gepubliceerd op 10 oktober 2006
Uittreksel uit arrest nr. 134/2006 van 29 augustus 2006 Rolnummer 4034 In zake : de vordering tot schorsing van het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 juni 2006 « tot regeling van het aantal studenten in sommige cursussen van de eer Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)
ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 134/2006 van 29 augustus 2006 Rolnummer 4034 In zake : de vordering tot schorsing van het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 juni 2006 « tot regeling van het aantal studenten in sommige cursussen van de eerste cyclus van het hoger onderwijs », ingesteld door N. Bressol en anderen.
Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe en J.-P. Moerman, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de vordering en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 7 augustus 2006 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 9 augustus 2006, is een vordering tot schorsing ingesteld van het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 juni 2006 « tot regeling van het aantal studenten in sommige cursussen van de eerste cyclus van het hoger onderwijs » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 juli 2006) door N.Bressol, A. Wolf, C. Helie en V. Jabot, die keuze van woonplaats doen te 1180 Brussel, Brugmannlaan 403, C. Keusterickx, wonende te 1060 Brussel, Kemmelberglaan 25, D. Wilmet, wonende te 1970 Wezembeek-Oppem, Ahornbomenlaan 6, C. Meurou, wonende te 1020 Brussel, Emile Bockstaellaan 288, D. Bacquart, wonende te 1421 Ophain, rue des Combattants 11, A. Arslan, wonende te 1040 Brussel, Veldlaan 110, Y. Busegnies, wonende te 1200 Brussel, Moonensstraat 15, S. Clement, wonende te 1480 Tubeke, chaussée de Mons 432, S. Gelaes, wonende te 4420 Saint-Nicolas, rue de la Fontaine 84, E. Dubuisson, wonende te 1050 Brussel, Elizastraat 36, C. Kinet, wonende te 1180 Brussel, Klipveldstraat 20, D. Peeters, wonende te 1070 Brussel, Dokter Jacobsstraat 74, R. Lontie, wonende te 1460 Itter, rue du Croiseau 38, Y. Homerin, wonende te 1160 Brussel, Meunierstraat 58, I. Pochet, wonende te 1780 Wemmel, De Raedemaekerlaan 1, W. Salem, wonende te 1090 Brussel, Dikkebeuklaan 22/104, K. Van Loon, wonende te 1180 Brussel, Horzelstraat 383, O. Leduc, wonende te 1200 Brussel, Tiendagwandlaan 26, A. Van Wallendael, wonende te 1040 Brussel, Antoine Gautierstraat 97, D. Van Eecke, wonende te 1000 Brussel, Franklinstraat 27, O. Ducruet, wonende te 1200 Brussel, Brand Whitlocklaan 108, C. Hinck, wonende te 1401 Baulers, avenue Reine Astrid 4, N. Arpigny, wonende te 1410 Waterloo, avenue du Clair Pré 8, E. De Gunsch, wonende te 1090 Brussel, Rommelaerelaan 213, T. De Mesmaeker, wonende te 1410 Waterloo, Allée des Grillons 4, M. Ezquer, wonende te 7331 Baudour, avenue Goblet 108, C. Balestra, wonende te 1420 Eigenbrakel, Chemin des Voiturons 107, P. Delince, wonende te 1380 Lasne, Chemin du Bonnier 5, M. Merche, wonende te 1180 Brussel, Reisdorfflaan 32, J.-P. Saliez, wonende te 1420 Eigenbrakel, avenue Wellington 25A, V. de Mahieu, wonende te 1450 Cortil-Noirmont, rue du Tilleul 1, P. Meeus, wonende te 1860 Meise, Zerlegem 27, M. Alard, wonende te 1150 Brussel, Van Der Meerschenlaan 23/4, D. Collard, wonende te 1180 Brussel, Edouard Michielsstraat 54, P. Castelein, wonende te 1160 Brussel, Pauwenstraat 14, D. De Crits, wonende te 1040 Brussel, Baron Lambertstraat 52, A. Antoine, wonende te 1040 Brussel, Camille Josetlaan 21/3, C. Antierens, wonende te 1030 Brussel, Wijnheuvelenstraat 270, B. Debert, wonende te 1440 Kasteelbrakel, rue Landuyt 147, V. Leloux, wonende te 1400 Nijvel, Faubourg de Namur 55, P. Parmentier, wonende te 1170 Brussel, Théophile Vander Elststraat 66, en M. Simon, wonende te 1200 Brussel, Watermanlaan 1.
De verzoekende partijen vorderen eveneens de vernietiging van hetzelfde decreet. (...) II. In rechte (...) T en aanzien van de draagwijdte van de bestreden bepalingen B.1. De artikelen 2, 3, 6 en 7 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 16 juni 2006 « tot regeling van het aantal studenten in sommige cursussen van de eerste cyclus van het hoger onderwijs » verplichten de universiteiten en de hogescholen van de Franse Gemeenschap ertoe het aantal studenten te beperken dat zich voor de eerste keer inschrijft voor de cursussen die leiden tot de negen vastgestelde academische graden. De artikelen 1, 4, 5, 8, 9 en 10 van hetzelfde decreet bevatten de regels inzake de voorwaarden en de procedure betreffende die beperking.
De artikelen 11, eerste lid, 13 en 14 van het decreet van 16 juni 2006 wijzigen de regels inzake de financiering van de hogescholen.
Artikel 11, tweede lid, van het decreet van 16 juni 2006 wijzigt een bepaling van het financieel statuut van de leden van het onderwijzend personeel die, op datum van 1 januari 2006, vast benoemd of definitief aangeworven zijn voor een hoofdambt naar verhouding van minstens 80 pct. van hun opdracht voor de cursussen die leiden tot de in artikel 7 van het bestreden decreet bedoelde graden of tot de graad van master in de kinesitherapie, en die, tussen 1 september 2006 en 1 september 2010, in disponibiliteit worden gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Artikel 12 van het decreet van 16 juni 2006 voegt een nieuwe statutaire regel in die, tijdens het academiejaar 2006-2007, van toepassing is op de leden van het onderwijzend personeel die tijdelijk aangeworven zijn en een anciënniteit van minstens twee jaar genieten in de afdelingen die de in artikel 7 van hetzelfde decreet bedoelde opleidingen inrichten.
Artikel 15 van het decreet van 16 juni 2006 geeft aan wanneer de voormelde bepalingen in werking treden.
Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.2. Daar de vordering tot schorsing ondergeschikt is aan het beroep tot vernietiging, moet de ontvankelijkheid van het beroep, en met name het bestaan van het vereiste belang met het oog op de vernietiging ervan, reeds worden behandeld bij het onderzoek van de vordering tot schorsing.
B.3. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.
Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt. Bijgevolg is de actio popularis niet toelaatbaar.
B.4.1. Geen enkele verzoekende partij voert een element aan waaruit, in het huidige stadium van de rechtspleging, zou blijken dat zij beschikken over het vereiste belang om de artikelen 11 tot 14 van het decreet van 16 juni 2006 te bestrijden.
B.4.2. Tussen de bestreden normen en de situatie van de verzoekende partijen, in zoverre zij een mogelijke aantasting van de kwaliteit van het door officiële hogescholen verstrekte wetenschappelijk onderwijs aanklagen, bestaat geen voldoende geïndividualiseerd verband.
Het beroep dient bijgevolg, in die mate, als een actio popularis te worden beschouwd, die onontvankelijk is.
B.4.3. Uit de verklaringen ter terechtzitting blijkt dat de eerste verzoekende partij van het vereiste belang lijkt te doen blijken om de artikelen 1 tot 10 en 15 van het decreet van 16 juni 2006 te bestrijden, in zoverre zij betrekking hebben op de cursus die tot de in artikel 7, 5°, van dat decreet beoogde academische graad van « bachelor in de kinesitherapie » leidt.
De derde en de vierde verzoekende partij lijken te doen blijken van het vereiste belang om diezelfde artikelen te bestrijden, in zoverre zij betrekking hebben op de cursussen die tot de academische graad van « bachelor in de podologie-podotherapie » en tot die van « bachelor in de diergeneeskunde » leiden, die respectievelijk in artikel 7, 4°, en in artikel 3, 2°, van hetzelfde decreet worden beoogd.
B.4.4. De tweede verzoekende partij beperkt zich ertoe te verklaren dat zij zich wenst in te schrijven aan de « Haute Ecole Paul-Henri Spaak », zonder te preciseren welke cursus zij wenst te volgen.
Uit bijlage 2.b van het besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 9 juli 1996 « tot vaststelling van de lijst van de hogescholen, overeenkomstig artikel 55, § 3, van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen » blijkt dat die instelling voor hoger onderwijs cursussen aanbiedt die leiden tot de uitreiking van andere academische graden dan die welke door het decreet van 16 juni 2006 worden beoogd.
Daar zij niet preciseert voor welke cursus zij zich wenst in te schrijven, doet de tweede verzoekende partij niet blijken van het vereiste belang om de vernietiging te vorderen van de artikelen 1 tot 10 en 15 van het decreet van 16 juni 2006.
B.4.5. De andere verzoekende partijen maken deel uit van het onderwijzend personeel van de « Haute Ecole Paul-Henri Spaak » of de « Haute Ecole Libre de Bruxelles - Ilya Prigogine ».
Uit bijlage 2.b en bijlage 7.b van het voormelde besluit van de Franse Gemeenschapsregering van 9 juli 1996 blijkt echter dat geen van beide instellingen voor hoger onderwijs de cursussen verstrekt die leiden tot de academische graden van « bachelor in de logopedie », « bachelor in de audiologie » en « opvoeder gespecialiseerd in de psycho-opvoedende begeleiding », bedoeld in artikel 7, 3°, 6° en 7°, van het decreet van 16 juni 2006.
B.4.6. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat uit het beperkte onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep tot vernietiging waartoe het Hof in het kader van de vordering tot schorsing heeft kunnen overgaan, in het huidige stadium van de rechtspleging blijkt dat die vordering ontvankelijk is wat de artikelen 1 tot 10 en 15 van het decreet van 16 juni 2006 betreft, in zoverre zij van toepassing zijn op de cursussen die tot de in artikel 3, 2°, en in artikel 7, 1°, 2°, 4° en 5°, van dat decreet opgesomde academische graden leiden.
T en aanzien van de grondvoorwaarden van de vordering tot schorsing B.5. Naar luid van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof dient aan twee grondvoorwaarden te zijn voldaan opdat tot schorsing kan worden besloten : - de middelen die worden aangevoerd, moeten ernstig zijn; - de onmiddellijke uitvoering van de bestreden regel moet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kunnen berokkenen.
Daar de twee voorwaarden cumulatief zijn, leidt de vaststelling dat een van die voorwaarden niet is vervuld tot verwerping van de vordering tot schorsing.
T en aanzien van het risico van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel B.6. Uit artikel 22 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 blijkt dat, om te voldoen aan de tweede voorwaarde van artikel 20, 1°, van die wet, de personen die een vordering tot schorsing instellen, in hun verzoekschrift aan het Hof concrete en precieze feiten moeten uiteenzetten waaruit voldoende blijkt dat de onmiddellijke toepassing van de bepalingen waarvan zij de vernietiging vorderen, hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.
Die personen moeten met name het bestaan van het risico van een nadeel, de ernst ervan en het verband tussen dat risico en de toepassing van de bestreden bepalingen aantonen.
B.7.1. De dertien verzoekende partijen die tijdelijk voor onbepaalde duur in een hogeschool zijn aangeworven of aangesteld en wier anciënniteit meer dan twee jaar bedraagt, alsook de zeventien verzoekende partijen die in dezelfde onderwijsinrichtingen vast benoemd of definitief aangeworven zijn, voeren niet aan dat het bestreden decreet hun een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.
B.7.2. In zoverre de vordering tot schorsing, wat de tweede verzoekende partij betreft, niet ontvankelijk is, houdt het Hof geen rekening met het door die laatstgenoemde aangevoerde nadeel.
B.8. Het door de eerste, derde en vierde verzoekende partij aangevoerde nadeel bestaat in het verlies van één studiejaar aan een door de Franse Gemeenschap ingerichte of gesubsidieerde instelling voor hoger onderwijs waaraan zij zich wensen in te schrijven.
Die verzoekende partijen, die geen verblijf houden in België, maken het weliswaar aannemelijk dat de kans dat zij toegelaten zullen worden tot het onderwijs van hun keuze binnen de Franse Gemeenschap afneemt.
Om te beoordelen of zij al dan niet een risico lopen op een moeilijk te herstellen ernstig nadeel ten gevolge van de onmiddellijke toepassing van het bestreden decreet dient evenwel rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat zij in een ander land verblijven.
Zij tonen geenszins aan dat zij noch in het land waarin zij verblijf houden, noch in een ander land, noch in een andere gemeenschap van België, de door hen beoogde studie zouden kunnen aanvatten, mochten zij niet worden toegelaten tot een universiteit of hogeschool die onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap valt. Bijgevolg kan het nadeel dat zij van het bestreden decreet kunnen ondervinden, niet worden beschouwd als een moeilijk te herstellen ernstig nadeel in de zin van artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989.
B.9.1. Het door de vijfde, zesde, zevende, achtste, negende, tiende, elfde, twaalfde, dertiende, veertiende en vijftiende verzoekende partij aangevoerde nadeel bestaat in het onmiddellijke verlies van hun betrekking en van de daaraan gekoppelde bezoldiging.
B.9.2. Noch de uiteenzetting van het nadeel in het verzoekschrift, noch de stukken die daarbij gevoegd zijn, bevatten elementen waaruit kan blijken dat de onmiddellijke toepassing van de artikelen 1 tot 10 en 15 van het decreet van 16 juni 2006, in zoverre zij van toepassing zijn op de cursussen die tot de in artikel 7, 1°, 2°, 4° en 5°, van hetzelfde decreet beoogde graden leiden, zou kunnen leiden tot het verdwijnen van de betrekking van al die verzoekende partijen.
B.9.3. Die verzoekende partijen leggen evenmin elementen voor waaruit kan blijken dat de onmiddellijke toepassing van die bepalingen - die wellicht zal leiden tot een daling van het aantal studenten die voor de eerste keer zijn ingeschreven voor de cursussen die tot de voormelde graden leiden - vanaf het academiejaar 2006-2007 de betrekking van de ene of de andere individueel beschouwde verzoekende partij zou kunnen doen verdwijnen. Het Hof kan overigens uit geen enkel stuk van het dossier precies opmaken in welke cursus elke verzoekende partij les geeft.
In die omstandigheden kan het Hof niet nagaan of het aangevoerde nadeel werkelijk bestaat.
B.9.4. Die verzoekende partijen zijn bovendien ofwel « gastprofessoren », ofwel tijdelijk aangeworven of aangestelde docenten, zodat hun statuut onzeker is en zij niet kunnen beweren dat zij een recht hebben verworven om vast te worden benoemd in de betrekking die zij thans uitoefenen. Het nadeel dat de onmiddellijke toepassing van het decreet hun zou kunnen berokkenen, zou erin bestaan dat zij een kans verliezen om opnieuw te worden aangeworven, opnieuw te worden aangesteld of te worden benoemd en zou in wezen een geldelijk nadeel zijn, dat van nature niet onherstelbaar is.
B.10. Uit hetgeen voorafgaat, vloeit voort dat geen enkele verzoekende partij voldoende aantoont dat de onmiddellijke toepassing van de artikelen 1 tot 10 en 15 van het decreet van 16 juni 2006 haar een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.
B.11. Aangezien niet is voldaan aan een van de voorwaarden vereist bij artikel 20, 1°, van de bijzondere wet van 6 januari 1989, dient de vordering tot schorsing te worden verworpen.
Om die redenen, het Hof verwerpt de vordering tot schorsing.
Aldus uitgesproken in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 29 augustus 2006, door rechter P. Martens, ter vervanging van voorzitter M. Melchior, wettig verhinderd zijnde de uitspraak van dit arrest bij te wonen.
De griffier, P.-Y. Dutilleux.
De wnd. voorzitter, P. Martens.