteit impliceert en met het feit dat de werknemers hun activiteit ten voordele van hun werkgever en onder diens gezag uitoefenen.

B.6. Het Hof ziet niet in om welke reden dat doel niet eveneens zou moeten worden nagestreefd voor de personen die een medisch of paramedisch beroep uitoefenen in het kader van een arbeidsovereenkomst en tegen wie een vordering tot terugbetaling op grond van artikel 164, tweede lid, wordt ingesteld. Die personen zijn, zoals alle werknemers, blootgesteld aan het risico om occasionele lichte fouten te begaan tijdens de uitvoering van hun overeenkomst en zij oefenen hun beroep ten voordele van hun werkgever en onder diens gezag uit. Het is dan ook niet verantwoord hen anders te behandelen dan de andere werknemers door hun het voordeel van de in artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten voorgeschreven bescherming te weigeren.

B.7. In die zin geïnterpreteerd dat het, in de daarin beoogde hypothese, de toepassing van artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten weigert aan de zorgverstrekkers die hun beroep in het kader van een arbeidsovereenkomst uitoefenen, schendt artikel 164, tweede lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

B.8.1. Het Hof merkt evenwel op dat het door die bepaling ingevoerde aansprakelijkheidsstelsel kan worden gecombineerd met de bescherming die artikel 18 van de voormelde wet van 3 juli 1978 biedt, zodat, wanneer de zorgverstrekker die de wets- of verordeningsbepalingen niet heeft nageleefd, die administratieve fout tijdens de uitoefening van zijn arbeidsovereenkomst heeft begaan, de verzekeringsinstelling die hem wil laten veroordelen tot de terugbetaling, bedoeld in artikel 164, tweede lid, van de bedragen die zij onterecht heeft betaald, moet aantonen dat die fout bedrog of een zware fout uitmaakt of dat het gaat om een gewoonlijke lichte fout.

B.8.2. In die interpretatie schendt artikel 164, tweede lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : - In die zin geïnterpreteerd dat artikel 164, tweede lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de daarin beoogde hypothese, de toepassing van artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten weigert aan de zorgverstrekkers die hun beroep in het kader van een arbeidsovereenkomst uitoefenen, schendt het de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. - In die zin geïnterpreteerd dat zij de toepassing van artikel 18 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten niet uitsluit, schendt diezelfde bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet.

Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 29 november 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^