Etaamb.openjustice.be
Arrest
gepubliceerd op 06 oktober 2006

Uittreksel uit arrest nr. 135/2006 van 14 september 2006 Rolnummer 3710 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 50, eerste lid, en 58 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2005 betreffende de economisc Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Mart(...)

bron
arbitragehof
numac
2006203039
pub.
06/10/2006
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Uittreksel uit arrest nr. 135/2006 van 14 september 2006 Rolnummer 3710 In zake : het beroep tot vernietiging van de artikelen 50, eerste lid, en 58 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging, ingesteld door P. d'Arripe en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en A. Arts, en de rechters P. Martens, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot, L. Lavrysen, A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en J. Spreutels, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep en rechtspleging Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 31 mei 2005 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 1 juni 2005, is beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 50, eerste lid, en 58 van het programmadecreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 maart 2005), door P. d'Arripe en M. Legrain, wonende te 4870 Trooz, rue des Grosses Pierres 35, J. Hasard-Austen, wonende te 4870 Trooz, rue des Grosses Pierres 7B, C. Wynen, wonende te 4870 Trooz, rue des Grosses Pierres 21, J. Fraeijs de Veubeke, wonende te 4870 Trooz, rue des Grosses Pierres 33, A. Dubois, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois-Lemoine 45, T. Regout, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois-Lemoine 27, J.-L. Van Esch en L. Rodochonska, wonende te 4621 Retinne, rue des Trois-Chênes 57, A. Gevers, wonende te 4870 Trooz, rue Bois-Lemoine 41, N. Laloux, wonende te 4052 Beaufays, route de l'Abbaye 112, F. Gevers, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois-Lemoine 3, R. Luthers, wonende te 4870 Trooz, rue Masta 1A, F. Falisse, wonende te 4052 Beaufays, rue des Grosses Pierres 55, A. Baronheid, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 11, J. Clavier, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 31, R. Leroy, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 43, F. Dejaeghere, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 41, A. Balthasart, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 47, M. Kenler, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 23, P. Kenler, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 23, F. Honhon, wonende te 4623 Magnée, avenue des Sorbiers 23, A. Maertens de Noordhout en C. de Schaetzen, wonende te 4052 Beaufays, rue de Trooz 130, P. Grisard, wonende te 4050 Chaudfontaine, avenue de la Rochette 5, A. Vaelen en M. David, wonende te 4052 Beaufays, rue de Trooz 94, M. Traversin, wonende te 4870 Trooz, Clos Bois Lemoine 4, J. Mellart en C. Michiels, wonende te 4632 Cerexhe, rue du Centenaire 18, F. Walraffe en J. Marielle, wonende te 4632 Cerexhe-Heuseux, rue du Fawtay, R. Nelis, wonende te 4630 Ayeneux-Soumagne, J. Derkenne, wonende te 4621 Retinne, rue Bureau 95, en de VZW Groupement Cerexhe-Heuseux/Beaufays, met maatschappelijke zetel te 4052 Beaufays, rue des Grosses Pierres 55.

De vordering tot schorsing van dezelfde decretale bepalingen, ingesteld door dezelfde verzoekende partijen, is verworpen bij het arrest nr. 129/2005 van 13 juli 2005, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 16 augustus 2005. (...) II. In rechte (...) B.1. De twee middelen die in het gemeenschappelijk verzoekschrift van de verschillende verzoekers zijn uiteengezet, zijn enkel gericht tegen de artikelen 50, eerste lid, en 58 van het programmadecreet van 3 februari 2005 betreffende de economische heropleving en de administratieve vereenvoudiging.

Het Hof beperkt zijn onderzoek tot die bepalingen.

Ten aanzien van de draagwijdte van de aangevochten bepalingen B.2.1. Artikel 23, eerste lid, 2°, van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium (hierna W.W.R.O.S.P.), zoals gewijzigd bij artikel 9 van het decreet van 18 juli 2002 « tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium », bepaalde : « Het gewestplan bevat : [...] 2° het bestaande en het geplande tracé van het net van de voornaamste verkeersinfrastructuur en infrastructuur voor het vervoer van vloei- en brandstoffen » (eigen vertaling). B.2.2. Artikel 39bis van het W.W.R.O.S.P., ingevoegd bij artikel 19 van het decreet van 18 juli 2002, bepaalde : « Het net van de voornaamste verkeersinfrastructuur en infrastructuur voor het vervoer van vloei- en brandstoffen.

De hoofdinfrastructuren waarvan het bestaande en vooropgestelde tracé in het gewestplan is opgenomen, zijn de autosnelwegen, de gewestelijke verbindingswegen, de spoorlijnen, de vliegvelden, de bevaarbare waterwegen, de boven- of ondergrondse hoogspanningslijnen, de leidingen met minstens een gewestelijk belang. De Regering kan de gewestelijke verbindingswegen, de boven- of ondergrondse hoogspanningslijnen en de leidingen met minstens een gewestelijk belang bepalen » (eigen vertaling).

B.2.3. Artikel 168, 7.0 en 7.3, van het W.W.R.O.S.P., gevoegd bij het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 mei 1984 « tot codificatie van de wetgevende en verordenende bepalingen betreffende de stedebouw en de ruimtelijke ordening van toepassing op het Waalse Gewest », bepaalde, vóór de opheffing ervan bij artikel 4.1 van het decreet van 27 november 1997 « tot wijziging van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium » : « 7.0. Het plan kan, in overdruk van voormelde gebieden, nadere aanwijzingen bevatten voor : [...] 7.3. reservatie- en erfdienstbaarheidsgebieden » (eigen vertaling).

Artikel 183, 7.3, van het W.W.R.O.S.P., gevoegd bij het besluit van de Waalse Gewestexecutieve van 14 mei 1984, bepaalde, vóór de opheffing ervan bij artikel 4.1 van het decreet van 27 november 1997 : « De reservatie- en erfdienstbaarheidsgebieden zijn die waar perken kunnen worden opgesteld aan de handelingen en werken, ten einde de nodige ruimten te reserveren voor de uitvoering van werken van openbaar nut, of om deze werken te beschermen of in stand te houden ».

B.2.4. Artikel 23, tweede lid, 1°, van het W.W.R.O.S.P., zoals vervangen bij artikel 9 van het decreet van 18 juli 2002, bepaalt : « Het plan kan eveneens volgende gegevens bevatten : 1° de perimeters waar een bijzondere bescherming verantwoord is om de redenen aangegeven in artikel 40 » (eigen vertaling). Artikel 40, 6°, van het W.W.R.O.S.P., zoals vervangen bij artikel 20 van het decreet van 18 juli 2002, bepaalt : « Het plan kan in overdruk van voormelde gebieden volgende perimeters bevatten waarvan de inhoud bepaald wordt door de Regering : [...] 6° reservatieperimeters » (eigen vertaling). Artikel 6, § 1, eerste lid, 19, van het decreet van 27 november 1997 bepaalt : « Op de geldende gewestplannen zijn van toepassing : [...] 19. in reservatie- en erfdienstbaarheidsgebieden, de reservatieperimeter bedoeld in artikel 40, 6° » (eigen vertaling). B.2.5. Artikel 452/25 van het W.W.R.O.S.P., ingevoegd bij artikel 1 van het besluit van de Waalse Regering van 17 december 1998 « tot bepaling van de oppervlakten bedoeld in artikel 40 van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ordening, Stedenbouw en Patrimonium » bepaalt : « De reservatieperimeter : De reservatieperimeter beoogt de ruimten die nodig zijn voor het verwezenlijken, het beschermen of het in stand houden van de verkeersinfrastructuur of de infrastructuur voor het vervoer van vloeistoffen en energie, voor te behouden.

De handelingen en werkzaamheden waarvoor een vergunning vereist is, kunnen er ofwel verboden worden, ofwel onderworpen worden aan bijzondere voorwaarden » (eigen vertaling).

B.3.1. Artikel 50, eerste lid van het programmadecreet van 3 februari 2005 - eerste aangevochten bepaling - voert na de woorden « het bestaande en het geplande tracé » van artikel 23, eerste lid, 2°, van het W.W.R.O.S.P., geciteerd in B.2.1, de woorden in « of de reservatieperimeter die daarmee gelijkgesteld wordt » (eigen vertaling), zodat dat artikel sedert 11 maart 2005 - datum van inwerkingtreding van de aangevochten bepaling (artikel 155 van het programmadecreet van 3 februari 2005) - bepaalt : « Het gewestplan bevat : [...] 2° het bestaande en het geplande tracé, of de reservatieperimeter die daarmee gelijkgesteld wordt, van de voornaamste verkeersinfrastructuur en infrastructuur voor het vervoer van vloei- en brandstoffen; [...] » (eigen vertaling).

Uit die wijziging vloeit voort dat, indien een gewestplan in overdruk een reservatieperimeter (voorheen reservatie- en erfdienstbaarheidgebied) bevat ten behoeve van de verdere uitbouw van de voornaamste verkeersinfrastructuur (waaronder de autosnelwegen), die reservatieperimeter geldt als aanduiding van het geplande tracé daarvan en dat de aanleg ervan kan worden vergund zonder dat het nodig is dat plan te wijzigen om het tracé erin op te nemen.

B.3.2. Artikel 58 van het programmadecreet van 3 februari 2005 - tweede aangevochten bepaling - heft artikel 39bis van het W.W.R.O.S.P., geciteerd in B.2.2, op zodat er geen wetgevende definitie meer bestaat van de voornaamste verkeersinfrastructuur bedoeld in artikel 23, eerste lid, 2°, van het W.W.R.O.S.P. Dat artikel 58 is in werking getreden op 11 maart 2005 krachtens artikel 155 van hetzelfde programmadecreet.

Ten aanzien van het belang van de verzoekende partijen B.4.1. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt, doet blijken van een belang.

Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.4.2. De aangevochten bepalingen hebben betrekking op, enerzijds, de opheffing van de definitie van het begrip « net van de voornaamste verkeersinfrastructuur en infrastructuur voor het vervoer van vloei- en brandstoffen » en, anderzijds, het tracé en de reservatieperimeter voor die infrastructuur, waarvan in een gewestplan sprake is.

De verzoekende partijen, natuurlijke personen, wonen, volgens het gewestplan dat op hen betrekking heeft, in de nabijheid van een reservatie- en erfdienstbaarheidsgebied waarop, zoals in B.2.4 is gesteld, de regels betreffende de reservatieperimeter van toepassing zijn. Het opnemen van het reservatie- en erfdienstbaarheidgebied in het gewestplan wordt verklaard door een project voor de aanleg van een autosnelwegverbinding.

De verzoekende partijen doen derhalve blijken van het vereiste belang om de voormelde bepalingen aan te vechten die hun leefmilieu rechtstreeks en ongunstig kunnen raken.

B.4.3. Nu het belang van de verzoekende partijen, natuurlijke personen, vaststaat, is het beroep tot vernietiging ontvankelijk en dient niet te worden onderzocht of ook de verzoekende vereniging doet blijken van het vereiste belang.

Ten aanzien van artikel 50, eerste lid, van het programmadecreet van 3 februari 2005 B.5.1. Uit de uiteenzetting van het eerste middel blijkt dat het Hof wordt verzocht zich uit te spreken over de bestaanbaarheid van artikel 50, eerste lid, van het programmadecreet van 3 februari 2005 met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat die decretale bepaling drie verschillen in behandeling zou teweegbrengen onder de personen van wie het leefmilieu wordt geraakt door een project voor de aanleg van een autosnelweg.

De personen die worden geraakt door een dergelijk project dat zou worden verwezenlijkt in een reservatie- en erfdienstbaarheidsgebied dat is ingeschreven in het gewestplan toen het werd aangenomen, zouden niet de waarborgen genieten die, wat het vastleggen van het tracé van een autosnelweg betreft, worden geboden door de procedure voor herziening van een gewestplan, zoals die is geregeld bij de artikelen 42, 43, 44 en 46 van het W.W.R.O.S.P. De verzoekende partijen vragen het Hof de situatie van die eerste categorie van personen te vergelijken met die van de volgende personen van wie het leefmilieu ook wordt geraakt door een project voor de aanleg van een autosnelweg : - de personen die worden geraakt door een project voor de aanleg van een autosnelweg waarvan het tracé in het gewestplan is opgenomen vóór de inwerkingtreding van de aangevochten bepaling; - de personen die worden geraakt door een project voor de aanleg van een autosnelweg waarvan het tracé in het gewestplan wordt opgenomen na de inwerkingtreding van de aangevochten bepaling; - de personen die worden geraakt door een project voor de aanleg van een autosnelweg binnen een reservatieperimeter, die gelijkgesteld wordt met een tracé, en die in het gewestplan wordt opgenomen na de inwerkingtreding van de aangevochten bepaling.

Die drie categorieën van personen zouden de waarborgen genieten die, wat het vastleggen van het tracé van een autosnelweg betreft, worden geboden door de procedure voor herziening van een gewestplan.

B.5.2. Het eerste onderdeel van het tweede middel is eveneens gericht tegen artikel 50, eerste lid, van het programmadecreet van 3 februari 2005. De verzoekende partijen voeren de schending aan, enerzijds, van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met artikel 23 van de Grondwet, met artikel 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, ondertekend te Rome op 25 maart 1957, met de richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, en met het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998, en, anderzijds, van artikel 23 van de Grondwet, afzonderlijk gelezen, en van de standstill -verplichting die hieruit zou voortvloeien. B.5.3. Het eerste middel en het eerste onderdeel van het tweede middel hebben betrekking op dezelfde bepaling. Ze kunnen samen worden onderzocht.

B.6. Op grond van artikel 50, eerste lid, van het programmadecreet van 3 februari 2005 « kan het begrip ' reservatieperimeter ' worden gelijkgesteld met een tracé voor autosnelweginfrastructuur en kan het uitreiken van een vergunning in een dergelijke perimeter dus worden verzekerd zonder dat het gewestplan opnieuw moet worden herzien » (Parl. St., Waals Parlement, 2004-2005, nr. 74/1, p. 26).

Die bepaling is als volgt verantwoord : « Om redenen van administratieve vereenvoudiging is het immers belangrijk dezelfde procedures niet te herhalen aangezien zij betrekking zouden hebben op de verwezenlijking van één en hetzelfde project. In dat opzicht opent de opname van een reservatieperimeter in het gewestplan het recht op het uitreiken van een vergunning binnen dat gebied » (ibid. ).

B.7. Wanneer in een bestaand gewestplan een reservatie- of erfdienstbaarheidgebied of reservatieperimeter ten behoeve van de aanleg van een autosnelweg is opgenomen, kan derhalve, mits inachtneming van de bepalingen die betrekking hebben op de vergunningverlening, een vergunning worden uitgereikt voor de aanleg van een dergelijke autosnelweg en behoeft niet eerst de procedure voor de herziening van het gewestplan te worden gevolgd, teneinde het geplande tracé ervan in het gewestplan op te nemen.

De procedure bepaald in de artikelen 42, 43, 44 en 46 van het W.W.R.O.S.P., die moet worden gevolgd indien geen reservatie- of erfdienstbaarheidgebied of reservatieperimeter in het gewestplan is opgenomen, moet derhalve niet worden gevolgd.

Bijgevolg is het niet vereist een milieueffectrapport, dat aan de eisen van artikel 42, tweede lid, beantwoordt, op te stellen met het oog op het opnemen van het precieze tracé van de autosnelweg in het gewestplan. Het is evenmin vereist een beroep te doen op een erkende persoon voor het opstellen van een dergelijk rapport, om het advies in te winnen van de « Commission régionale de l'aménagement du territoire ». Voorts dient evenmin een openbaar onderzoek te worden gehouden over het voorlopig vastgestelde herziene gewestplan overeenkomstig de eisen van artikel 43. De Waalse Regering dient evenmin haar beslissing tot vaststelling van het herziene gewestplan te motiveren overeenkomstig de eisen van artikel 44. Aangezien er geen administratieve rechtshandeling wordt gesteld, beschikken de betrokkenen niet over de mogelijkheid de herziening van het gewestplan te bestrijden voor de Raad van State.

B.8. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.9. Artikel 23, eerste lid, tweede lid en derde lid, 4°, van de Grondwet bepaalt : « Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden.

Daartoe waarborgen de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel, rekening houdend met de overeenkomstige plichten, de economische, sociale en culturele rechten, waarvan ze de voorwaarden voor de uitoefening bepalen.

Die rechten omvatten inzonderheid : [...] 4° het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu ». B.10. Artikel 23 van de Grondwet impliceert inzake de bescherming van het leefmilieu een standstill -verplichting, die eraan in de weg staat dat de bevoegde wetgever het beschermingsniveau dat geboden wordt door de van toepassing zijnde wetgeving in aanzienlijke mate vermindert, zonder dat daarvoor redenen zijn die verband houden met het algemeen belang.

Onderzocht moet worden of de afschaffing van de verplichting om voorafgaandelijk het gewestplan te herzien met het oog op de opname van het tracé van de bedoelde autosnelweg afbreuk doet aan artikel 23 van de Grondwet, rekening houdend met de relevante bepalingen van de richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's, en met de relevante bepalingen van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, dat op 25 juni 1998 te Aarhus werd ondertekend en door België op 21 januari 2003 is geratificeerd.

B.11. De voormelde richtlijn 2001/42/EG, die vanaf 21 juli 2004 moet worden toegepast door de lidstaten (artikel 13), betreft de milieubeoordeling van plannen en programma's die aanzienlijke effecten op het milieu kunnen hebben. Luidens artikel 3, lid 2, onder a), van die richtlijn moeten alle plannen en programma's die voorbereid worden met betrekking tot vervoer en ruimtelijke ordening of grondgebruik en die het kader kunnen vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor de projecten genoemd in bijlagen I en II bij de richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (waaronder de aanleg van autosnelwegen en autowegen), worden onderworpen aan een milieubeoordeling overeenkomstig de eisen van de eerstvermelde richtlijn. Hetzelfde geldt voor plannen waarvoor, gelet op het mogelijke effect op bedoelde gebieden, een passende beoordeling is vereist uit hoofde van de artikelen 6 of 7 van de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

Artikel 3, lid 3, van de richtlijn 2001/42/EG bepaalt evenwel dat een milieubeoordeling voor « kleine wijzigingen » van bedoelde plannen alleen dan verplicht is wanneer de lidstaten bepalen dat zij aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, rekening houdend met de relevante criteria van bijlage II van de richtlijn (artikel 3, lid 5).

Artikel 7 van het Verdrag van Aarhus legt de verplichting op om « de voorbereiding van plannen en programma's betrekking hebbende op het milieu » te onderwerpen aan een inspraakprocedure waarvan het bepaalde modaliteiten vastlegt. Meer bepaald dienen passende praktische en/of andere voorzieningen voor inspraak voor het publiek te worden getroffen, binnen een transparant en eerlijk kader, na het publiek de benodigde informatie te hebben verstrekt.

B.12. De Waalse decreetgever heeft, zonder zijn beoordelingsbevoegdheid te buiten te gaan, kunnen oordelen dat de omvorming van een reservatie- en erfdienstbaarheidgebied van een gewestplan in een reservatieperimeter die gelijkgesteld wordt met een tracé, een « kleine wijziging » betreft in de zin van artikel 3, lid 3, van de richtlijn 2001/42/EG, waaraan, als zodanig, geen aanzienlijke milieueffecten zijn verbonden. Hij heeft tevens kunnen oordelen dat de omzetting, uit kracht van het decreet, van reservatie- en erfdienstbaarheidgebieden in reservatieperimeters die gelijkgesteld zijn met tracés, als zodanig geen plan of programma uitmaakt in de zin van artikel 7 van het Verdrag van Aarhus. Bijgevolg kan artikel 10 van het E.G.-Verdrag evenmin worden geacht geschonden te zijn.

B.13.1. Weliswaar is het voortaan mogelijk een vergunning te verkrijgen voor de aanleg van een autosnelweg in een dergelijk gebied, zonder een voorafgaande herziening van het gewestplan met het oog op de opname van het tracé van een dergelijk infrastructuurwerk in het gewestplan. Zulks betekent evenwel niet dat de betrokkenen verstoken blijven van elke vorm van preventieve en curatieve rechtsbescherming.

B.13.2. De aanleg van een autosnelweg is een project dat aan een milieueffectrapport is onderworpen (besluit van de Waalse Regering van 4 juli 2002 « tot bepaling van de lijst van de aan een milieueffectstudie onderworpen projecten en van de ingedeelde installaties en activiteiten », bijlage I, nr. 45.23.02). De toekenning van de vergunningen betreffende een dergelijk project is onderworpen aan de verplichting een milieueffectrapportage uit te voeren, zoals geregeld bij het Milieuwetboek (artikel D.49, 4°, b, en artikel D.62). Elke vergunningsaanvraag betreffende de aanleg van een autosnelweg gaat vergezeld van een milieueffectrapport (artikel D.65).

Onverminderd de artikelen 42 en 50 van W.W.R.O.S.P. identificeert, beschrijft en evalueert het milieueffectrapport op gepaste wijze de rechtstreekse en indirecte effecten op korte, middellange en lange termijn van de inrichting en de tenuitvoerlegging van het project op de mens, de fauna, de flora, de bodem, het water, de lucht, het klimaat, het landschap, de materiële goederen, het culturele patrimonium en de wisselwerking tussen de voormelde factoren (artikel D.66, § 1).

De milieueffectrapportering kan alleen worden uitgevoerd door een door de Waalse Regering erkende persoon (artikel D.70). De voor de uitreiking van de vergunning bevoegde overheid evalueert de effecten van het project op grond van het milieueffectrapport, de in het kader van de vergunningsprocedure ingewonnen adviezen en van elk ander gegeven dat zij nuttig acht. Die overheid of de door de Regering aangewezen instanties die bij de behandeling van de aanvraag betrokken worden, kunnen, wanneer zij niet over de vereiste gegevens beschikken, van de aanvrager of de uitvoerder van de rapportering aanvullende informatie verlangen. De projectontwikkelaar kiest een erkende persoon om de rapportering uit te voeren en geeft de Regering en de door haar aangewezen personen onmiddellijk kennis van zijn keuze (artikel D.69).

De bevolking moet worden geraadpleegd vóór de indiening van de vergunningsaanvraag, met name om te wijzen op de specifieke punten die zouden kunnen worden behandeld in het milieueffectrapport en om alternatieven voor te leggen die de projectontwikkelaar redelijkerwijs in overweging zou kunnen nemen bij de uitvoering van de milieueffectrapportering (artikel D.71, eerste lid). De « Conseil wallon de l'environnement pour le développement durable » of zijn afgevaardigde, alsook, in het geval van een milieueffectrapport betreffende een project van ruimtelijke ordening, stedenbouw of infrastructuur, de gemeentelijke adviescommissie voor ruimtelijke ordening, of de gewestelijke commissie voor ruimtelijke ordening, hebben het recht de betrokken openbare overheden, de aanvrager en de uitvoerder van de rapportering om elk gegeven te verzoeken in verband met de vergunningsaanvraag en het verloop van de milieueffectrapportering. Zij mogen alle nuttige opmerkingen en suggesties in verband met het milieueffectrapport aan de Regering en aan de bevoegde overheid richten (artikel D.72).

Het project dat het voorwerp is van de vergunningsaanvraag kan wijzigingen bevatten ten opzichte van het project dat het voorwerp heeft uitgemaakt van het milieueffectrapport, als die wijzigingen gegrond zijn op suggesties van de uitvoerder van die rapportering. Als de vergunningsaanvrager ondanks dergelijke suggesties weigert wijzigingen aan te brengen in zijn project, dient hij zijn weigering met redenen te omkleden in zijn aanvraag (artikel D.73).

De bevolking kan inzage nemen van een dossier dat de vergunningsaanvraag, de niet-technische samenvatting in de zin van artikel D.49, 10°, van het Milieuwetboek, het milieueffectrapport, een afschrift van de adviezen en briefwisseling die de burgers en de verschillende betrokken diensten of instellingen met toepassing van de voormelde artikelen D.71 en D.72 hebben toegezonden. De bevoegde overheid voegt bij het dossier, bij de ontvangst ervan, de briefwisseling die zij heeft ontvangen en de schriftelijke adviezen die haar zijn bezorgd (artikel D.75).

De vergunning en de vergunningsweigering worden met redenen omkleed, met name op grond van de milieueffecten en van de doelstellingen bedoeld in artikel D.50 van het Milieuwetboek (artikel D.64).

B.13.3. Luidens artikel 29, § 2, eerste lid, van de wet van 12 juli 1973 op het natuurbehoud, ingevoegd bij artikel 10 van het decreet van het Waalse Gewest van 6 december 2001 betreffende de instandhouding van de Natura 2000-gebieden alsook van de wilde fauna en flora, dient voor elk project dat een vergunning behoeft en dat, ten aanzien van de voorschriften van het besluit tot aanwijzing van een Natura 2000-gebied, niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van dat gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een dergelijk gebied, een beoordeling te worden gemaakt van de gevolgen voor dat gebied, zoals bedoeld in de decreetgeving inzake milieueffectrapportage, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied en volgens de door de Waalse Regering vastgestelde modaliteiten.

Artikel 29, § 2, vierde lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij artikel 10 van hetzelfde decreet, bepaalt dat indien een project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, de bevoegde instantie alle nodige compenserende maatregelen neemt om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft en stelt zij de Europese Commissie op de hoogte van de aangenomen compenserende maatregelen.

Artikel 29, § 2, vijfde lid, ingevoegd bij artikel 10 van hetzelfde decreet, bepaalt dat wanneer het betrokken gebied een prioritair type natuurlijke habitat en/of een prioritaire soort bevat, alleen argumenten kunnen worden aangevoerd die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of, na advies van de Europese Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang.

B.13.4. De aanvraag voor een vergunning voor de aanleg van een autosnelweg is ten slotte onderworpen aan de relevante voorschriften van het W.W.R.O.S.P., inzonderheid de artikelen 84, 87, 127 en 133.

B.13.5. De beslissingen over aanvragen van stedenbouwkundige vergunningen die zouden worden genomen met schending van een of meer van de voormelde op de aanvragen van toepassing zijnde bepalingen kunnen worden bestreden bij de Raad van State. In dit verband moet inzonderheid worden gewezen op het bepaalde in artikel D.63 van het Milieuwetboek.

B.13.6. Mede gelet op het resterende niveau van preventieve en curatieve bescherming, houdt de bestreden bepaling geen aanzienlijke achteruitgang in die niet zou kunnen worden verantwoord door de daaraan ten grondslag liggende redenen van algemeen belang.

B.14. Het eerste middel en het eerste onderdeel van het tweede middel zijn niet gegrond.

Ten aanzien van artikel 58 van het programmadecreet van 3 februari 2005 B.15. De verzoekende partijen voeren in het tweede onderdeel van het tweede middel aan dat artikel 58 van het programmadecreet van 3 februari 2005 de standstill- verplichting schendt die zou voortvloeien uit artikel 23, tweede lid en derde lid, 4°, van de Grondwet. Die bepaling zou een significante achteruitgang betekenen van het recht op de bescherming van een gezond leefmilieu, in zoverre zij aan de administratie de bevoegdheid zou laten om te oordelen of een autosnelweg een voornaamste verkeersinfrastructuur is in de zin van artikel 23, eerste lid, 2°, van het W.W.R.O.S.P. B.16. De opheffing van artikel 39bis van het W.W.R.O.S.P. wordt onder meer verantwoord door de omstandigheid dat, volgens een vaste rechtspraak van de Raad van State, de autosnelwegen moeten zijn opgenomen in het gewestplan (Parl. St., Waals Parlement, 2004-2005, nr. 74/1, p. 28).

Tijdens de parlementaire voorbereiding heeft de bevoegde minister, toen hij over de draagwijdte van de aangevochten bepaling werd ondervraagd, gepreciseerd dat een autosnelweg vooraf in het gewestplan moest worden opgenomen (Parl. St., Waals Parlement, 2004-2005, nr. 74/45, p. 58).

De aangevochten bepaling verleent dus aan de administratie niet de bevoegdheid om te beslissen dat een autosnelweg geen voornaamste verkeersinfrastructuur is in de zin van artikel 23, eerste lid, 2°, van het W.W.R.O.S.P. Zij beperkt derhalve niet aanzienlijk het beschermingsniveau dat door de van toepassing zijnde wetgeving wordt geboden.

B.17. In zoverre het betrekking heeft op artikel 58 van het programmadecreet van 3 februari 2005 is het tweede middel niet gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 14 september 2006.

De griffier, P.-Y. Dutilleux.

De voorzitter, M. Melchior.

^